HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 51.

David in zware zonden gevallen, en van God door den profeet Nathan bestraft en opgewekt zijnde, bidt zeer vuriglijk om genade en vergeving door den Messias, met bekentenis niet alleen van deze zonden, maar ook van zijn aangeboren verdorvenheid; begeert wijders dat God Zijn Heiligen Geest in hem vernieuwe, opdat hij door Dien mag worden ondersteund, en anderen van hem geleerd, belovende Gode dankbaarheid met oprechte boetvaardigheid; en bidt eindelijk voor de behoudenis der ganse kerk.


Vierde boetpsalm

1EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester;

1Zie Ps. 4 op vers 1. Het is aanmerkelijk dat, gelijk het Gode beliefd heeft Davids val tot menigvuldig onderwijs Zijns volks in de Heilige Schrift te doen beschrijven, David insgelijks, door Gods Geest gedreven zijnde, dezen psalm tot gelijk einde in Gods huis heeft doen zingen en spelen.

2Toen de aprofeet Nathan tot hem was gekomen, nadat hij tot bBathséba was 2ingegaan.

2Zie Gen. 6 op vers 4.

a 2 Sam. 12:1. b 2 Sam. 11:4.

3Zijt mij genadig, o God, naar Uw goedertierenheid; 3delg mijn overtreding uit, naar de 4grootheid Uwer barmhartigheden.

3Of: wis uit, doe uit. Vgl. Jes. 43:25; 44:22. Kol. 2:14. Alzo vers 11.

4Of: menigte.

4Was mij 5wel van mijn ongerechtigheid, en reinig mij van mijn zonde.

5Hebr. Vermenigvuldig, was mij, of: Vermenigvuldig, maak veel mij te wassen, of: Was mij veel of veelvoudiglijk, wel terdege, over en weer over. Aldus spreekt David uit overdenking en gevoel van de grootheid en veelheid zijner zonden. De manier van spreken is wel genomen van het uiterlijk en ceremonieel wassen en reinigen (waarvan Lev. 11:25, 32; 14:8, 9. Num. 19:19, 20, enz., ook Ex. 19:10), maar ziet op de betekende zaak, te weten de geestelijke afwassing en reiniging van zonden door het bloed van den Messias. Zie 1 Kor. 6:11. 1 Joh. 1:7. Openb. 7:14. Vgl. onder, vers 9.

5Want ik 6ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij.

6Of: ik weet, mijn overtredingen zijn mij bekend.

6Tegen U, U 7alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat 8kwaad is in Uw ogen; copdat Gij 9rechtvaardig zijt in Uw spreken en rein zijt in Uw richten.

7Te weten, voor zoveel ik, gepoogd hebbende mijn zonden voor mensen te verbergen, U nochtans door Nathans aanzeggingen bevonden en in mijn consciëntie gevoeld heb een Getuige en Rechter daarvan te zijn; Gij Die ook alleen mijn zonde kondet straffen en vergeven.

8Dat is, wat U mishaagt.

9Dat is, rechtvaardig bevonden, gehouden en geoordeeld wordt. Door deze bekentenis geeft David God de eer, dat Zijn woorden en oordelen, hem door Nathan aangediend, rechtvaardig en rein zijn. Anders: zodat Gij rechtvaardig zijt, enz.

c Rom. 3:4.

7Zie, ik ben in 10ongerechtigheid 11geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder 12ontvangen.

10Versta de erfzonde, aangeboren verdorvenheid, het vlees en de inwonende zonde. Zie Joh. 3:6. Rom. 7:17.

11Alzo wordt het Hebreeuwse woord gebruikt Job 15:7. Spr. 8:24, 25.

12Hebr. verwarmd. Of: is van mij verwarmd geworden, te weten mij ontvangende en dragende. Aangaande het Hebreeuwse woord vgl. Gen. 30:38, 39, 41.

8Zie, Gij hebt lust tot 13waarheid in het 14binnenste, en in het 15verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend.

13Dat is, ongeveinsdheid, onbedrieglijke oprechtheid, gesteld tegen huichelarij en geveinsdheid, waaraan zich David te dezen tijde had schuldig gemaakt.

14Of: binnenste, inwendige delen of partijen, te weten des mensen, dat is, in het hart. Vgl. Rom. 2:29; 7:22. 2 Kor. 4:16. 1 Petr. 3:4. Insgelijks Luk. 11:39, 40. Het Hebreeuwse woord wordt alleen hier en Job 38:36 gevonden, komende van een woord dat bestrijken, bedekken, overtrekken (als muren met kalk, cement, leem, enz.) betekent, en wordt van sommigen overgezet met nieren (als met vet overdekt zijnde), waardoor de bewegingen des mensen dikwijls verstaan worden. Doch van anderen met praecordia, dat is, hartendeksel of borstbeen, dat het hart overdekt, waarin God de wijsheid gesteld heeft, Job 38:36.

15Of: beslotene, te weten het hart. Hij schijnt te willen zeggen, dat God hem geleerd heeft, niet alleen vanbuiten zijn licht te laten schijnen, maar ook inzonderheid vanbinnen en in het verborgene heilig te zijn. Sommigen duiden het op de wijsheid Gods in verborgenheid, 1 Kor. 2:7, enz., in het Evangelie en door Zijn Geest geopenbaard.

9Ontzondig mij met d16hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw.

16Dat is, door de besprenging met het bloed van den Messias, afgebeeld door de ceremoniën, waarvan te zien is Lev. 14:4, 5, 6, 7. Num. 19:6, 9. Zie de aantt. aldaar; en van hysop 1 Kon. 4 op vers 33.

d Lev. 14:4, 6. Num. 19:6, 18.

10Doe mij vreugde en blijdschap 17horen; dat de 18beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt.

17Door mij te verzekeren van de vergeving mijner zonden, inwendiglijk door Uw Heiligen Geest en uitwendiglijk door den dienst Uwer profeten.

18Dat is, dat ik mij verheuge, wien Gij door de boodschap Uwer gramschap zulke smart hebt aangedaan, als iemand lijdt, dien de beenderen gebroken en verbrijzeld of vermorzeld worden, of wiens kracht, vermogen en lust als versmolten is. Zie Job 2:5; 30:17; 33:19. Ps. 35:10; 38:4, enz.

1119Verberg Uw aangezicht van mijn zonden, en 20delg uit al mijn ongerechtigheden.

19Dat is, reken ze mij niet toe. Vgl. Ps. 90 op vers 8; 109:14, 15. Jer. 16:17.

20Als vers 3.

1221Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in het binnenste van mij een 22vasten geest.

21Dat is, werk door Uw Heiligen Geest krachtiglijk in mij de reiniging mijns harten. Alzo wordt het woord scheppen elders in deze materie gebruikt. Zie Jes. 41:20; 57:19. Ef. 2:10; 4:24, enz.

22Dat is, vernieuw door een vast geloof een vasten en bestendigen opzet in mijn ziel tot de gehoorzaamheid Uwer geboden, opdat ik zo niet meer slibbere of valle als nu geschied is. Vgl. Ps. 57:8; 112:7. Vgl. wijders van hart en geest Ez. 11:19 met de aantt.; en van des mensen binnenste Job 20 op vers 14.

1323Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw 24Heiligen Geest niet van mij.

23Wat een gevolg is van Gods groten toorn. Zie Gen. 4:14, 16. 2 Kon. 24:20. Jer. 7:15; 52:3.

24Hebr. den Geest Uwer heiligheid, dat is, Uw Heiligen Geest; als berg Mijner heiligheid, Ps. 2:6, paleis of tempel Zijner heiligheid, Ps. 11:4, enz. Alzo hebben de Heere Christus en Zijn apostelen doorgaans den derden Persoon der Heilige Drievuldigheid genoemd den Heiligen Geest.

14Geef mij weder de 25vreugde Uws heils; en de 26vrijmoedige geest ondersteune mij.

25De vreugde die ik tevoren gevoeld en gehad heb over de zaligheid, die Gij mij bereid hebt en geven zult; waarvan het gevoel door mijn val in mij verduisterd is.

26Of: ondersteun mij met den vrijwilligen of vrijmoedigen, goedwilligen, edelen, weldadigen geest; waardoor ik U met kinderlijke vrijmoedigheid mag aanroepen en met blijmoedigheid en bereidwilligheid dienen. Vgl. dit met den Geest des kindschaps, waarvan Rom. 8:15, 16. Anders: de Geest der goedwilligheid, vrijmoedigheid.

1527Zo zal ik den overtreders Uw wegen leren; en de zondaars zullen zich tot U bekeren.

27Door mijn voorbeeld zal ik hen onderwijzen en troosten, en door dat middel (ziende dat er genade bij U is voor een armen boetvaardigen zondaar) zullen zij zich bekeren. Van des Heeren wegen zie Gen. 18 op vers 19. Ps. 25:4, 10. Hos. 14:10, enz.

16Verlos mij van 28bloedschulden, o God, Gij God mijns heils, zo zal mijn tong Uw 29gerechtigheid vrolijk roemen.

28Hebr. bloeden, dat is, de schuld van doodslag, dien ik aan Uria, en anderen die om zijnentwil mede zijn omgekomen, bedreven heb, waardoor ik de straf des doods zelf verdiend heb. Zie Gen. 4 op vers 10; 9:5, 6.

29Die Gij bewijst in het genadig houden en volbrengen Uwer beloften. Anders gebedsgewijze: laat mijn tong, enz.

17Heere, 30open mijn lippen, zo zal mijn mond Uw lof verkondigen.

30Leg in mijn mond een nieuw lied. Zie Ps. 40 op vers 4. Hij wil zeggen, dat zijn mond, door de droefenis over zijn zonden en betrachting zijner onwaardigheid, als gesloten was, en door Gods genade en troost des Heiligen Geestes moest geopend worden.

18Want Gij hebt 31geen lust tot offerande, anders zou ik ze geven; in brandoffers hebt Gij geen behagen.

31Te weten zonder voor- en medegaande boetvaardigheid. Zie den voorgaanden psalm, en onder, vers 21. Rom. 12:1. Insgelijks Hos. 6 op vers 6. Sommigen verstaan het van den staat des Nieuwen Testaments of den geestelijken godsdienst deszelven. Zie Ps. 50 op vers 8.

19De offeranden 32Gods zijn een gebroken geest; een 33gebroken en 34verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten.

32Dat is, die Hij voornamelijk gebiedt, en die Hem aangenaam zijn, als Joh. 6:28 werken Gods.

33Door een oprecht en diep berouw van zonden, en hartelijk verlangen en zuchten naar vergeving van die. De gelijkenis, genomen van het breken, stoten, kneuzen, verbrijzelen en vermorzelen der harde dingen, is klaar. Zie Ps. 34 op vers 19. Hiertegen wordt gesteld een hard hart, waarvan de Schrift elders spreekt. Anders aldus: De offeranden Gods zijn een gebroken geest, een gebroken en verslagen hart; Gij zult die niet verachten.

34Of: gekneusd, vermorzeld, verbrijzeld.

20Doe wel bij 35Sion 36naar Uw welbehagen, bouw de muren van Jeruzalem op.

35De plaats waar Gij woont, waar Uw kerk haar heilige vergaderingen houdt en U dient. Zie wijders Ps. 2 op vers 6. Aldus bidt David voor Gods volk, uit bekommernis dat toch de ergernis, door hem gegeven, niet mocht strekken tot nadeel en verstoring der ganse kerk.

36Of: door Uw goedgunstigheid.

21Dan zult Gij lust hebben aan de offeranden der 37gerechtigheid, aan brandoffer en 38een offer dat gans verteerd wordt; dan zullen 39zij varren offeren op Uw altaar.

37Zie Ps. 4 op vers 6, en vgl. boven, op vers 18.

38Versta een bijzonder spijsoffer des hogepriesters, dat geheel moest geofferd en verbrand worden. Zie Lev. 6:20, 22, 23. Hoewel het somtijds ook met slachtoffer alzo geschied is, als te zien is 1 Sam. 7:9.

39Te weten Uw volk in Sion. Of: zij zullen offeren, dat is, men zal offeren, er zullen geofferd worden; als elders dikwijls.