HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 132.

Davids zorgvuldigheid belangende het brengen der ark binnen Jeruzalem, mitsgaders zijn gebed daarover gedaan, met verhaal van den eed en de beloften die God David en Zijn kerk gedaan heeft aangaande het eeuwig Koninkrijk van Christus.


De HEERE verkoos Sion

1EEN1 lied Hammaäloth.
2O HEERE, 3gedenk aan David, aan al zijn lijden;

1Zie van dezen titel de aant. op Ps. 120:1.

2Het schijnt dat deze psalm geschreven is als men de ark uit Obed-Edoms huis naar de stad Davids gebracht heeft, 1 Kronieken 15. Sommigen verstaan dat Salomo dezen psalm gemaakt heeft, als hij de ark zou laten brengen in den tempel.

3Hij wil zeggen: Gedenk wat Gij hem door Nathan beloofd hebt, 2 Samuël 7. Of: Laat blijken dat Gij David gedachtig zijt ten goede, hem gevende hetgeen hij ootmoediglijk met het gebed van U is verzoekende.

2Dat hij den HEERE gezworen heeft, 4den Machtige Jakobs 5gelofte gedaan heeft, zeggende:

4Zie Gen. 49, de aant. op vers 24.

5Zie de aant. Ps. 61 op vers 6.

3a6Zo ik in de tent 7mijns huizes inga, zo ik op de koets 8van mijn bed klimme!

6Dat is, zekerlijk, ik zal in de tent mijns huizes niet ingaan. Zie Ps. 89:36; 95:11 en de aantt. aldaar.

7Hetwelk David nieuw had laten bouwen. Zie 2 Sam. 5:9. 1 Kron. 14:1; 15:1. David wil zeggen: Ik zal in dat huis niet gaan om hetzelve te bewonen en daarin te slapen, totdat ik, enz., vers 5.

8Hebr. mijner bedden, dat is, van enige mijner bedden.

a 1 Kron. 15:1.

4Zo ik mijn ogen 9slaap geve, mijn oogleden sluimering!

9Dat is, slapen late.

5Totdat ik 10voor den HEERE 11een plaats 12gevonden zal hebben, 13woningen 14voor den Machtige Jakobs.

10Die Zijn tegenwoordigheid openbaarde boven de ark en vandaar antwoord gaf. Zie Ps. 43:3.

11Zie van deze plaats 2 Sam. 6:17. 1 Kron. 16:1.

12Dat is, bereid zal hebben, als Hand. 7:46.

13Aldus spreekt de profeet in het meervoud, omdat aan den tempel vele kamers en wijkplaatsen waren.

14Die op de ark des verbonds zit.

6Zie, wij hebben 15van haar gehoord 16in Efratha; 17wij hebben haar gevonden in de velden van 18Jaär.

15Te weten van de ark.

16Sommigen verstaan hier door Efratha de landstreek van Bethlehem, waar Kirjath-Jearim en Obed-Edoms huis niet ver van gelegen was. Zie Gen. 35:16, 19. Anderen verstaan door Efratha Efraïm, en voorts de stad Silo in Efraïm gelegen, waar de ark lang gebleven was, Richt. 18:31; 21:19. 1 Sam. 1:3.

17Te weten toen wij haar naar Jeruzalem brengen zouden.

18Deze plaats wordt in de heilige historie ook genoemd Kirjath-Jearim, dat is, de stad der wouden; alwaar de ark twintig jaar geweest is, nadat zij uit het land der Filistijnen wedergekomen was, 1 Sam. 6:21; 7:1, 2. Zij wordt ook genoemd Baälim (dat is, de pleinen) van Juda, 2 Sam. 6:2, want zij lag in een vlak bosachtig land. Enigen stellen hier: de velden des wouds.

7Wij zullen in 19Zijn woningen ingaan, wij zullen ons nederbuigen 20voor 21de voetbank Zijner voeten.

19Te weten des Heeren. Anders: haar, te weten der ark.

20Of: aan, of naar, of tegenaan.

21Zie de aant. Ps. 99 op vers 5.

822Sta op, HEERE, 23tot Uw rust, 24Gij en de ark Uwer sterkte.

22Zie 1 Kron. 28:2. 2 Kron. 6:41, 42, alwaar dit vers en de twee naastvolgende door Salomo gepast worden op den tijd toen hij de ark in het heilige der heiligen deed brengen.

23Dat is, tot die plaats die Gij U hebt verkoren en geheiligd, opdat de ark des verbonds daar bestendig blijve. Alzo ook vers 14. 2 Kronieken 6. Zie aldaar de aant. op vers 41.

24Hier worden nu God en de ark samengevoegd, gelijk tevoren het een en het ander op zichzelven is genoemd geweest. Zie de aant. 2 Kron. 6 op vers 41.

9Dat Uw priesters 25bekleed worden met gerechtigheid, en dat 26Uw gunstgenoten juichen.

25Dat is, laat hen oprechtelijk en heiliglijk hun priesterambt bedienen. Zie deze manier van spreken Job 29:14.

26Dat is, Uw volk van Israël. Zie 1 Kron. 15:28. De profeet wenst dat de godzaligen oorzaak van blijdschap mogen hebben, wordende van de priesters uit Gods Woord in alle godzaligheid onderwezen.

1027Weer het aangezicht Uws 28gezalfden niet af, 29om Davids, Uws knechts wil.

27Dat is, sla hem zijn bede niet af; of: weiger hem zijn bede niet. Zie de aant. 1 Kon. 2 op vss. 16, 17, 20. Of: weiger hem Uw gunstige aanspraak en hulp niet.

28Door den gezalfde verstaat de profeet hier zichzelven.

29Hij wil zeggen: Ten aanzien van de beloften die Gij mij gedaan hebt. Of versta hier Christus door David, waarvan David een voorbeeld geweest is. Alzo ook Ps. 18:51. Jer. 30:9. Ez. 34:23; 37:24. Hos. 3:5. En dan is de zin: Om Jezus Christus' wil, Die een Knecht Gods genoemd wordt, ten aanzien van de knechtelijke gedaante die Hij aannemen zou.

11De HEERE heeft David 30de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, bzeggende: 31Van de vrucht uws buiks zal 32Ik op uw troon zetten.

30Dat is, een vasten eed, een vaste belofte, of een eed der waarheid gezworen.

31Dat is, enigen van uw kinderen of nakomelingen. Zie 2 Sam. 7:12, enz. Deze belofte ziet op Christus, Hand. 2:30.

32Dat is, zal Ik na u laten regeren.

b 2 Sam. 7:12. 1 Kon. 8:25. 2 Kron. 6:16. Luk. 1:69.

12Indien uw zonen 33Mijn verbond zullen houden, en 34Mijn getuigenissen, die Ik hun leren zal, zo zullen ook hun zonen 35tot in eeuwigheid op uw troon zitten.

33Dat is, Mijn geboden.

34Dat is, Mijn wetten, in dewelke Ik betuig hoe Ik wil geëerd en gediend wezen.

35Dat is, langen tijd zullen uw nakomelingen het aardse koninkrijk bezitten; maar het geestelijke zal in Christus bestendig zijn in der eeuwigheid, Luk. 1:32, 33.

13Want de HEERE heeft 36Sion verkoren, Hij heeft het begeerd tot Zijn woonplaats, zeggende:

36Dat is, de stad van Jeruzalem, die op den berg Sion gebouwd is. Deze stad heeft de Heere verkoren, dat Zijn heilige godsdienst in dezelve zou bevestigd worden.

14cDit is Mijn rust tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, want Ik heb 37ze begeerd.

37Te weten deze zitplaats of woning, te weten Jeruzalem, of Sion.

c vers 8. Ps. 68:17.

15Ik zal 38haar kost 39rijkelijk zegenen, haar nooddruftigen zal Ik met brood verzadigen.

38Te weten van Jeruzalem, dat is, van de burgers te Jeruzalem.

39Hebr. zegenende zegenen, dat is, Ik zal hen rijkelijk verzorgen van alle nooddruft.

16En dhaar priesters zal Ik 40met heil bekleden, en 41haar gunstgenoten zullen 42zeer juichen.

40Zie vers 9. 2 Kron. 6 op vers 41. Vgl. 1 Tim. 4:16.

41Dat is, Mijn beminden die Ik te Jeruzalem of in Sion heb.

42Hebr. juichende juichen.

d 2 Kron. 6:41.

17e43Daar zal Ik David een hoorn doen uitspruiten; Ik heb 44Mijn gezalfde 45een lamp toegericht.

43Dat is, Ik zal te Jeruzalem Davids koninkrijk en macht vermeerderen, gevende hem zijn zonen tot navolgers in het koninkrijk en voornamelijk den geestelijken Koning Christus. Zie Ps. 75:5; 89:18, 25. Luk. 1:69.

44Dat is, den koning David.

45Versta door de lamp hetzelfde dat hiervoor door den hoorn is beduid, te weten de nakomelingen Davids in het koninkrijk, en voornamelijk Christus. Zie 1 Kon. 11 op vers 36. Luk. 2:32.

e Luk. 1:69.

1846Ik zal zijn vijanden 47met schaamte bekleden, maar op hem 48zal zijn kroon 49bloeien.

46Dat is, Ik zal zijn vijanden in al hun aanslagen te schande maken, als Ps. 35:26; 109:29.

47Zie 2 Kron. 6, de aant. op vers 41.

48Dat is, zijn majesteit en heerlijkheid, zijn rijk.

49Dat is, bloeiende blijven, zonder te verwelken.