HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 121.

De profeet beschrijft zijn vast vertrouwen op den Heere, Die hem bewaarde voor alle kwaad.


De Bewaarder Israëls

1EEN1 lied Hammaäloth.
Ik hef mijn ogen op 2naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal.

1Als Ps. 120 op vers 1.

2Te weten van het beloofde land, hetwelk een pand was van Gods gunst tot Zijn volk; en versta hier inzonderheid het gebergte van Sion en Moria, alwaar God op een bijzondere manier Zijn tegenwoordigheid toonde. Zie Ps. 87:1.

23Mijn hulp is van den HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft.

3Hij verklaart zijn vorige woorden, te kennen gevende dat hem eigenlijk van het gebergte de hulp of verlossing niet komen zou, maar van den HEERE, Die een Heere is niet alleen van het land Kanaän, maar van de ganse wereld.

34Hij zal uw voet niet laten wankelen; 5uw Bewaarder zal niet sluimeren.

4Hier spreekt de profeet zichzelven aan, als Psalm 103 en 104. Of hij spreekt zijn onderzaten aan, hen verzekerende van de goedertierenheid Gods.

5Dat is, de Heere, Die u bewaart, zal geenszins verzuimen hetgeen dat tot uw best is strekkende.

4Zie, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren, noch slapen.

5De HEERE is uw Bewaarder, de HEERE is 6uw Schaduw aan uw rechterhand.

6Dat is, uw Beschutter en Beschermer, mogende vergeleken wezen bij een schaduw of deksel, waaronder men schuilt, Ps. 109:31; 110:5. Jes. 4:6; 25:4. Zie de aant. Num. 14:9.

6De 7zon zal u des daags niet 8steken, noch de maan des nachts.

7De zin is: Hij zal u als met een wolk bedekken, gelijk Hij eertijds uw voorouders gedaan heeft, toen zij uit Egypte kwamen, Ex. 13:21. Ps. 78:14. Jes. 49:10. Openb. 7:15, 16.

8Te weten met haar stralen. Hebr. slaan. Zie Gen. 8:21.

79De HEERE zal u bewaren van alle kwaad, uw ziel zal Hij bewaren.

9Sommigen nemen deze twee laatste verzen als een wens, aldus: De Heere beware u, enz.

8De HEERE 10zal uw uitgang en uw ingang bewaren, van nu aan tot in der eeuwigheid.

10Dat is, Hij zal u behoeden in al uw handel, in al uw doen en laten. Zie Deut. 28:6. Zie ook dergelijke manier van spreken 2 Sam. 3:25. 2 Kron. 1:10. Hand. 1:21.