HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 20.

Een zegening en gebed der kerk voor den koning David, zullende uittrekken ten strijde; met een vast vertrouwen van victorie en triomf, door den hemelsen Koning, den Messias.


Gebed voor den koning

1EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester.

1Zie Ps. 4 op vers 1.

2De HEERE verhore u in den dag der benauwdheid; de 2Naam van den God Jakobs 3zette u in een 4hoog vertrek.

2Zie 2 Sam. 6 op vers 2, en vgl. onder, vers 8.

3Hebr. eigenlijk: verheffe of verhoge u.

4Waar gij verzekerd moogt zijn tegen het geweld der vijanden. Zie 2 Sam. 22 op vers 3. Dat is, Hij beware en beschutte u.

3Hij zende 5uw hulp uit het 6heiligdom, en ondersteune u uit Sion.

5Door dewelke gij moogt worden geholpen.

6Waar de ark des verbonds (des Heeren Christus' voorbeeld) was, op den berg Sion.

4Hij 7gedenke al uw spijsoffers, en make uw brandoffer tot 8as. 9Sela.

7Anders: Hij rieke, dat is, Hij neme aan, houde voor aangenaam, gedenkende aan Zijn beloften en uw gebeden. Zie Lev. 2 op vers 2. Hos. 14 op vers 8.

8Tonende met enig teken dat het Hem aangenaam is. Zie Lev. 9:24. 2 Sam. 24 op vers 23. 1 Kron. 21:26. Anders: Hij make uw brandoffer vet, dat is, Hij late het Zich aangenaam zijn, als wezende uit een oprechte affectie van het beste geofferd.

9Zie Ps. 3 op vers 3.

5Hij geve u naar uw 10hart, en 11vervulle al uw raad.

10Dat is, naar uw wens, dat uw voornemen wel mag gelukken.

11Dat is, volbrenge, als in het volgende.

612Wij zullen juichen over 13uw heil en de vaandelen 14opsteken in den Naam onzes Gods. De HEERE 15vervulle al uw begeerten.

12Hier verklaart de gemeente haar vertrouwen van de verhoring en victorie.

13Dat gij, o koning, van God zult ontvangen, of: dat Gij, o God, onzen koning zult geven. Of: uw overwinning (en alzo in het volgende), die u God verlenen zal. Zie 2 Sam. 8 op vers 6.

14Of: laten vliegen, voeren; tot een teken van goeden moed en vertrouwen van victorie en triomf, en dat ter ere van onzen God, en onzer vijanden schrik. Vgl. Ps. 60:6. Hoogl. 2:4; 5:10; 6:4; insgelijks Num. 2:2, 3, enz., met de aantt. In het Hebreeuws is een woord alsof men zeide: wij zullen vaandeleren.

15Of: zal vervullen.

7Alsnu weet ik, dat de HEERE Zijn gezalfde 16behoudt; Hij zal hem verhoren uit den hemel Zijner 17heiligheid; 18het heil Zijner rechterhand zal zijn met mogendheden.

16Of: verlost heeft, overwinning gegeven heeft, dat is, ik vertrouw zo vast, vanwege Zijn beloften, dat hem God victorie zal geven, alsof hij ze bereids had.

17Dat is, uit Zijn heiligen hemel, die alzo genoemd wordt omdat God, Die de Heiligheid Zelve is, daarin gezegd wordt te wonen; alzo paleis Uwer heiligheid, Ps. 5:8.

18Anders: door de krachten des heils Zijner rechterhand, dat is, Zijn rechterhand krachtiglijk uitstrekkende om voor Zijn gezalfde de overwinning te bestieren.

819Dezen vermelden van wagens en die van paarden, maar wij zullen vermelden van den Naam des HEEREN onzes Gods.

19Onze vijanden vermelden, de een van menigte van ijzeren wagens, de ander van veelheid der paarden, waarop zij vertrouwen, maar wij, enz.

9Zij hebben zich 20gekromd en zijn gevallen, maar wij zijn gerezen en staande gebleven.

20Als Sisera, Richt. 5:27.

10O HEERE, 21behoud; die Koning 22verhore ons ten dage van ons roepen.

21Of: geef heil, overwinning, als vers 7.

22Of: zal ons verhoren, te weten de hemelse Koning, onze Heere Jezus Christus, Wiens voorbeeld David was.