HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 44.

De kerk troost en sterkt zichzelve door betrachting van Gods vorige weldaden, maar stelt Hem daartegenover wijdlopig en zeer klaaglijk haar tegenwoordigen ellendigen staat voor, onder het geweld harer vijanden, waarin zij, betuigende haar volstandigheid in geloof en gehoorzaamheid, smeekt om verlossing.


Klacht van het verstoten volk

1EEN 1onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach.

1Zie van dezen titel Ps. 42 op vers 1.

2O God, wij hebben het met onze oren gehoord, onze 2vaders hebben het ons verteld: Gij hebt een werk gewrocht in hun dagen, in de 3dagen vanouds.

2Dat is, voorvaders, voorouders, de een voor, de ander na.

3Hebr. dagen der oudheid.

3Gij hebt de heidenen met Uw hand uit de bezitting verdreven, maar 4henlieden ageplant; Gij hebt de volken 5geplaagd, henlieden daarentegen doen 6voortschieten.

4Te weten onze voorvaders.

5Hebr. kwaad gedaan, dat is, in het verderf gebracht, allerlei plagen aangedaan.

6Als een wijnstok wijd en zijd uitgespreid. Zie Ps. 80:9, 10, enz.

a Ex. 15:17. Ps. 80:9.

4Want zij hebben het land niet geërfd door hun zwaard, en hun arm heeft hun geen 7heil gegeven, maar Uw rechterhand, en Uw arm, en het 8licht Uws aangezichts, omdat Gij een welbehagen in hen hadt.

7Of: overwinning. Zie 2 Sam. 8 op vers 6.

8Dat is, Uw genadige tegenwoordigheid, gunst en bijstand. Vgl. Num. 6 op vss. 25, 26. Ps. 43 op vers 3.

5Gij Zelf zijt 9mijn Koning, o God; 10gebied de verlossingen 11Jakobs.

9Aldus spreekt de profeet hier en in het volgende in den naam van de kerk.

10Als Ps. 42:9. Zie Lev. 25 op vers 21.

11Dat is, Jakobs nakomelingen, Uw volk Israël.

6Door U zullen wij onze wederpartijders met 12hoornen stoten; in Uw Naam zullen wij vertreden die tegen ons opstaan.

12Een gelijkenis genomen van de gehoornde beesten. Zie Deut. 33 op vers 17.

7Want ik vertrouw niet op mijn boog, en mijn zwaard zal mij niet verlossen.

8Maar Gij verlost ons van onze wederpartijders, en Gij maakt onze haters beschaamd.

9In God roemen wij den gansen dag, en Uw Naam zullen wij loven in eeuwigheid. 13Sela.

13Zie Ps. 3 op vers 3.

10Maar nu hebt Gij ons bverstoten en te schande gemaakt, dewijl Gij met onze krijgsheiren niet uittrekt.

b Ps. 60:3; 74:1; 89:39; 108:12.

11Gij doet ons 14achterwaarts keren van den wederpartijder, en onze haters beroven ons 15voor zich.

14Dat is, doet ons vluchten voor onze vijanden. Of: hebt ons achterwaarts doen keren, en zo in het volgende.

15Zij roven ons goed en have tot hun profijt, makende zich rijk van het onze, dat zij geroofd hebben.

12Gij geeft ons over als 16schapen ter spijze, en Gij verstrooit ons onder de heidenen.

16Hebr. schapen der spijze, dat is, die men slacht en opeet. Vgl. vers 23.

13Gij verkoopt Uw volk 17om geen waardij, en Gij 18verhoogt hun prijs niet.

17Hebr. om geen goed of rijkdom; of: voor hetgeen dat geen rijkdom is, geen goed verstrekt, dat is, als om niet; zij worden wel als een verkochte waar aan den vijand overgeleverd, maar zonder prijs.

18Hebr. vermeerdert, vergroot niet in hun prijzen of prijsbepalingen. De manier van spreken schijnt genomen te zijn van de gewoonte die men houdt in verkopen, daar men gemeenlijk den geboden prijs verhoogt als de waar van enige waardij is. Maar de profeet wil zeggen, dat Gods volk alzo verkocht wordt, alsof het de moeite niet waard was meer te eisen of te doen bieden dan de koper ten eerste presenteerde, dat is te zeggen, dat zij van zeer kleine waarde geacht zijn, ja, geringer dan gemene slaven, die men zo op het eerste bod nog niet verkoopt, welker prijs nog wel verhoogd wordt. Vgl. Deut. 28:68. Anders: Gij doet geen voordeel, of Gij vermeerdert (dat is, Gij verrijkt) U niet van hun prijs, Gij bekomt geen voordeel of gewin van hun prijs, omdat hen de vijand als voor niet wegneemt, dat het eigenlijk niet als koop kan gerekend worden.

14Gij stelt ons onzen naburen tot csmaad, tot spot en schimp dengenen die rondom ons zijn.

c Ps. 79:4; 80:7. Jer. 24:9.

15Gij stelt ons tot een spreekwoord onder de heidenen, tot een 19hoofdschudding onder de volken.

19Zie 1 Kon. 9 op vers 8. 2 Kon. 19 op vers 21.

16Mijn schande is den gansen dag voor mij; en de schaamte mijns aangezichts bedekt mij,

17Om de stem des honers en des lasteraars, vanwege den vijand en den wraakgierige.

18Dit alles is ons overkomen, nochtans hebben 20wij U niet vergeten, noch valselijk gehandeld tegen Uw verbond.

20Dit is te verstaan van de vromen en standvastigen onder het volk, die alhier klagen dat zij dit niet lijden als boosdoeners en afvalligen van God, maar integendeel, omdat zij God en Zijn woord vastelijk aanhangen, als zij betuigen vers 23.

19Ons hart is niet achterwaarts gekeerd, noch onze gang geweken van Uw 21pad,

21Dat is, de geboden, waarin Gij ons bevolen hebt te wandelen.

20Hoewel Gij ons verpletterd hebt in een plaats der 22draken, en ons met een 23doodsschaduw bedekt hebt.

22Hierdoor kan men verstaan de heidense tirannen. Hebr. des draaks. Anders: der walvissen, dat is, als in een zee, dat is, in de allergrootste noden, uiterste gevaren.

23Zie Ps. 23 op vers 4.

21Zo wij den Naam onzes Gods hadden vergeten, en onze handen tot een vreemden god 24uitgebreid,

24Om dien te aanbidden. Vgl. Ex. 9:29. 1 Kon. 8:22. Ps. 143:6.

22Zou God zulks niet onderzoeken? Want Hij weet de verborgenheden des harten.

23dMaar 25om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen.

25Omdat wij van U niet willen afwijken, maar in Uw verbond volharden.

d Rom. 8:36.

2426Waak op, waarom zoudt Gij slapen, Heere? Ontwaak, verstoot niet in eeuwigheid.

26Menselijk van God gesproken, als elders dikwijls, wanneer God Zijn hulp vertrekt; anderszins slaapt en sluimert Hij niet, Ps. 121:4.

25Waarom zoudt Gij Uw aangezicht verbergen? Onze ellende en onze onderdrukking vergeten?

26Want onze ziel is in het 27stof nedergebogen; onze buik kleeft aan de aarde.

27Wij zijn ten uiterste vernederd, verdrukt, veracht, moedeloos en verslagen. Vgl. Ps. 113:7; 119:25. Insgelijks Klgld. 3:29.

27Sta op, ons 28ter hulp, en verlos ons om Uwer goedertierenheid wil.

28Anders: ons tot een volkomen hulp, om uit te drukken, dat het Hebreeuwse woord hier een letter meer heeft dan gewoonlijk. Vgl. Ps. 3 op vers 3; 63:8.