HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 119.

Deze psalm wordt afgedeeld in twee en twintig delen of pauzen. In elk deel zijn acht verzen, en elk vers begint in het Hebreeuws met die letter, waarmede het deel geïntituleerd wordt; alzo namelijk dat al de verzen van het eerste deel beginnen met aleph of a. De verzen van de tweede pauze beginnen altegader met beth, b, enz., volgens het Hebreeuwse ab, uit welke oorzaak enigen onder de geleerden dezen psalm genoemd hebben een ab der godzaligheid. Elk vers van dezen psalm begrijpt in zich óf een lof en prijs van Gods Woord, vanwege enige uitnemende hoedanigheid van hetzelve; óf een betuiging van Davids ongeveinsde liefde tot datzelve; óf anderszins, een gebed om genade om zich daarnaar te mogen schikken; want tot een van deze drie, te weten lof, gebeden of betuiging, kunnen al de verzen van dezen psalm gepast worden. En merk dit, dat in elk vers van dezen psalm David vermeldt van Gods wet, inzettingen, of ordinantiën, bevelen, getuigenissen, geboden, woord, beloften, wegen, gerichten, Naam, gerechtigheid, waarheid, of iets dergelijks; uitgezonderd alleen in het honderd twee en twintigste vers, in hetwelk hij God tot zijn hulp en bijstand aanroept.


Het gouden alfabet

Aleph

1WELGELUKZALIG zijn 1de oprechten van wandel, adie in de wet des HEEREN gaan.

1Hebr. de oprechten van weg, dat is, welker weg oprecht is, dat is, die een oprecht leven voeren.

a Ps. 1:1.

2Welgelukzalig zijn zij die Zijn 2getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken;

2Door de getuigenissen des Heeren moet men hier verstaan Zijn wetten, die Hij Zijn volk gegeven heeft tot een getuigenis van Zijn gunst en van Zijn verbond, hetwelk Hij met hen opgericht had.

3Ook 3geen onrecht werken, maar wandelen 4in Zijn wegen.

3Dat is, geen verkeerde, onrechtvaardige werken doen.

4Dat is, in de wegen die Hij hun bevolen en voorgeschreven heeft. Zie de aant. 1 Kon. 11 op vers 33.

4HEERE, Gij hebt geboden 5dat men Uw bevelen zeer bewaren zal.

5Dat eenieder zich bevlijtige zijn leven naar Uw bevelen aan te stellen.

5Och, dat 6mijn wegen gericht werden om Uw inzettingen te bewaren!

6Dat is, mijn gedachten, genegenheden, beraadslagingen en de uitwendige daden gericht of vastgemaakt.

6Dan zou ik 7niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden.

7Te weten staande of verschijnende voor Uw aanschijn, o Heere.

7Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik 8de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben.

8Dat is, de rechten die ons de gerechtigheid, die U behaaglijk is, aanwijzen.

8Ik zal Uw inzettingen bewaren; 9verlaat mij niet al te zeer.

9Dat is, onttrek mij Uw hand niet zo ver, dat ik Uw geboden verwerpen zou. God laat de Zijnen somwijlen struikelen, opdat zij hun zwakheid te beter zouden leren kennen.

Beth

910Waarmede zal 11de jongeling zijn pad zuiver houden? 12Als hij dat houdt naar Uw woord.

10Dat is, bij wat middel.

11Dat is, zijn weg alzo aanstellen dat hij recht en zuiver is. Hij spreekt uitdrukkelijk van een jongeling (hoewel dit alle mensen aangaat), omdat de jongelieden meest geneigd zijn zich te laten afleiden van den rechten weg, door de kwade bewegingen des vleses.

12Of: Indien hij zich houdt naar Uw woord. Hebr. Houdende dat naar Uw woord.

10Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen.

11Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou.

12HEERE, Gij zijt 13gezegend, leer mij Uw inzettingen.

13Dat is, geprezen.

13Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten 14Uws monds.

14Dat is, die Gij met Uw mond uitgesproken hebt.

14Ik ben vrolijker 15in den weg Uwer getuigenissen 16dan over allen rijkdom.

15Dat is, vanwege den weg dien mij Uw getuigenissen of geboden aanwijzen.

16Dat is, meer dan of ik al het goed, have, of rijkdom der wereld bezat.

15Ik zal 17Uw bevelen overdenken, en op 18Uw paden letten.

17Anders: van Uw bevelen spreken.

18Te weten die Gij in Uw wet Uw volk hebt voorgeschreven.

16Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; 19Uw woord zal ik niet vergeten.

19Of: Uw woorden.

Gimel

17bDoe wel bij 20Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware.

20Dat is, bij mij, die Uw knecht ben.

b Ps. 103:2; 116:7.

18Ontdek 21mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet.

21Niet zozeer de vleselijke ogen als de ogen des verstands, aldus bekennende zijn aangeboren blindheid en verdorvenheid. Zie 1 Kor. 2:14.

1922Ik ben ceen vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet.

22Alsof hij zeide: Ik ben als een arme pelgrim en wandelaar, niet wetende noch kennende den weg dien ik moet ingaan; daarom bid ik U, o Heere, dat Gij mij wilt leren en leiden door Uw wetten. Zie Ps. 39 op vers 13.

c Gen. 47:9. 1 Kron. 29:15. Ps. 39:13. Hebr. 11:13.

20Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te allen tijde.

21Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden 23afdwalen.

23Te weten moedwilliglijk.

2224Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden.

24Hebr. Rol af van op mij.

23Als zelfs de vorsten zittende 25tegen mij gesproken hebben, heeft 26Uw knecht Uw inzettingen 27betracht.

25Zich tezamen beradende hoe zij mij ten verderve brengen mochten.

26Dat is, ik, die Uw knecht ben.

27Dat is, overlegd, bedacht, bepeinsd. Zie vers 15. Ps. 1:2. En dit is te merken op dit woord dezen gansen psalm door.

24dOok zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen en mijn raadslieden.

d Ps. 43:4.

Daleth

2528Mijn ziel kleeft aan het stof; 29maak mij levend naar Uw woord.

28Dat is, ik ben schier dood en in het stof der aarde begraven. Hiermede geeft de profeet te kennen een zeer zwaar en zorgelijk lijden. Zie Ps. 44:26.

29Of: behoud mij in het leven naar Uw woord, dat is, naar Uw belofte.

2630Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; eleer mij Uw inzettingen.

30Ik heb U, o Heere, mijn handelingen en gelegenheden geopenbaard, en mijn zaken U ten enenmale bevolen, biddende dat Gij dezelve altemaal wildet richten en stieren naar Uw heiligen en goeden wil en tot mijn zaligheid.

e Ps. 25:4; 27:11; 86:11.

27Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte.

28Mijn ziel drupt weg van treurigheid; 31richt mij op naar Uw woord.

31Of: bevestig mij, als vss. 38, 106.

29Wend van mij 32den weg der valsheid, en 33verleen mij genadiglijk Uw wet.

32Bij den weg der valsheid mag men hier verstaan valse leringen en inzettingen, die tegen Gods wet en ordinantiën strijden, gelijk straks vers 30 bij den weg der waarheid de rechte leer en geboden, die ons getrouwelijk ter zaligheid leiden, te verstaan zijn.

33Dat is, doe mij de genade dat ik mij steeds aan Uw wet houde.

30Ik heb verkoren 34den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld.

34Deze weg is de gehoorzaamheid der geboden Gods. Zie de aant. 1 Kon. 8:36.

31Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE, beschaam mij niet.

32Ik zal den weg Uwer geboden lopen, 35als Gij mijn hart verwijd zult hebben.

35Dat is, als Gij mij met wijsheid zult verrijkt en overvloediglijk begiftigd hebben, als 1 Kon. 4:29. Of: met troost gesterkt zult hebben, als Jes. 60:5. Of: met liefde, als 2 Kor. 6:11.

He

33HEERE, leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden 36ten einde toe.

36Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk de hiel of de voetzool; oneigenlijk het einde; en somtijds beloning of vergelding. Zie Ps. 19 op vers 12.

34Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden, ja, ik zal ze onderhouden met ganser harte.

35Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust.

36Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot 37gierigheid.

37Onder den naam van gierigheid worden verstaan alle andere ondeugden, omdat de gierigheid is de wortel van alle kwaad.

3738Wend mijn ogen af, dat zij geen 39ijdelheid zien; 40maak mij levend 41door Uw wegen.

38Hebr. Doe voorbijgaan of doorgaan; als vers 39.

39Als daar zijn wellusten, schoonheid, rijkdom of eer dezer wereld. Zie Job 15:31.

40Anders: maak dat ik leve in Uw wegen.

41Dat is, door de leer van Uw woord.

38Bevestig Uw toezegging aan Uw knecht, 42die Uw vreze toegedaan is.

42Hebr. die tot, naar of in Uw vreze is.

3943Wend mijn smaadheid af, die ik vreze; want Uw rechten zijn 44goed.

43Of: Doe mijn smaadheid voorbijgaan, of doorgaan, of passeren.

44Dat is, rechtvaardig en billijk; daarom, wil hij zeggen, zult Gij die niet laten te schande komen die U dienen, gelijk ik doe.

40Zie, 45ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid.

45Dat is, ik ben begerig en benaarstig mij om al Uw geboden in al mijn handel en wandel te gehoorzamen.

Vau

41En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE, 46Uw heil, naar Uw toezegging;

46Te weten waarmede Gij mij behoudt en verlost, dat ik niet ten onder ga.

4247Opdat ik mijn smader 48wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord.

47Dat is, opdat ik mijn tegenpartijders doe blijken dat mijn hoop en vertrouwen op U niet ijdel noch vergeefs geweest is, gelijk zij mij verweten hebben.

48Of: een woord heb te antwoorden.

43En ruk 49het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten.

49Dat is, dat woord hetwelk de waarheid leert, te weten de ware leer van God en Zijn godsdienst.

44Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos.

45En ik zal wandelen 50in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb.

50Dat is, vrij, buiten dwang of schrik, als Ps. 4:2; 18:20; 118:5.

46Ook zal ik 51voor koningen spreken van Uw getuigenissen en mij niet schamen.

51Dat is, in de tegenwoordigheid van koningen.

47En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb.

48En ik zal mijn handen 52opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en 53ik zal Uw inzettingen betrachten.

52Te weten om naar Uw geboden te grijpen, uit grote begeerte die ik tot dezelve heb. Of: ik zal mijn handen aan het werk slaan, om Uw geboden metterdaad te doen en te gehoorzamen.

53Of: ik zal van Uw inzettingen spreken.

Zain

49Gedenk 54des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen.

54Dat is, der belofte die Gij Uw knecht gedaan hebt.

50Dit is mijn troost in mijn ellende; want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt.

51De hovaardigen hebben mij bovenmate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken.

52Ik heb gedacht, o HEERE, aan 55Uw oordelen 56vanouds aan, en heb mij getroost.

55Door dewelke Gij de goddelozen gestraft en Uw kinderen verlost en bewaard hebt.

56Hebr. van eeuwigheid, dat is, van den beginne der wereld gepleegd.

5357Grote beroering heeft mij bevangen 58vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten.

57Of: Een brandende storm, of: Een stormwind, dat is, een grote beroerte des harten.

58Te weten als ik gedenk hoe zwaarlijk zij zondigen, en hoe zware straffen zij te verwachten hebben.

54Uw inzettingen zijn mij 59gezangen geweest 60ter plaatse mijner vreemdelingschappen.

59Dat is, de materie mijner psalmen en gezangen.

60Hebr. in het huis of ten huize, te weten ter plaatse waar ik hier en daar als vreemdeling en balling heb moeten dwalen.

55fHEERE, des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard.

f Ps. 16:7; 42:9.

5661Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.

61Dat is, dat ik mijn nachtrust zelve gebroken heb om op U te denken, vers 55, dat is gesproten uit den ijver dien ik heb tot de onderhouding Uwer geboden. Zie Ps. 1 op vers 2.

Cheth

57De HEERE is 62mijn Deel; ik heb gezegd dat ik Uw woorden zal bewaren.

62Dat is, het zal mij zo lief zijn als een mens zijn erfdeel pleegt te zijn. Anders: Heere, ik heb gezegd: Mijn deel zal zijn Uw woorden te bewaren.

58Ik heb Uw aanschijn 63ernstiglijk gebeden van ganser harte; zijt mij genadig naar Uw 64toezegging.

63Zie de aant. Job 11:19.

64Dat is, belofte.

59Ik heb 65mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen.

65Dat is, mijn aanslagen en daden, al mijn doen en laten, al mijn gedachten, woorden en werken, of ik mij ergens in tegen Uw wetten mocht vergrepen hebben; en indien ja, dat ik mij terstond wederom op Uw onfeilbare wegen begeven mocht.

60Ik heb gehaast en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden.

61De goddeloze 66hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten.

66Zie de aant. 1 Sam. 10:5, 10.

6267Te middernacht sta ik op om U te loven, voor de rechten Uwer gerechtigheid.

67Hij wil zeggen, dat hij den tijd die tot lichamelijke rust verordineerd was, en dien andere lieden met slapen toebrachten, wakende ter ere Gods besteedde, als Ps. 16:7.

63Ik ben een gezel van allen die U vrezen, en van hen die Uw bevelen onderhouden.

64HEERE, de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen.

Teth

65Gij hebt bij Uw knecht goedgedaan, HEERE, 68naar Uw woord.

68Dat is, naar Uw belofte, als vers 25.

66Leer mij 69een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw 70geboden geloofd.

69Of: goed verstand. Hebr. goedheid des verstands of des zins.

70Dat is, beloften.

67Eer ik 71verdrukt werd, 72dwaalde ik; maar nu onderhoud ik 73Uw woord.

71Of: vernederd.

72De boze lusten mijns vleses volgende.

73Dat is, Uw geboden.

68Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen.

69De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte.

70Hun hart 74is vet als smeer, maar ik heb vermaak in Uw wet.

74Te weten doordien zij naar het vlees zo welvaren en zo groten voorspoed hebben, welken zij misbruiken en daardoor heel ongevoelig en dom zijn geworden, geen lust hebbende tot het overleggen van de wet Gods, Job 15:27. Ps. 17:10; 73:7. Zie Deut. 32:15.

71Het is mij goed dat ik 75verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde.

75Te weten met kruis en tegenspoed. Alzo ook vers 67.

72De wet Uws monds is mij beter dan 76gduizenden van goud of zilver.

76Dat is, veel duizend stukken goud en zilver. Ps. 68:31 staat stukken zilver.

g Ps. 19:11.

Jod

73hUw 77handen hebben mij gemaakt en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere.

77Menselijkerwijze van God gesproken. Zie Job 14:15.

h Job 10:9. Ps. 139:13.

74Die U vrezen, 78zullen mij aanzien en zich verblijden, 79omdat ik op Uw woord gehoopt heb.

78Te weten als een patroon of voorbeeld der genadige hulp en verlossing die Gij dengenen doet die op U hopen en Uw geboden liefhebben.

79Dat is, omdat ik op het woord Uwer toezegging zo lang, doch niet tevergeefs, gewacht heb.

75Ik weet, HEERE, dat Uw gerichten 80de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt.

80De zin is: Heere, ofschoon Gij mij met zwaar kruis getuchtigd hebt, zo hebt Gij daarmede niet gehandeld tegen Uw gerechtigheid en waarheid, maar veelmeer hebt Gij daardoor Uw gunst jegens mij bewezen, want zulke kastijdingen hebben mij tot beterschap des levens gediend, en derhalve zijn zij mij goed en bevorderlijk geweest, 1 Kor. 10:13.

76Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht.

77Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve; want Uw wet is 81al mijn vermaking.

81Hebr. mijn vermakingen.

78Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden.

7982Laat hen tot mij keren die U vrezen, en die 83Uw getuigenissen 84kennen.

82Dat is, dat zij zich bij mij voegen en dat zij het met mij houden, verlatende der bozen gezelschap.

83Dat is, Uw wetten en woorden, door dewelke Gij Uw wil betuigt en te kennen geeft.

84Dat is, achten, zeer liefhebben.

80Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde.

Caph

8185Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; 86op Uw woord heb ik gehoopt.

85Zie 2 Sam. 13 de aant. op vers 39. Job 19 op vers 27. Ps. 84:3.

86Dat is, naar de volbrenging van het woord Uwer belofte; als vers 25.

82Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij 87mij vertroosten?

87Te weten mij gevende hetgeen ik van U bid en verwacht.

83Want 88ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten.

88De zin is: Vanwege mijn langdurig leed en tegenspoed ben ik verdroogd, en mijn vel is samengekrompen en zwart geworden, gelijk leder dat lang in den rook hangt, Spr. 17:22.

84Hoevele zullen 89de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij 90recht doen over mijn vervolgers?

89Te weten de dagen mijner ellende.

90Dat is, mijn vijanden en vervolgers straffen.

85De hovaardigen 91hebben mij putten gegraven, 92hetwelk niet is naar Uw wet.

91Te weten opdat ik in dezelve zou vallen en vergaan. Alsof hij zeide: Zij staan listiglijk naar mijn leven. Zie Ps. 35:7.

92Anders: die niet doen naar Uw wet.

86Al Uw geboden 93zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij.

93De zin is: Zij zijn de waarheid of de getrouwheid zelve. Zij houden ons op het allergetrouwste voor hetgeen dat waar, goed, recht en heilig is.

87Zij hebben mij bijna vernietigd 94op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten.

94Maar niet in den hemel. Zie Matth. 10:28. Luk. 10:20.

88Maak mij levend naar Uw goedertierenheid; dan zal ik 95de getuigenis Uws monds onderhouden.

95Dat is, de geboden die Gij met Uw mond uitgesproken en ons bevolen hebt.

Lamed

89O HEERE, Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen.

90iUw getrouwheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan;

i Pred. 1:4.

9196Naar Uw ordinantiën blijven 97zij nog heden staan, want zij alle 98zijn Uw knechten.

96Dat is, gelijk U dat eens heeft beliefd te ordineren en te wijzen, als Ps. 33:9.

97Te weten hemel en aarde.

98Dat is, hemel en aarde en al wat erin is, moet tot Uw dienst staan.

92Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk 99allang vergaan.

99Hebr. toen, of: alsdan.

93Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt.

94Ik ben Uwe, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht.

95De goddelozen hebben op mij gewacht om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen.

96In 100alle volmaaktheid heb ik een einde gezien, maar Uw 1gebod is zeer wijd.

100Dat is, alle geschapen dingen, hoe volmaakt ze ook wezen mogen, hebben hun einde of bepaling.

1Dat is, aangaande de wijsheid die Gij ons openbaart in Uw woord en geboden, die heeft noch einde, noch bepaling.

Mem

97Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is 2mijn betrachting den gansen dag.

2Dat is, de materie van mijn meditaties of overdenkingen en van mijn redenen.

983Zij maakt mij door Uw geboden wijzer dan mijn vijanden zijn, want 3zij is in eeuwigheid bij mij.

3. 3Te weten Uw wet. Anders: Gij, te weten, o God.

99Ik ben 4verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn 5betrachting zijn.

4Of: kloeker, voorzichtiger, vernuftiger.

5Zie vers 97.

100Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.

101Ik heb mijn voeten 6geweerd van alle kwade 7paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden.

6Of: afgehouden.

7Hebr. pad.

102Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd.

103Hoe kzoet zijn Uw 8redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honing mijn mond!

8Hebr. rede, dat is, elkeen van Uw redenen.

k Ps. 19:11. Spr. 8:11.

104Uit Uw bevelen krijg ik verstand; daarom haat ik 9alle leugenpaden.

9Hebr. allen pad der leugen, of der valsheid.

Nun

105Uw woord is een 10lamp voor mijn 11voet en een licht voor mijn pad.

10Of: lantaarn, kaars, Spr. 6:23.

11Dat is, voeten.

106lIk heb gezworen en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal 12de rechten Uwer gerechtigheid.

12Dat is, Uw rechtvaardige rechten.

l Neh. 10:29.

107Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE, maak mij levend naar Uw woord.

108Laat U toch, o HEERE, welgevallen de 13vrijwillige offeranden mijns monds; en leer mij Uw rechten.

13Dat is, mijn gebed en dankzegging, als Lev. 22:18. Num. 29:39. 2 Kron. 31:14. Ps. 54:8. Amos 4:5.

10914Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet.

14Zie de aantt. Richt. 12:3. 1 Sam. 19:5; 28:21. Job 13:14.

110De goddelozen hebben mij een strik 15gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen.

15Hebr. gegeven.

111Ik heb Uw getuigenissen genomen 16tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid.

16Dat is, voor mijn beste en bestendigste goed.

112Ik heb mijn hart geneigd 17om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, 18ten einde toe.

17Dat is, om te doen wat Uw inzettingen bevelen.

18Zie de aant. vers 33.

Samech

113Ik haat 19de kwade ranken, maar heb Uw wet lief.

19Of: de dubbelhartige gepeinzen, of: de ijdele gedachten, of: de door elkander lopende gedachten, dat is, de manier van doen dergenen die met alle winden waaien en die zoeken twee pezen op hun boog te hebben. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk ranken of takken die met menigte in een boom door elkander lopen. Zie de aant. 1 Kon. 18:21.

11420Gij zijt mijn Schuilplaats en 21mijn Schild, op Uw woord heb ik gehoopt.

20Dat is, Gij, o Heere, zijt het, onder Wiens vleugelen ik schuil ten tijde van gevaar en vervolging.

21Dat is, Die mij beschut en beschermt.

115Wijkt van mij, gij boosdoeners, dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren.

116Ondersteun mij 22naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hoop.

22Of: door; in het Hebreeuws is caph of beth; de eerste betekent naar, de andere door.

117Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen 23vermaken.

23Of: dan zal ik steeds Uw inzettingen aanschouwen.

118Gij vertreedt al degenen die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is 24leugen.

24Dat is, bedrieglijk. Want zij verkrijgen niet door hun bedrog wat zij hoopten.

11925Gij doet alle goddelozen der aarde weg als 26schuim; daarom heb ik Uw getuigenissen lief.

25Gij doet weg. Hebr. Gij doet ophouden of rusten.

26Te weten, dat men wegwerpt als nergens toe deugende. Het is een manier van spreken genomen bij gelijkenis van degenen die metalen raffineren of zuiveren. Zie Spr. 25:4, 5. Jes. 1:25. Ez. 22:18-22. Mal. 3:3. Anders: het schuim, namelijk al de goddelozen der aarde, hebt Gij tenietgemaakt.

12027Het haar mijns vleses is te berge gerezen 28van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen.

27Dit is hierbij gevoegd uit Job 4:15. Anders: Mijn vlees schudt, beeft, siddert.

28Hebr. van Uw verschrikking, te weten als ik gedenk de grote gestrengheid die Gij over de goddelozen oefent.

Ain

121Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers.

12229Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken.

29Te weten dat hem geen kwaad wedervaren zal, en handhaaf en bescherm hem tegen al zijn vijanden. Of: Wees Uw knecht zoet of lieflijk.

123Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en 30naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.

30Of: naar Uw rechtvaardige toezegging, te weten die Gij rechtvaardiglijk en trouwelijk wilt houden.

124Doe bij Uw knecht naar Uw goedertierenheid, en leer mij Uw inzettingen.

125Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en ik zal Uw getuigenissen kennen.

126Het is tijd 31voor den HEERE dat Hij werke, want 32zij hebben Uw wet 33verbroken.

31Of: dat de Heere werke, dat is, dat Hij Zijn macht betone en doe blijken, of dat Hij doe hetgeen dat Hij mij beloofd heeft.

32Te weten mijn stoute wederpartijders, van dewelke vss. 121, 122 gesproken is.

33Dat is, zij verwerpen ze en houden ze van geen waarde.

127Daarom 34heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja, meer dan het fijnste goud.

34Alsof hij zeide: Ik laat niet Uw geboden lief te hebben, al worden zij van de bozen vernietigd; maar ik heb ze des te liever.

128Daarom heb ik 35al Uw bevelen, van alles, voor recht gehouden; maar 36alle vals pad heb ik gehaat.

35Te weten die Gij gemaakt hebt, van wat zaken die ook zijn, zonder onderscheid of uitneming. Anders: Daarom heb ik de bevelen van alles of in alles verbeterd. Anders: Ik heb al de bevelen van allen (te weten van alle mensen) verbeterd, te weten naar het richtsnoer van Uw wet.

36Of: allen weg der leugens.

Pe

129Uw getuigenissen 37zijn wonderbaar; daarom bewaart ze mijn ziel.

37Hebr. zijn wonderen.

130mDe 38opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende.

38Of: ingang, dat is, wanneer men maar de eerste beginselen van Uw wet gesmaakt heeft, zo haast als men ze komt te lezen of te onderzoeken, zo krijgt men terstond grote kennis door de kracht en werking des Heiligen Geestes.

m Ps. 19:9.

13139Ik heb mijn mond wijd opengedaan en gehijgd, want ik heb 40verlangd naar Uw geboden.

39De zin is: Ik heb Uw leer met zulke begeerte aangenomen als den besten drank dien men mij zou mogen geven om mij te laven in een zeer groten dorst. Of het is een gelijkenis genomen van een mens die zich zeer haast, om ergens waarnaar hij zeer groot verlangen heeft, te komen, en zijn mond opendoet om in het lopen zijn adem beter te halen.

40Of: gehaakt. Of: ik heb gesnakt naar, enz. Zie Ps. 56:2.

132Zie mij aan, wees mij genadig, 41naar het recht aan degenen die Uw Naam beminnen.

41Of: naar het gebruik, dat is, gelijk Gij gewoon zijt te doen. Of: als het recht en betamelijk is. Zie de aant. Gen. 40:13.

13342Maak mijn voetstappen vast in Uw woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen.

42Dat is, geef dat ik zonder struikelen mag wandelen in Uw wegen en doen naar Uw woord.

134Verlos mij van des mensen 43overlast, en ik zal Uw bevelen onderhouden.

43Of: onderdrukking.

13544nDoe Uw aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen.

44Dat is, aanzie mij met een schoon en klaar of blij gelaat; toon mij een teken Uwer goedertierenheid. Zie de aant. Num. 6:25.

n Ps. 4:7.

13645Waterbeken vlieten af uit mijn ogen, omdat 46zij Uw wet niet onderhouden.

45Dat is, overvloedige tranen.

46Te weten de goddelozen, als vers 158.

Tsade

137HEERE, Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht.

138Gij hebt 47de gerechtigheid Uwer getuigenissen en de waarheid 48hogelijk geboden.

47Anders: Uw rechtvaardige getuigenissen.

48Hebr. zeer.

139Mijn ijver 49heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben.

49Of: heeft mij onderdrukt. Zie Ps. 69:10.

140oUw woord is 50zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief.

50Te weten gelijk het goud en zilver door het vuur gezuiverd en gelouterd wordt.

o 2 Sam. 22:31. Ps. 12:7; 18:31. Spr. 30:5.

141Ik ben klein en veracht, doch Uw bevelen vergeet ik niet.

142Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en 51Uw wet is de waarheid.

51Dat is, Uw wet is enkel waarheid, ja, zo waarachtig als de waarheid zelve. Zie een gelijke spreuk Joh. 17:17.

143Benauwdheid en angst 52hebben mij getroffen, doch Uw geboden zijn mijn vermakingen.

52Hebr. hebben mij gevonden, als Ps. 116:3.

144De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid; doe ze mij verstaan, zo zal ik leven.

Koph

145Ik heb van ganser harte geroepen; verhoor mij, o HEERE, ik zal Uw inzettingen bewaren.

146Ik heb U aangeroepen, verlos mij; en ik zal Uw getuigenissen onderhouden.

147pIk 53ben de morgenschemering voorgekomen en heb geschrei gemaakt; op Uw woord heb ik gehoopt.

53Hebr. Ik heb de schemering (te weten de schemering van den dageraad) voorgekomen. Zie de aant. 2 Kon. 7:5.

p Ps. 5:4; 88:14; 130:6.

148qMijn 54ogen komen de nachtwaken voor, om Uw rede te betrachten.

54Dat is, ik ben eer wakker geweest dan de verscheidene nachtwaken of de morgenwaken aankomen. Vgl. Ps. 63:7.

q Ps. 63:2, 7; 90:4.

149Hoor mijn stem naar Uw goedertierenheid, o HEERE, maak mij levend naar Uw 55recht.

55Hetwelk vereist dat Gij een onschuldige voorstaat tegen zijn boze verdrukkers. Anders: naar Uw wijze; alzo vers 156.

150Die 56kwade praktijken najagen, 57genaken mij, zij wijken verre van Uw wet.

56Dat is, die de lastering met vlijt zoeken en najagen.

57Dat is, zij zijn mij op de hielen, zo men gemeenlijk zegt, te weten om mij te beschadigen.

151Maar Gij, HEERE, zijt 58nabij; en al Uw geboden zijn waarheid.

58Te weten met Uw hulp, allen die op U vertrouwen.

152Vanouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat 59Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt.

59Dat is, dat zij zo vast en bestendig zijn, dat niemand ze zal omstoten of teniet kunnen doen. Christus zegt: Hemel en aarde zullen vergaan, maar Mijn woorden zullen blijven staan.

Resch

153Zie mijn ellende aan en help mij uit, want Uw wet heb ik niet vergeten.

15460Twist mijn twistzaak en verlos mij, maak mij levend naar Uw toezegging.

60Zie Ps. 35 de aant. op vers 1.

155Het heil 61is verre van de goddelozen, want zij zoeken Uw inzettingen niet.

61Of: zij.

156HEERE, Uw barmhartigheden zijn 62vele; maak mij levend 63naar Uw rechten.

62Of: groot.

63Vgl. vers 149.

157Mijn vervolgers en mijn wederpartijders zijn vele, maar van Uw getuigenissen wijk ik niet.

158Ik heb gezien 64degenen die trouwelooslijk handelen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden.

64Dat is, die die van U zijn afgevallen, en bij dewelke noch trouw noch geloof te vinden is.

159Zie aan, dat ik Uw bevelen liefheb; o HEERE, maak mij levend naar Uw goedertierenheid.

16065Het begin Uws woords is waarheid, en in der eeuwigheid is al het recht Uwer gerechtigheid.

65Dat is, het is uit de waarheid voortgekomen en zal voorts in eeuwigheid de waarheid blijven. Hebr. Het hoofd, of: Het hoofdstuk.

Schin

161De vorsten hebben mij vervolgd zonder oorzaak, maar 66mijn hart heeft gevreesd voor Uw woord.

66De zin is: Ik heb de mensen niet gevreesd, maar heb alleen gevreesd iets te doen tegen Uw woord. Zie Matth. 10:28.

162Ik ben vrolijk over Uw toezegging, als een die een groten buit vindt.

163Ik haat de valsheid en heb er een gruwel van, maar Uw wet heb ik lief.

164Ik loof U 67zevenmaal des daags, over de rechten Uwer gerechtigheid.

67Dat is, dikwijls, als Lev. 26:18. 1 Sam. 2:5. Spr. 24:16; 26:25.

165Die Uw wet beminnen, hebben groten vrede, en 68zij hebben geen aanstoot.

68Zie 1 Joh. 2:10.

166O HEERE, ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden.

167Mijn ziel onderhoudt Uw getuigenissen, en ik heb ze zeer lief.

168Ik onderhoud Uw bevelen en Uw getuigenissen, want 69al mijn wegen zijn voor U.

69Dat is, al mijn gedachten, woorden en werken zijn U bekend; daarom wandel ik oprechtelijk voor U, als Wiens ogen het alles zien.

Thau

169O HEERE, laat mijn geschrei voor Uw aanschijn genaken, maak mij verstandig naar Uw woord.

170Laat mijn smeken voor Uw aanschijn komen, 70red mij naar Uw toezegging.

70Te weten uit mijn lijden en verdriet.

171Mijn lippen zullen Uw lof 71overvloediglijk uitstorten, als Gij mij Uw inzettingen zult geleerd hebben.

71Of: uitbobbelen, uitgieten, dat is, overvloediglijk uitspreken, gelijk een fontein water uitgeeft. Zie Ps. 19 op vers 3.

172Mijn tong zal spraak houden 72van Uw rede, want al Uw geboden zijn rechtvaardigheid.

72Dat is, van Uw geboden, gelijk er straks volgt.

173Laat Uw hand 73mij te hulp komen, want ik heb Uw bevelen verkoren.

73Of: komen om mij te helpen.

174O HEERE, ik verlang 74naar Uw heil, en 75Uw wet is al mijn vermaking.

74Dat is, naar Uw verlossing.

75Als vers 77.

175Laat 76mijn ziel leven en zij zal U loven, en 77laat Uw rechten mij helpen.

76Dat is, mij. Vgl. Richt. 16:30.

77Hij wil zeggen: Laat mij dat bevorderlijk zijn, dat ik Uw geboden gehouden heb, volgens Uw belofte.

176rIk 78heb gedwaald 79als een verloren schaap; 80zoek 81Uw knecht, want Uw geboden heb ik niet vergeten.

78Alsof hij zeide: Ik heb een tijdlang niet geweten waarheen ik mij zou keren of wenden, te weten toen mij mijn vijanden, en inzonderheid Saul met de zijnen, zo zwaarlijk vervolgden.

79Of: als een schaap dat verloren gaat. Hebr. een schaap der verderving. Zie Deut. 26 op vers 5.

80Te weten gelijk een herder het dwalende schaap zoekt; breng mij in den rechten schaapsstal en geef mij rust, opdat ik U in vrede en in stilheid dienen moge.

81Dat is, mij, die Uw knecht ben.

r Jes. 53:6. Luk. 15:4.