HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 48.

De profeet beschrijft de heerlijkheid en gelukzaligheid der kerk, onder de figuur van de stad Jeruzalem, welke van God wonderbaarlijk tegen zeer machtige vijanden beschermd was, volgens Zijn belofte en vorige wonderen, waardoor God geroemd en de kerk getroost wordt, met een vermaning aan alle gelovigen dat zij de schoonheid en vastigheid der kerk tot eeuwige gedachtenis naarstiglijk willen aanmerken.


Sions heerlijkheid

1EEN 1lied, een psalm, voor de 2kinderen van Korach.

1Of: Een gezang, een psalm; gelijk daarentegen het opschrift van den dertigsten psalm is: Een psalm, een lied. Het onderscheid van deze was, naar sommiger gevoelen, dat een psalm, een lied begonnen is met het spelen der instrumenten, de stemmen daarna volgende, en een lied, een psalm begon van het zingen der stemmen, de instrumenten der muziek daarop volgende. Doch anderen houden het voor één ding.

2Zie Ps. 42 op vers 1.

2De HEERE is groot en zeer 3te prijzen, in de 4stad onzes Gods, op den berg Zijner heiligheid.

3Of: prijselijk, prijzenswaardig, als 2 Sam. 22:4. Ps. 18:4; 145:3.

4Jeruzalem, afbeeldende de kerke Gods en het hemelse Jeruzalem, gelijk mede Sion, Hebr. 12:22. Openb. 14:1.

3Schoon van 5gelegenheid, een vreugde der 6ganse aarde is de berg Sion, aan de zijden van het 7noorden; ade stad des groten 8Konings.

5Of: situatie, contreie. Sommigen verstaan dit als een beschrijving van de stad, in dezen zin: Schoon van gelegenheid, een vreugde der ganse aarde, te weten, is deze stad; en dan voorts: aan de zijden van het noorden is de berg Sion.

6Niet alleen des Joodsen lands ten aanzien van de ontvangen verlossing, maar ook der ganse wereld; want daarvandaan zou het licht en heil uitgaan in de ganse wereld, en daartoe zouden zich de heidenen met vreugde begeven, Jes. 2:2, 3. Micha 4:1. Hand. 1:8.

7Waar de tempel gebouwd was, Jes. 14:13. Vgl. Ez. 40:2.

8Te weten Gods, als vers 9. Mal. 1:14, waar God in woont, Zach. 8:3.

a Matth. 5:35.

4God is in haar 9paleizen; Hij is er bekend voor een hoog Vertrek.

9Dat is, grote heerlijke gebouwen, zijnde als sloten en kastelen, op dewelke de vleselijke mensen hun vertrouwen stellen, maar onder Gods volk wordt God alleen (zelfs in zulke paleizen) bekend voor de gewisse Toevlucht en Bescherming.

5Want zie, de 10koningen waren vergaderd, zij waren tezamen doorgetogen.

10Als geschied is ten tijde van Josafat, 2 Kronieken 20. Sommigen passen het op de historie van Sanherib, 2 Koningen 18.

611Gelijk zij het zagen, alzo waren zij verwonderd; zij werden verschrikt, zij haastten weg.

11Dat is, hoe meer zij toezagen, hoe meer zij zich verwonderden. Alzo kan deze manier van spreken aangevuld worden uit Ex. 1:12. Hos. 4:7. De letter caph, of caäscher (dat is, gelijk) wordt ook alzo in den Hebreeuwsen tekst uitgelaten Hos. 11:2. Zie aldaar.

7Beving greep hen aldaar aan, smart als van een barende vrouw.

812Met een oostenwind verbreekt Gij de schepen van 13Tarsis.

12De zin is: Gij, HEERE, hebt deze koningen met al hun macht en pracht alzo verbroken, gelijk Gij de grote en fiere schepen in den oceaan met een sterken oostenwind zeer haastelijk en lichtelijk in stukken slaat.

13Zie 1 Kon. 10 op vers 22.

9Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien in de stad des HEEREN der 14heirscharen, in de stad onzes Gods; God zal haar bevestigen tot in 15eeuwigheid. 16Sela.

14Zie 1 Kon. 18 op vers 15.

15Vgl. Gen. 17 op vers 7.

16Zie Ps. 3 op vers 3.

10O God, wij 17gedenken Uwer weldadigheid, in het midden Uws 18tempels.

17Of: wij hebben in stilte overdacht of betracht, verwachtende Uw hulp.

18Vgl. 2 Kon. 19:14, 15, enz. 2 Kron. 20:5, 6, enz.

11Gelijk Uw 19Naam is, o God, alzo is Uw roem tot aan de einden der aarde; 20Uw rechterhand is vol van gerechtigheid.

19Gelijk Uw Wezen en majesteit oneindig is, alzo ook Uw roem en lof; of: Gij bewijst U zodanig als Gij U in Uw Woord openbaart, door Uw werken, die geroemd worden tot aan, enz.

20Uw macht is overvloedig genoegzaam om Uw volk te behouden en de vijanden te dempen, volgens Uw gerechtigheid, die Gij zo dikwijls hebt tewerkgesteld; niet anders dan wanneer iemand met volle hand iets uitstort, tonende dat er geen gebrek is.

12Laat den 21berg Sion blijde zijn, laat de 22dochteren van Juda zich verheugen, om Uwer 23oordelen wil.

21Dat is, inwoners van Jeruzalem, Gods volk.

22Dat is, andere steden met haar inwoners, die als dochters waren van Jeruzalem, haar aller moeder, als de Schrift spreekt.

23Die Gij uitvoert over Uw vijanden, tot bescherming van Uw volk.

13Gaat rondom Sion en omringt haar; 24telt haar torens;

24Om te zien dat er niets aan feilt, dat de vijand geen schade gedaan heeft, en voorts uit de sierlijkheid en sterkte der stad te betrachten en bij uw nakomelingen te roemen de liefde die God haar en Zijn ganse kerk toedraagt.

1425Zet uw hart op haar vesting, 26beschouwt onderscheidenlijk haar paleizen, opdat gij het aan het 27navolgende geslacht vertelt;

25Dat is, aanmerkt met aandacht.

26Of: heft uw ogen op naar, enz. Het Hebreeuwse woord wordt alleenlijk hier gevonden en daarom verscheidenlijk overgezet. Hiervan schijnt te komen de naam van den berg of (als anderen) den heuvel Pisga, Num. 21:20; 23:14. Deut. 3:17; 34:1. In het Chaldeeuws betekent hetzelve woord delen, in stukken leggen, ontleden.

27Hebr. achterste, laatste geslacht. Uit welke woorden sommigen afleiden dat de profeet hier heeft willen te kennen geven dat Jeruzalem niet altoos blijven, maar verstoord en verwoest zou worden, blijvende nochtans altoos de kerke Gods, die daardoor was afgebeeld. Vgl. Matth. 24:1, 2, enz.

15Want deze God 28is onze God, eeuwiglijk en altoos; Hij zal ons 29geleiden 30tot den dood toe.

28Zie Gen. 17 op vers 7.

29Als een herder zijn kudde, Ps. 78:52, 72; 80:2.

30Dat is, ons ganse leven lang.