HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 43.

David bidt om recht tegen zijn wrede en arglistige vijanden; klaagt God zijn nood, begeert genadige vervulling Zijner beloften, en richt zijn verslagen ziel op door geloof en vertrouwen.


Gebed om verlossing

1DOE mij recht, o God, en 1twist Gij mijn twistzaak; bevrijd mij van het ongoedertieren volk, van den 2man des bedrogs en des onrechts.

1Zie Ps. 35 op vers 1.

2Die met list en onrecht of verkeerdheid mij vervolgt en zoekt te overvallen; zodanigen zijn geweest Saul met zijn raadslieden, en Absalom met Achitofel, enz. Vgl. Ps. 5 op vers 7.

2Want Gij zijt de God mijner sterkte; waarom verstoot Gij mij dan? Waarom ga ik steeds a3in het zwart vanwege des vijands onderdrukking?

3Zie Ps. 35 op vers 14.

a Ps. 35:14; 38:7; 42:10.

3Zend Uw 4licht en Uw 5waarheid, dat die mij leiden, dat zij mij brengen tot den 6berg Uwer heiligheid en tot Uw 7woningen;

4Te weten het licht Uws aanschijns (als dikwijls, en Ps. 44:4), of Uw gunst en liefde, waardoor de duisternis mijner droefheid en ellende verdreven worden. Zie Ps. 27 op vers 1.

5Uwer beloften, die Gij mij gedaan hebt.

6Omdat dit gemeenlijk van den berg Sion (zie Ps. 2:6) genomen wordt, verstaan sommigen dat deze psalm niet bij Sauls tijd (want de tabernakel was toen nog daar niet), maar in een volgenden tijd gemaakt is, als ten tijde van Absaloms vervolging, enz.

7Of: tabernakelen; omdat dit woord hier staat in het meervoud, menen sommigen dat zulks ziet op de verscheidene plaatsen van den godsdienst, bij Sauls en Davids tijd. De plaats van Mozes' tabernakel was te Nob, en daarna te Gibeon, 1 Sam. 21:1. 1 Kon. 3:4. 1 Kron. 16:39. De plaats der ark was te Kirjath-Jearim, totdat David dezelve vandaar haalde in Sion, 1 Sam. 7:1, 2. 2 Sam. 6:3, 4. Anderen verstaan dat het eenvoudiglijk ziet op de verscheidene woningen van Gods huis, als het allerheiligste, heilige en voorhof, enz. Vgl. Ps. 46:5; 84:2.

4En dat ik inga tot Gods 8altaar, tot den God 9der blijdschap mijner verheuging, en U met de harp love, o God, mijn God!

8Het brandofferaltaar.

9Dat is, Die mij oorzaak geeft van bijzonder grote vreugde, inwendiglijk in mijn hart en uitwendiglijk in gebaren van blijdschap.

5b10Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de 11menigvuldige Verlossing mijns aangezichts, en mijn God.

10Uit de gelijkheid der woorden, die in dezen en den voorgaanden psalm gevonden wordt, leiden enigen af dat deze psalmen beide op één tijd of immers in gelijken toestand van David gemaakt zijn, als wanneer hij moest vluchten eerst voor Saul, en daarna voor Absalom.

11Als Ps. 42:12. Zie de aant. aldaar.

b Ps. 42:6, 12.