HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 110.

In dezen psalm (zijnde een kort begrip van het ganse Evangelie) spreekt David van de beroeping van Jezus Christus tot het geestelijke Koninkrijk Zijner gemeente en Zijn eeuwig Priesterdom; tegelijk stelt hij voor ogen de geweldige overwinning over Zijn vijanden en Zijn triomf over dezelve.


Profetie van Christus' regering

1EEN psalm van David.
1De HEERE heeft 2tot mijn Heere 3gesproken: 4Zit tot Mijn rechterhand, 5totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten.

1Te weten God de Vader.

2Dat is, tot Christus, Denwelken David hier zijn Heere noemt. Want Christus is de Zone Davids naar het vlees, maar Davids Heere aangezien Hij een waarachtig God is met God den Vader en den Heiligen Geest, en een Heere van alle mensen, doch inzonderheid van Zijn uitverkorenen. Zie Matth. 22:43, 45. Mark. 12:36. Luk. 20:42. Hand. 2:34. Hebr. 1:13.

3Te weten in Zijn eeuwigen raad, denwelken Hij ons te zijner tijd heeft geopenbaard en laten verkondigen.

4Dat is, heers in heerlijkheid en majesteit, in den hemel en op de aarde, 1 Kor. 15:25. Ef. 1:20, enz. Hebr. 1:3, 13; 8:1; 10:12, 13. Deze manier van spreken is genomen van de koningen, die aan hun rechterhand zetten wie zij eer willen aandoen. Zie 1 Kon. 2:19. Ps. 45:10.

5De zin is: Totdat Ik Uw vijanden (te weten de vervolgers der kerk, ja, den dood zelven, 1 Kor. 15:25, 26) aan U zal onderworpen hebben. Hieruit kan men geenszins besluiten, dat Christus geen eeuwig Koninkrijk hebben zou, ofschoon de manier van de bediening van het Rijk van Christus, zodanig als die nu is, ten jongsten dage met het laatste oordeel zal ophouden; want alsdan zullen er geen vijanden meer zijn, die de kerk van Christus zullen kunnen schaden, 1 Kor. 15:24, 28. Zie de aant. Gen. 28 op vers 15.

26De HEERE zal 7den scepter 8Uwer sterkte 9zenden 10uit Sion, zeggende: 11Heers in het midden 12Uwer vijanden.

6In het eerste vers heeft David het volk Gods aangesproken; hier spreekt hij nu Christus aan.

7Of: Uw sterken scepter; of: de roede of den staf Uwer sterkte; te weten de verkondiging van het Heilig Evangelie, waardoor de Heilige Geest krachtiglijk in de harten der uitverkorenen werkt. Zie Rom. 1:16.

8O Christus.

9Te weten in de ganse wereld.

10Versta dit alzo, dat het Evangelie eerst te Jeruzalem en in het Joodse land moest gepredikt worden, en vandaar verder uitgespreid worden door de ganse wereld, Jes. 2:3. Micha 4:2. Hand. 1:8.

11Te weten door Uw Woord en Geest in de harten der uitverkorenen, en door Uw almogendheid in het beschutten van Uw kerk en in het straffen van de vervolgers derzelve. Anders: Gij zult heersen.

12Te weten der vijanden Uwer kerk. Want die de kerk vervolgt, die vervolgt Christus Zelven, Hand. 9:4.

313Uw volk zal zeer gewillig zijn 14op den dag Uwer heirkracht, 15in heilige sieradiën; 16uit de baarmoeder des dageraads zal U de dauw Uwer jeugd zijn.

13Hebr. Uw volk der gewilligheden; dat is, het zal zijn een volk van grote gewilligheid, of vol gewilligheid, te weten om het Evangelie aan te nemen en om U, o Heere Jezus Christus, te dienen; ja, het zal, bij manier van spreken, de gewilligheid zelve zijn. Zie Ex. 25:2. Ps. 119:108. Hand. 2:41. Rom. 12:11. En versta hier door Uw volk de uitverkorenen of gelovigen.

14Dat is, als Gij de krachtige predicatie van het Heilig Evangelie, door de apostelen, mitsgaders vele andere verkondigers van hetzelve, zult uitzenden, om de wereld en den duivel te overwinnen en vele schapen in den waren schaapsstal te brengen. Zie Rom. 1:16. 2 Kor. 10:4, 5. Openb. 6:2.

15Hebr. in de schoonheden of versierselen der heiligheid, of: in heilig sieraad, dat is, in heiligheid des levens en allerlei christelijke deugden, die uit het geloof hervoorkomen. Het is een gelijkenis genomen van de priesters des Ouden Testaments, die sierlijke en heilige klederen aantrokken als zij den Levitischen godsdienst verrichten zouden. Anders: in de heerlijkheden des heiligdoms, of: in het sierlijke heiligdom, dat is, in den schonen tempel; met welke woorden de kerke Gods dikwijls beduid wordt.

16Dat is, Uw kinderen zullen U geboren worden als de dauw uit de baarmoeder des dageraads. Gelijk de dauw in den dageraad als uit een baarmoeder hervoorkomt en geboren wordt, en het gras met ontelbare droppels begiet en lieflijk bevochtigt; alzo zal het eerste licht der predicatie van het Heilig Evangelie als een dauw ontelbaar vele harten der uitverkorenen begieten en bevochtigen, en dezelve geestelijkerwijze baren. Zie Joh. 3:5, alwaar de Heere Christus den Heiligen Geest vergelijkt bij water, door hetwelk de aarde bevochtigd en vruchtbaar gemaakt wordt. Anders: het zal U van de baarmoeder des dageraads af een dauw van Uw jeugd wezen. Sommigen, zo oude als nieuwe leraars, verstaan deze woorden van de eeuwige geboorte des Zoons van den Vader, gesproken bij gelijkenis genomen van menselijke geboorte, en zetten het over: uit de baarmoeder voor den dageraad is U de dauw Uwer geboorte. Anderen verstaan het van de menswording van onzen Heere Christus en Zijn geboorte uit de maagd Maria.

4De 17HEERE heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: 18Gij zijt 19Priester in aeeuwigheid, 20naar de ordening van Melchizédek.

17Zie over dezen psalm, inzonderheid over dit vierde vers, het zevende hoofdstuk van den brief aan de Hebreeën.

18Of: Wees Priester, of: Gij zult Priester wezen.

19Te weten Die Zichzelven zal offeren, op het altaar des kruises, tot verzoening van al degenen die in Hem geloven, Hebr. 5:9; 9; 10.

20Of: naar de wijze of gelijkheid van Melchizedek, die noch begin der dagen noch einde des levens had. Insgelijks: gelijk Melchizedek een koning en ook een priester geweest is, Gen. 14:18, alzo ook Jezus Christus, Wiens voorbeeld Melchizedek geweest is.

a Hebr. 5:6; 6:20; 7:17.

521De Heere is aan Uw rechterhand; 22Hij zal 23koningen 24verslaan 25ten dage Zijns toorns.

21Te weten de Heere Jezus Christus, Die aan Uw rechterhand gezeten is; en alzo spreekt hier nu David God den Vader aan; of hij spreekt het volk Gods aan, hetzelve belovende dat Christus de Heere hen zal bijstaan en verdedigen, als Ps. 16:8; 109:31.

22Hebr. Hij heeft koningen verslagen, voor Hij zal koningen verslaan. Een profetische wijze van spreken.

23Versta hier zulke koningen en prinsen die zich tegen Christus zetten en Zijn kerk vervolgen, als Ps. 2:9, 12.

24Hebr. doorsteken.

25Dat is, ten tijde wanneer God bestemd heeft dat Zijn toorn zal uitbarsten.

626Hij zal recht doen onder de heidenen; bHij zal het 27vol dode lichamen maken; Hij zal verslaan 28dengene die het hoofd is over een groot land.

26Dat is, Hij zal de vervolgers van Zijn volk straffen.

27Te weten van Zijn vijanden, die in den slag zullen omkomen. Vgl. Ps. 45 op vers 5.

28Sommigen verstaan door deze woorden den antichrist, heersende over vele landen; ja, den duivel zelven. Anderen duiden het op de boze regeerders in het gemeen.

b Openb. 14:14.; 16:14.; 20:8.

729Hij zal op den weg uit de beek drinken; daarom zal 30Hij het hoofd omhoogheffen.

29Dat is, Hij zal uit den drinkbeker van Gods toorn drinken en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan. Zodat hier de staat Zijner vernedering en verhoging samengevoegd worden. Of hij wil zeggen: Christus zal de victorie over de vijanden Zijner kerk zo lang vervolgen, totdat Hij hen verslagen of teniet zal gebracht hebben. En dit zal Hij met zulken ernst en ijver doen, dat Hij den tijd niet nemen zal om lang te rusten en Zich met spijze en drank te verkwikken; maar Hij zal Zijn dorst lessen met het water uit de beken, die Hij bij den weg, in het vervolgen Zijner vijanden, vinden zal. Dit is bij gelijkenis gesproken, zijnde dit de zin dezer woorden in het kort: Christus zal Zijn vijanden volkomenlijk aan Zich onderwerpen en Zijn volk uit hun handen verlossen. Vgl. hiermede de historie van Gideon, Richt. 7:4, 5, 6, 7, enz.

30Dat is, Hij, te weten Christus, zal na Zijn dood verrijzen en tot de hoogste heerlijkheid verhoogd worden. Zie Filipp. 2:8, 9.