HET *BOEK DERPSALMEN

*PSALM 25.

David benauwd zijnde van zijn vervolgers, neemt zijn toevlucht tot God, bekent zijn zonden, bidt om genade en vergeving, en dat God hem Zijn wegen wil leren en daarin leiden, gelijk Hij den Zijnen gewoon is te doen, mitsgaders hem van zijn vijanden bevrijden, en Zijn ganse kerk behouden.


Gebed om vergeving en bescherming

1EEN psalm van David.
Aleph. Tot U, o HEERE, 1hef ik mijn ziel op.

*Deze psalm (alsook de 34ste en 145ste) is met bijzondere vlijt alzo gemaakt, dat elk vers begint met een letter van het Hebreeuwse ab, meest (want er is somtijds wel een uitgelaten en een andere tweemaal gesteld) in zulke orde, als de letters daarin elkander volgen. Dergelijks vindt men in de psalmen 37; 111; 112; 119. Spreuken 31, van het tiende vers af. Klaagliederen 1; 2; 3; 4, doch alzo dat in den 111den en 112den psalm de letters veranderd worden in het midden der verzen, en in den 119den psalm heeft elke letter acht verzen; gelijk bovendien nog andere ongelijkheid gevonden wordt, als in de voornoemde plaatsen bijzonder is te zien. Dit schijnt den Heiligen Geest alzo beliefd te hebben om deze psalmen de gemeente te recommanderen, en de memorie in het vanbuiten leren te sterken. Of het ook enig ander gebruik in de muziek van dien tijd gehad mag hebben, is onbekend.

1Door een hartgrondig gebed en verlangen naar Uw hulp. De manier van spreken kan enigszins worden vergeleken met Ps. 24 op vers 4. Alzo Ps. 86:4.

2Beth. Mijn God, aop U vertrouw ik, laat mij niet 2beschaamd worden; laat mijn 3vijanden niet van vreugde opspringen 4over mij.

2Wat dengenen wedervaart die in hun hoop en vertrouwen bedrogen worden.

3Saul met de zijnen, waarop deze psalm voornamelijk schijnt te slaan.

4Of: mijnenthalve, mijnentwege.

a Ps. 22:6; 31:2; 34:6.

3Gimel. Ja, allen die U verwachten, zullen niet bbeschaamd worden; zij zullen beschaamd worden, die trouwelooslijk handelen zonder oorzaak.

b Jes. 28:16. Rom. 10:11.

4Daleth. HEERE, cmaak mij Uw 5wegen 6bekend, leer mij Uw paden.

5Zie Gen. 18 op vers 19. Deut. 32 op vers 4.

6Te weten door Uw Woord en Heiligen Geest.

c Ps. 27:11; 86:11; 119 doorgaans.

5He. Vau. Leid mij in Uw 7waarheid en leer mij, want Gij zijt de 8God mijns heils; 9U verwacht ik den gansen dag.

7In Uw Woord geopenbaard; zie Joh. 17:17. Of: waarheid, dat is, Uw waarachtige en getrouwe beloften; geef dat ik daarop vast vertrouw en mij daarnaar richt, om mij niet door ongeloof of wraakgierigheid te vergrijpen.

8Als Ps. 24:5.

9Dat is, Uw genadige hulp en verlossing.

6Zain. Gedenk, HEERE, Uwer barmhartigheden en Uwer goedertierenheden; want ddie zijn van 10eeuwigheid.

10Vgl. Ef. 1:4. 2 Tim. 1:9.

d Ps. 103:17; 106:1; 107:1; 117:2, 136. Jer. 33:11.

7Cheth. Gedenk niet der zonden mijner 11jonkheid, noch mijner overtredingen, gedenk mijner naar Uw goedertierenheid, om Uwer goedheid wil, o HEERE.

11Vgl. Gen. 8:21. Job 13:26. Pred. 12:1. Jer. 3:25.

8Teth. De HEERE is goed en recht; daarom zal Hij de 12zondaars onderwijzen in den weg.

12Over dewelke Hij Zich naar Zijn goedheid ontfermt tot hun bekering, en dien Hij naar Zijn rechtheid of gerechtigheid den rechten weg wijst, dien Hij den boetvaardigen in Zijn Woord heeft voorgeschreven. Vgl. vss. 9, 12.

9Jod. Hij zal de 13zachtmoedigen leiden in het recht, en Hij zal den zachtmoedigen Zijn weg leren.

13Zie Ps. 10 op vers 17. Het woord recht of oordeel schijnt hier verklaard te zijn door Gods weg, als volgt, gelijk ook elders door Gods recht Zijn woord en lering verstaan wordt. Anders zou men dit mogen vergelijken met Jer. 10:24, alsof de profeet zeide: God zal de zachtmoedigen met oordeel, dat is, rede, maat en overleg leiden, en in alles gunstiglijk en Vaderlijk regeren, enz. Zie de aant. op Jer. 10:24, en vgl. hier het volgende vers met de aant.

10Caph. Alle 14paden des HEEREN zijn goedertierenheid en 15waarheid, dengenen die Zijn 16verbond en Zijn getuigenissen bewaren.

14Al wat Hij bij Zijn kinderen doet, Zijn ganse regering over hen, is niet dan enkel goedgunstigheid, die Hij naar Zijn gewisse beloften aan hen tot hun best bewijst, hoe vreemd dat het dikwijls, ten aanzien van menigerlei kruis, het vlees moge toeschijnen. Vgl. Deut. 32 op vers 4. Rom. 8:28.

15Of: trouw.

16Die de beloften Zijns verbonds met geloof aannemen en daarop een godvruchtig leven leiden. Van het verbond Gods zie Jer. 31:31, 32, 33, enz. Hebr. 8:6, 8, 9, enz.

11Lamed. Om Uws Naams wil, HEERE, zo vergeef mijn ongerechtigheid, want die is 17groot.

17Of: menigvuldig.

12Mem. 18Wie is de man die den HEERE vreest? Hij zal hem onderwijzen in den weg dien hij zal hebben te 19verkiezen.

18Dat is, die den Heere vreest, dien zal Hij, enz. Zie Deut. 20 op vers 5.

19Te weten om daarin te wandelen. Verkiezen en beminnen, behagen zijn elkander zo verwant, dat het ene onder het andere verstaan en daarvoor gebruikt wordt. Zie Jes. 42:1. Matth. 12:18. Vgl. ook 2 Sam. 15 op vers 15.

13Nun. Zijn ziel zal 20vernachten in het goede, en zijn zaad zal *de aarde beërven.

20Of: herbergen, verblijven. De zin is: De godvruchtigen zullen met hun gelovig zaad den zegen des Heeren genieten, niet alleen in het eeuwige en geestelijke, maar ook in het tijdelijke en lichamelijke. Vgl. Ps. 1 op vers 1. Dergelijke beloften vindt men zeer vele in dit boek, die nochtans het kruis geenszins uitsluiten, als hier klaarlijk blijkt. Zie vss. 16, 17, enz.

*Anders: het land, te weten Kanaän, genoemd het land van belofte, Hebr. 11:9, Abraham en zijn zaad beloofd, zijnde een voorbeeld en pand van het hemels Kanaän en in de Schrift heerlijk geroemd. Zie wijders Ps. 37 op vers 29.

14Samech. De 21verborgenheid des HEEREN is voor degenen die Hem vrezen; en Zijn verbond, om hun 22die bekend te maken.

21Die Hij in Zijn Woord (inzonderheid in het Heilig Evangelie, van Zijn liefde en genade in den Messias) geopenbaard heeft, als door het volgende woord verbond verklaard wordt. Vgl. Spr. 3:32, en zie Rom. 16:25. 1 Kor. 2:7; 4:1. Ef. 3:3, 4, 9. Kol. 1:26, 27. 1 Tim. 3:9, 16.

22Te weten die verborgenheid en dat verbond, en dat door Zijn Woord en Geest.

15Ain. Mijn 23ogen zijn geduriglijk op den HEERE, want Hij zal mijn voeten uit het 24net uitvoeren.

23Des geloofs en der hoop. Vgl. Hoogl. 4:9 met de aant.

24Dat mijn vijanden leggen om mij te vangen.

16Pe. 25Wend U tot mij en zijt mij genadig, want ik ben 26eenzaam en ellendig.

25Of: Keer Uw aangezicht naar mij, volgens de belofte Lev. 26:9.

26Vgl. Ps. 22:21.

17Tsade. De benauwdheden mijns harten hebben zich 27wijd uitgestrekt; voer mij uit mijn noden.

27Zijn vele en menigerlei, nemen zeer toe. Hebr. eigenlijk: hebben zich verwijd.

18Resch. 28Aanzie mijn ellende en mijn moeite, en 29neem weg al mijn zonden.

28Genadiglijk en met medelijden, en help mij, als Deut. 26:7. Zie Gen. 16 op vers 13, enz.

29Dat is, vergeef. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk opheffen, dragen, op- of wegnemen, en wordt voorts gebruikt van vergeving der zonden. Vgl. Ps. 32:1 met Rom. 4:7. Versta om Christus' wil, Die gezegd wordt onze zonden gedragen en weggenomen te hebben, Joh. 1:29. 1 Petr. 2:24. Wat anders is het, als iemand gezegd wordt zijn eigen zonden of ongerechtigheid te dragen. Zie daarvan Lev. 5 op vers 1.

19Resch. 30Aanzie mijn vijanden, want zij 31vermenigvuldigen, en zij haten mij met een 32wreveligen haat.

30Te weten in toorn. Vgl. Ps. 21:10.

31Of: zijn of worden machtig.

32Hebr. haat des wrevels of gewelds.

20Schin. Bewaar mijn 33ziel en red mij; laat mij niet beschaamd worden, want ik betrouw op U.

33Dat is, mijn leven. Zie Gen. 19 op vers 17.

21Thau. Laat oprechtheid en 34vroomheid mij behoeden, want ik verwacht U.

34Hebr. rechtheid. Hij beroept zich voor God op zijn onschuld en zijn recht tegen zijn vijanden; dewijl hij oprecht en vroom, of richtig, rechtuit, rechtzinnig was voor God en Zijn kerk. Zie het eerste vers van den volgenden psalm en Ps. 7 op vers 11.

22O God, verlos 35Israël uit al zijn benauwdheden.

35In wat zwarigheden de vromen geweest zijn ten tijde van Saul, zie daarvan Psalm 10; 12; 14, enz.