HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 126.

De gemeente dankt God voor haar wonderbare verlossing uit de Babylonische gevangenis, biddende dat Hij Zijn werk volbrengen wil.


Danklied na ballingschap

1EEN 1lied Hammaäloth.
Als de HEERE 2de gevangenen Sions 3wederbracht, 4waren wij gelijk degenen die dromen.

1Zie Ps. 120:1.

2Hebr. de gevangenis, dat is, de gevangenen Sions, dat is, het volk van Israël.

3Te weten uit de Babylonische gevangenis, enz.

4De zin is: Wij Joden, wederkerende uit de Babylonische gevangenis, wisten en gevoelden wel dat het waar was, nochtans twijfelden wij of het inderdaad waar was, of dat het een droom was. Zie Jes. 29:7, 8. Hand. 12:9.

2aToen werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong 5met gejuich; toen zeide men onder de heidenen: De HEERE heeft grote dingen 6aan 7dezen gedaan.

5Of: met vrolijk gezang. Alzo ook vers 5.

6Of: met. Alzo ook vers 3.

7Te weten Joden.

a Job 8:21.

3De HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan; dies zijn wij verblijd.

4O HEERE, 8wend onze gevangenis, 9gelijk waterstromen 10in het zuiden.

8Hebr. breng onze gevangenis weder. De zin is: volvoer het aangevangen werk der verlossing, door ook weder te brengen onze medebroeders die nog in Babylonië zijn.

9Dat is, dat zal zo aangenaam en lieflijk zijn, gelijk het is wanneer de dorre en hete zuiderse landen bewaterd en bevochtigd worden.

10Dat is, in het hoge, droge land. Zie Richt. 1:15.

511Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien.

11Dit zijn de woorden der Joden die voor kort uit de Babylonische gevangenis gekomen waren. Alsof zij zeiden: Wij die ten tijde der Babylonische gevangenis met tranen gezaaid hebben, zullen hierna met vreugde maaien, verheugd zijnde vanwege onze verlossing uit Babel.

6Die 12het zaad draagt 13dat men zaaien zal, 14gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven.

12Anders: het kostelijke zaad, dat is, dat door hen duur ingekocht moet worden.

13Of: dat hij zaaien zal. Hebr. de trekking des zaads, of het zaad der trekking, te weten dat uit den zaadzak getrokken wordt.

14Deze manier van spreken betekent een gedurig en naarstig gaan. De zin is: Het gaat ons als den armen landlieden, die een weinig duurgekocht zaad hebbende, hetwelk zij wel behoeven zouden tot hun nooddruft, hetzelve, genoeg tegen hun hart, in den akker strooien; maar als de oogsttijd komt, zo zijn zij heel blijde, omdat zij Gods rijke zegening zien.