HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 128.

De profeet verhaalt in dezen psalm de gelukzaligheid en den zegen dergenen die den Heere vrezen.


Gods zegen over het gezin

1EEN1 lied Hammaäloth.
Welgelukzalig is een iegelijk die den HEERE vreest, die 2in Zijn wegen wandelt.

1Zie Ps. 120:1.

2Dat is, in Zijn wetten en geboden. Zie de aant. 1 Kon. 11 op vers 33.

23Want gij zult eten 4den arbeid uwer handen; welgelukzalig 5zult gij zijn, en het zal u welgaan.

3Of: Zekerlijk gij zult, of: Als gij zult eten.

4Dat is, de spijze die gij met uw handen en arbeid zult verworven hebben, volgens hetgeen dat God tot ons aller vader gesproken heeft, Gen. 3:19.

5Anders: zijt gij, en het zal u welgaan.

3Uw huisvrouw zal wezen 6als een vruchtbare wijnstok aan de zijden van uw huis, uw kinderen als 7olijfplanten rondom uw tafel.

6Deze gelijkenis wordt ook gebruikt Gen. 49:22. Ez. 19:10.

7Die altijd groen zijn.

4Zie, alzo zal zekerlijk die man gezegend worden die den HEERE vreest.

58De HEERE zal u zegenen 9uit Sion, en gij zult 10het goede van Jeruzalem aanschouwen, al de dagen uws levens;

8Of: De Heere zegene u uit Sion, dat gij moogt aanschouwen, enz.

9Te Sion was de ark des verbonds, van dewelke Zich God de Heere openbaarde, en alwaar het volk Gods verscheen om zijn gebed te doen.

10Dat is, gij zult zien den gelukkigen en vreedzamen staat der kerke Gods, die te dezen tijde voornamelijk te Jeruzalem was, alwaar de godsdienst en de offeranden voornamelijk geoefend werden. Zie wijders de aant. Job 7:7. Hebr. ziet het goede, enz. Alzo in het volgende vers. Vgl. Ps. 37 op vers 3.

6En 11gij zult uw kindskinderen zien. 12Vrede 13over Israël.

11Zie de vervulling van deze en andere dergelijke beloften Gods Job 42:16.

12Dat is, gelukzaligheid, welvaart.

13Dat is, over de kerke Gods, die te dien tijde bestond uit de kinderen Israëls.