De profeet verklaart zijn liefde tot God vanwege de grote en menigvuldige genaden en weldaden hem bewezen door hem te verlossen uit dodelijke benauwdheden, biddende om voortaan te mogen behouden worden, met belofte God den Heere daarvoor te zullen prijzen.
Verlossing uit dodelijke benauwdheden
1IK1 heb lief, want de HEERE hoort mijn stem, mijn smekingen.
1Te weten den HEERE.
2Want Hij neigt Zijn oor tot mij; dies zal ik Hem 2in mijn dagen aanroepen.
2Dat is, dewijl ik in het leven ben; of: al de dagen mijns levens of lijdens. Vgl. Ps. 137:7.
33De abanden 4des doods hadden mij omvangen, en 5de angsten der hel hadden mij 6getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis.
3Anders: De smarten.
4Dat is, die zo groot waren als de dood zelf; te weten, als Saul met zijn machtig leger mij naderde, 1 Sam. 23:26.
5Dat is, die zo groot waren dat zij wel lichtelijk oorzaken van mijn dood zouden geweest zijn en mij in het graf zouden gebracht hebben.
6Hebr. gevonden.
a 2 Sam. 22:5, 6.
4Maar ik riep den Naam des HEEREN aan, zeggende: Och HEERE, bevrijd 7mijn ziel.
7Dat is, mijn leven.
5De HEERE is genadig en 8rechtvaardig; en onze God is ontfermende.
8En derhalve kan Hij niet lijden dat de Zijnen onrechtvaardiglijk onderdrukt worden.
6De HEERE bewaart 9de eenvoudigen; ik was 10uitgeteerd, doch Hij heeft mij verlost.
9Die zich niet verlaten op hun eigen kloekheid, maar op den Heere, wandelende oprechtelijk in Zijn wegen.
10Of: uitgemergeld, dun geworden, dat is, mijn verderf was zeer nabij.
7Mijn ziel, keer weder tot uw rust, want de bHEERE heeft aan u 11welgedaan.
11Te weten mij verlossende uit de hand van Saul.
b Ps. 13:6.
8Want Gij, HEERE, hebt 12mijn ziel gered van den dood, mijn ogen van tranen, mijn voet van aanstoot.
12Dat is, mij.
9Ik zal wandelen voor het aangezicht des HEEREN, in de landen 13der levenden.
13Dat is, dergenen die op aarde leven, of die nog in deze wereld leven en wandelen, als Psalm 27. Zie aldaar de aant. op vers 13 en Ps. 56 op vers 14.
1014Ik cheb geloofd, 15daarom 16sprak ik; ik ben zeer bedrukt geweest.
14Te weten dat de HEERE mij verlossen zou.
15In deze betekenis wordt het Hebreeuwse woord ook genomen Jer. 29:16.
16Te weten hetgeen het geloof mij ingaf in mijn grootste zwarigheden. Anders: als ik zulks sprak, hoewel ik zeer bedrukt was. Anders: ik sprak, nochtans was ik zeer bedrukt.
c 2 Kor. 4:13.
11Ik zeide 17in mijn haasten: 18Alle dmensen zijn leugenaars.
17De zin is: Wanneer ik mij door het zware lijden haastte om te ontvluchten; of (als anderen het verstaan) haastige woorden mij liet ontvallen. Zie Ps. 31 op vers 23.
18Te weten allen tezamen en elkeen in het bijzonder, zodat men op geen mensen betrouwen kan, maar op den waren God alleen. Sommigen menen dat David uit menselijke zwakheid, naar de onwaarschijnlijkheid der zaak, getwijfeld heeft of hij ook te eniger tijd tot het beloofde koninkrijk zou komen.
d Rom. 3:4.
1219Wat zal ik den HEERE 20vergelden voor al Zijn weldaden aan mij bewezen?
19Anders: Hoe.
20Anders: vergelden? Al Zijn weldaden zijn boven mij, dat is, boven mijn vermogen om te vergelden. Zie 1 Thess. 3:9. Anders: zijn op mij, dat is, ik ben overladen vanwege al de weldaden die God de Heere mij eertijds menigmaal gedaan heeft en nog dagelijks doet.
13Ik zal den beker 21der verlossingen opnemen, en den Naam des HEEREN aanroepen.
21Of: des menigvuldigen heils. Alsof de profeet zeide: Ik zal den Heere openlijk danken vanwege al de verlossingen die Hij mij gedaan heeft. Hij ziet op de wijze en gewoonte die bij de dankoffers gehouden werd, als men na gedane offerande een heiligen maaltijd hield, in denwelken zij zich in den HEERE verheugden vanwege de ontvangen weldaden, Hem daarvoor dankende; en tot een teken van zulke vreugd en dankbaarheid, alsook van de broederlijke liefde en enigheid tussen degenen die zulk een maaltijd genoten hadden, namen zij een beker met wijn en dronken allen uit denzelven. Zie 1 Kron. 16:2, 3.
1422Mijn geloften zal ik den HEERE betalen, nu, 23in de tegenwoordigheid van al Zijn volk.
22Die ik gedaan heb toen ik in groot gevaar des doods was, Saul met zijn heirlegers mij steeds vervolgende.
23Zie 1 Kron. 16:1, 2, 3.
1524Kostelijk is in de ogen des HEEREN de dood Zijner 25gunstgenoten.
24Dat is, God zal den dood Zijner uitverkorenen niet geringachten noch ongewroken laten. Zie Ps. 72:14.
25Zie de aant. Ps. 4 op vers 4.
16Och HEERE, 26zekerlijk ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, 27een zoon Uwer dienstmaagd; Gij hebt 28mijn banden 29losgemaakt.
26Alsof hij zeide: Dewijl ik U zo getrouwelijk dien, zo wil toch steeds doen blijken dat mijn leven kostelijk is in Uw ogen.
27Zie Ps. 86:16.
28Toen ik van Saul omringd en genoegzaam besloten was in zijn handen en als gevangen.
29Doordien Gij Saul deedt terugkeren, doordien hem de Filistijnen in het land gevallen waren, 1 Sam. 23:27.
17Ik zal U offeren 30een offerande van dankzegging, en den Naam des HEEREN aanroepen.
30Of: een lofoffer, als Ps. 50:14.
1831Ik zal mijn geloften den HEERE betalen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk,
31Zie de aant. op vers 14. Ps. 61 op vers 6.
19In 32de voorhoven van het huis des HEEREN, in het midden van u, o Jeruzalem. Hallelujah.
32Versta hier de tent in dewelke David de ark des verbonds gezet had. Zie 1 Kron. 16:1.