HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 2.

Profetie van het Koninkrijk van den Messias, onzen Heere Jezus Christus; met een ernstig bevel aan de koningen en regenten der aarde, dat zij zich dezen Koning met gehoorzaamheid zullen onderwerpen.


Het Rijk van den Messías

1WAAROMa 1woeden de 2heidenen, en bedenken de volken 3ijdelheid?

1Of: woelen, razen, rotten, lopen oproeriglijk tezamen. Het Hebreeuwse woord kan hebben de betekenis van bijeenkomen, samenkomsten houden, en ook woelen, rumoerig, oproerig zijn, als afgeleid wordt uit Ps. 55:15; 64:3. Dan. 6:7.

2Of: natiën, zo Joden als heidenen. Zie Hand. 4:27.

3Vergeefse aanslagen, waarmede zij den raad Gods niet kunnen breken, en zichzelven in gevaar van verderf brengen.

a Hand. 4:25.

2De koningen der aarde stellen zich op, en de 4vorsten beraadslagen tezamen, tegen den HEERE en tegen Zijn 5Gezalfde, zeggende:

4Of: raadsheren.

5Of: Messias, te weten den Heere Christus, dat is, den Gezalfde, Wiens voorbeeld David met zijn zalving en koninkrijk geweest is.

3Laat ons 6Hun banden 7verscheuren en Hun touwen van ons werpen.

6Te weten van God en Zijn Gezalfde, mitsgaders van Hun dienaars, waarmede zij ons onder het juk van Christus en de gehoorzaamheid Zijns Evangelies willen verbinden. Vgl. 2 Kor. 10:5. Banden waren een teken van onderwerping of dienstbaarheid. Zie Ps. 107:14. Jer. 2:20; 27:2, 3, 5, 6.

7Of: aftrekken, afrukken; alzo Jer. 5:5.

4Die in den hemel 8woont, zal 9lachen; de Heere zal hen bespotten.

8Of: zit, als Richter. Zie Ps. 9:8, 9; 29:10; 55:20.

9Menselijk van God gesproken, om te verklaren hoe nietig de raadslagen en het gewoel der vijanden van Christus bij God geacht zijn. Zie Job 5 op vers 22.

510Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn, en in Zijn 11grimmigheid zal Hij hen verschrikken.

10Als zij hun raadslagen tegen Christus tewerkstellen, zal Hij hun Zijn toorn alzo door plagen te verstaan geven en doen gevoelen, alsof Hij telkens tot hen zeide, dat Hij zwaarlijk op hen vertoornd is.

11Of: brandenden toorn.

612Ik toch heb Mijn Koning 13gezalfd over Sion, den 14berg Mijner heiligheid.

12Dit zijn de woorden Gods des Vaders, van Zijn Zoon Jezus Christus.

13Hebr. eigenlijk: overgoten, te weten met olie, dat is, gezalfd.

14Dat is, Mijn heiligen berg, of: waar Ik (Die de Heiligheid Zelve ben) woon; te weten Mijn kerk, afgebeeld door den berg Sion, waar de ark des Heeren en Davids koninklijk slot geweest zijn, en naderhand daarbezijden op den berg Moria de tempel met den godsdienst. Zie Jes. 60:14. Hebr. 12:22. Openb. 14:1.

715Ik zal 16van het 17besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: bGij zijt Mijn Zoon, 18heden heb Ik U gegenereerd.

15Dit zijn woorden van Gods Zoon.

16Het Hebreeuwse woordje el wordt somtijds voor van genomen. Zie Job 42 op vers 7. Alsof men zeide: Aangaande dit of dat; dat is, van deze of die zaak. Zie ook Ps. 59 op vers 18. Anders: Ik zal het besluit, of gebod of naar het gebod (te weten Mij van den Vader gegeven), verhalen of vertellen.

17Of: inzetting, ordinantie, die de Vader gemaakt heeft over Mij, als Zijn enigen eeuwigen Zoon; gelijk terstond in het volgende verhaald wordt; als een fundament, waarop God Hem tot een Hoofd en Heere over Zijn kerk gesteld heeft. Zie van dit besluit vss. 6, 8, enz. Vgl. Filipp. 2:6, 9, enz. Kol. 1:15, 16, 17, 18.

18Dit moet men verstaan van de eeuwige, onbegrijpelijke, Goddelijke geboorte des Zoons van den Vader. Zie Hebr. 1:5. Van dewelke de waarheid op verscheidene wijzen in het Oude en inzonderheid in het Nieuwe Testament is geopenbaard, bijzonderlijk door de opstanding uit de doden. Zie Hand. 13:32, 33. Rom. 1:4.

b Hand. 13:33. Hebr. 1:5; 5:5.

819Eis van Mij, cen Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de 20einden der aarde tot Uw bezitting.

19Zie Joh. 12:28; 17. Hebr. 5:7, 9.

20Dat is, niet alleen de Joden, maar ook alle inwoners des aardrijks zullen Uw Koninkrijk onderworpen zijn; waarvan Gij de gelovigen zult behouden, de hardnekkigen behandelen als volgt. Aangaande de manier van spreken hier gebruikt, vgl. Lev. 25:46. Jes. 14:2. Zef. 2:9.

c Ps. 22:28; 72:8.

9dGij zult hen verpletteren met een ijzeren 21scepter, Gij zult hen 22in stukken slaan als een 23pottenbakkersvat.

21Of: staf, dat is, met Uw Goddelijke macht en rechtvaardige oordelen zult Gij de ongehoorzamen en wederspannigen verdoen.

22Alzo dat de stukken hier en daar verstrooid worden. Zie Richt. 7 op vers 19, en vgl. Jes. 30:14. Jer. 13:13, enz.

23Hebr. van een formeerder, dat is, pottenbakker.

d Openb. 2:27; 19:15.

10Nu dan, gij koningen, handelt verstandiglijk; laat u 24tuchtigen, gij rechters der aarde.

24Of: onderwijzen, onderrichten. Zie van het Hebreeuwse woord Spr. 7 op vers 22.

11Dient den HEERE met 25vreze, en 26verheugt u met beving.

25Met kinderlijke vreze, erende en ontziende den Heere, gelijk goede kinderen hun goeden vader doen.

26Over de grote zaligheid, die u van den groten en zeer genadigen God, tegen al uw verdiensten, wordt voorgedragen, om door geloof te genieten in Zijn eniggeboren Zoon, Wiens verachters schrikkelijk zullen omkomen. Vgl. Hos. 11:10, 11. Filipp. 2:12.

1227Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den 28weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar 29een weinig zou ontbranden. eWelgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen.

27Dat is, eert Hem als Mijn eeuwigen Zoon, en neemt Hem voor uw Koning aan, gelooft in Hem, weest Hem onderdanig. Vgl. Gen. 41 op vers 40. 1 Sam. 10:1.

28Of: onderweg, dat is, in het midden van uw gewoel en ongehoorzaamheid.

29Of: haastelijk, een korten tijd. Zie 2 Kron. 12:7. Ps. 81:15. Jes. 26:20. Anders: want Zijn toorn zal in kort ontbranden.

e Ps. 34:9. Spr. 16:20. Jes. 30:18. Jer. 17:7. Rom. 9:33; 10:11. 1 Petr. 2:6.