HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 124.

De profeet roemt de grote weldaad Gods aan Zijn gemeente bewezen, haar verlossende uit het merkelijk gevaar harer machtige vijanden.


Hulp in benauwdheid

1EEN1 lied HammaƤloth, van David.
Tenware de HEERE, Die bij ons geweest is2, zegge nu Israƫl,

1Zie Ps. 120:1.

2Versta: het gedaan, of verhoed, of belet had. Alzo in het volgende vers.

2Tenware de HEERE, Die bij ons geweest is, als de mensen tegen ons opstonden;

3Toen zouden zij ons levend verslonden hebben, als hun toorn tegen ons ontstak;

4Toen zouden ons 3de wateren overlopen hebben, een stroom zou 4over onze ziel 5gegaan zijn;

3Zie de aant. 2 Sam. 22 op vers 17.

4Dat is, over onze personen.

5Te weten tot beneming van ons leven.

5Toen zouden 6de stoute wateren over onze ziel gegaan zijn.

6Dat is, grote, machtige, onstuimige, als Job 38:11.

6De HEERE zij geloofd, Die ons in hun tanden niet heeft overgegeven tot een roof.

7aOnze ziel is ontkomen als een vogel uit den strik der vogelvangers; 7de strik is gebroken, en wij zijn ontkomen.

7Dat is, God heeft hun listige aanslagen, door dewelke zij ons meenden te vangen, te schande gemaakt.

a Spr. 6:5.

8bOnze hulp 8is 9in den Naam des HEEREN, Die hemel en aarde gemaakt heeft.

8Of: zij.

9Dat is, in of op den Heere.

b Ps. 121:2.