HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 59.

David in gevaar zijnde dat Sauls officieren hem zouden grijpen en doden, bidt God om verlossing, verhaalt zijn onschuld en zijner vijanden bloeddorstigheid en razernij, waartegen hij zijn vertrouwen op God stelt, Dien hij bidt dat Hij hen anderen tot een spiegel Zijner wraak voorstelle, hun hoogmoed dempe en in ellende verandere; en belooft Gode dankbaarheid.


Gebed van een vervolgde

1EEN 1gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altáscheth; atoen Saul gezonden had, die zijn huis bewaren zouden, om hem te 2doden.

1Zie Ps. 57 op vers 1.

2Maar David, door Gods genadige regering, van Michal ten venster uitgelaten en ontkomen was, 1 Sam. 19:12.

a 1 Sam. 19:11.

2Red mij van mijn vijanden, o mijn God, stel mij in een 3hoog vertrek voor degenen die tegen mij opstaan.

3Waar ik vrij en behouden zij.

3Red mij van de werkers der ongerechtigheid, en verlos mij van de 4mannen des bloeds.

4Zie Ps. 5 op vers 7.

4Want zie, zij leggen mijner 5ziel lagen, sterken rotten zich tegen mij; 6zonder mijn overtreding en zonder mijn zonde, o HEERE.

5Dat is, persoon of leven.

6Zonder dat ik tegen hen gezondigd of hun iets misdaan heb, buiten al mijn schuld.

5Zij lopen en 7bereiden zich zonder mijn misdaad; waak op 8mij tegemoet, en 9zie.

7Tot mijn vervolging.

8Dat is, om mij te rechter tijd en plaats te helpen en te ontzetten.

9In wat nood ik steek, of wat kwaad zij al tegen mij aanleggen.

6Ja, Gij HEERE, God der 10heirscharen, God Israëls, ontwaak om al deze 11heidenen te 12bezoeken; zijt 13niemand van hen genadig, die trouwelooslijk ongerechtigheid bedrijven. 14Sela.

10Zie 1 Kon. 18 op vers 15.

11Bastaard-Israëlieten, die den heidenen in barbaarse boosheid en bitterheid gelijk zijn. Vgl. Ps. 54 op vers 5.

12Dat is, straffen. Zie Gen. 21 op vers 1.

13Hebr. zijt niet genadig allen die, enz. Of aldus: zijt geen ongerechtige trouwbrekers genadig.

14Zie Ps. 3 op vers 3.

7Tegen den avond 15keren zij weder, zij tieren als een 16hond en zij gaan rondom de stad.

15Als zij mij den gansen dag gezocht en niet gevonden hebben, of: zij keren ginds en weder, om mij ergens te betrappen.

16Die blaft en groot getier maakt als hij een wild najaagt, of raast en huilt om eten als hem hongert en hij niets krijgt. Zie vss. 15, 16, en vgl. Ps. 22 op vers 17.

8Zie, zij 17storten overvloediglijk uit met hun mond; bzwaarden zijn op hun lippen; cwant 18wie hoort het?

17Of: gieten, bobbelen of spuiten uit allerlei lasterrede van mij. Van het Hebreeuwse woord zie Ps. 19 op vers 3, en vgl. Jer. 6:7, en onder, vers 13.

18Dit zijn de woorden der vijanden, waarmede zij te kennen geven dat zij door geen vreze Gods wederhouden worden, sprekende al wat zij willen, alsof er geen God was, Die het hoorde. Zie Ps. 10:11; 94:7.

b Ps. 55:22; 57:5. c Ps. 10:11; 94:7.

9Maar Gij, HEERE, dzult hen 19belachen, Gij zult alle 20heidenen bespotten.

19Zie Ps. 2 op vers 4.

20Zie op vers 6.

d Ps. 2:4.

10Tegen 21zijn sterkte zal ik op U wachten, want God is mijn hoog Vertrek.

21Van mijn vijand Saul, die mij veel te machtig en te sterk is, zodat ik hem niet kan wederstaan; dat alles zal ik U bevelen en met geduld wachthouden, verbeidende en uit- of omziende naar Uw hulp en bescherming, waaronder ik veiliger ben dan of ik in een hoog vast slot verzekerd was. Vgl. vss. 17, 18.

11De God 22mijner goedertierenheid zal mij 23voorkomen; God zal mij 24op mijn verspieders doen zien.

22Of: mijner weldadigheid, dat is, mijn goedertieren of weldadige God, Die mij gunstig of welgenegen is en Zijn goedertierenheid aan mij bewezen heeft. Vgl. Jer. 2:2 met de aant.

23Of: bejegenen, ontmoeten, dat is, te rechter tijd goedertierenlijk helpen.

24Of: aan, te weten mijn wens, of Zijn wraak. Zie Ps. 22 op vers 18; 54 op vers 9.

1225Dood hen niet, opdat mijn volk het niet vergete; doe hen 26omzwerven door Uw macht, en 27werp hen neder, o Heere, ons Schild,

25Breng hen niet tegelijk en schielijk om, maar verdeel Uw oordelen op tijden en malen, opdat mijn volk (waarover Gij mij tot koning gezalfd hebt, of mijn landslieden) de menigvuldigheid Uwer straffen voor en na aanschouwende, dies te beter daaraan gedenke en daardoor geleerd worde.

26Tot een spektakel.

27Of: doe hen nederdalen, uit hun staat en eer, waarop zij zich trotselijk verlatende, zoveel kwaad voornemen en bedrijven.

1328Om de zonde huns monds, om het woord hunner lippen; en laat hen gevangen worden in hun hoogmoed; en om den vloek, en om de leugen, die zij 29vertellen.

28Omdat er niet dan zonde (te weten trots spreken, vloeken en liegen over mij) uit hun mond gaat. Sommigen voegen deze woorden bij het woord vergete in het voorgaande vers, in dezen zin: opdat mijn volk niet vergete, hoe trots zij plegen te spreken en hoe zij daarover varen, te weten dat zij daarin alzo gevangen worden, dat men van hun vloeken en liegen (de oorzaak hunner straf) niet genoeg kan vertellen. Anders: De zonde huns monds is het woord hunner lippen; laat hen dan, enz. Dat is, het is al leugen wat zij spreken; daarom, enz.

29Die zij dagelijks in hun redenen zonder schroom bij menigten uitsmijten, als vers 8. Anders: zij zullen van den vloek en van de magerheid vertellen.

1430Verteer hen in grimmigheid; verteer hen, dat zij er niet zijn, en laat hun 31weten dat God Heerser is in 32Jakob, ja, tot aan de einden der aarde. Sela.

30Allengskens door verscheidene plagen, uit vergelijking van vers 12.

31Dat is, gewaarworden, bevinden.

32Onder Gods volk, Israël.

1533Laat hen dan tegen den avond wederkeren, laat hen tieren als een hond en rondom de stad gaan;

33Hier herhaalt de profeet nagenoeg dezelfde woorden die vers 7 staan, maar spottenderwijze, uit een heilig vast vertrouwen van Gods rechtvaardige vergelding, die zijn vijanden zou wedervaren.

16Laat hen zelven 34omzwerven 35om spijze; en laat hen 36vernachten, al zijn zij niet verzadigd.

34Als vers 12.

35Hebr. om te eten.

36Zie het tegendeel Spr. 19:23. Anders: murmureren, huilen, grijnzen, zo zij niet verzadigd zijn; omdat het Hebreeuwse woord in beide betekenissen gevonden wordt.

17Maar ik zal 37Uw sterkte zingen en des morgens Uw goedertierenheid vrolijk roemen, omdat Gij mij een hoog Vertrek zijt geweest, en een Toevlucht ten dage als mij bange was.

37Gesteld tegen des vijands sterkte, vers 10. Alzo in het volgende vers.

1838Van U, o mijn Sterkte, zal ik psalmzingen; want God is mijn hoog Vertrek, de God 39mijner goedertierenheid.

38Alzo wordt het Hebreeuwse woordje el somtijds genomen. Zie Job 42 op vers 7. Ps. 2 op vers 7. Anders: Mijn sterkte is bij U, dies zal ik U, enz.

39Als vers 11.