HET *BOEK DERPSALMEN

PSALM 11.

David, vernemende de spotternijen zijner vervolgers, die hun tijdverdrijf maakten van zijn droevig vluchten en zwerven, neemt toevlucht tot God en verklaart zijn geloof van Gods voorzienigheid, Die beiden, vromen en goddelozen, ziet, proeft en richten zal.


Gods voorzienige leiding

1EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester.
Ik betrouw op den HEERE; hoe zegt 2gijlieden tot mijn ziel: Zwerft heen naar ulieder gebergte als een 3vogel?

1Zie Ps. 4 op vers 1.

2Saul en zijn medestanders, die David met zulke redenen beschimpten, als hebbende (zo zij meenden) geen andere toevlucht, dan dat hij zich verstak en omzwierf op het gebergte, huppelende van de ene plaats op de andere, als een vogel; maar zij meenden hem wel te betrappen, niet denkende aan God, Die Davids Troost en Toevlucht was.

3Anders: o vogel.

24Want zie, de goddelozen spannen den boog, zij schikken hun pijlen op de pees, om in 5donker te schieten naar de oprechten van hart.

4Alsof hij zeide: Het is geen wonder, dat zij zo trots spreken, want zij menen het zo vast bestuurd te hebben, dat zij niet zullen missen, maar mij en de mijnen zonder twijfel treffen.

5Dat is, in het verborgene. Vgl. Ps. 10:8, 9.

3Zekerlijk, de 6fundamenten worden omgestoten; wat heeft de rechtvaardige bedreven?

6Dat is, alle vreze Gods, gerechtigheid en billijkheid (die als fundamenten van Israƫls staat zijn) worden omgekeerd; dewijl men mij en andere vrome onschuldigen (die men ook met recht voor fundamenten des lands mag houden, Spr. 10:25) in den grond zoekt uit te roeien. Of aldus: Maar die fundamenten (dat is, opzetten, voornemens, vaste besluiten) zullen omgestoten worden. Zie Ps. 8 op vers 3. Jes. 19:10. Deze beide overzettingen passen wel op het voorgaande en volgende.

4De HEERE is in het 7paleis Zijner heiligheid, des HEEREN troon is in den hemel; Zijn ogen aanschouwen, Zijn oogleden 8proeven de mensenkinderen.

7Dat is, in Zijn heilig paleis, te weten in den hemel, als de volgende woorden schijnen te verklaren. Anders kan men het ook verstaan van den tabernakel. Zie Ps. 5 op vers 8. Hab. 2:20.

8Zie Ps. 7 op vers 10.

5De HEERE 9proeft den rechtvaardige; maar den goddeloze en dien die geweld liefheeft, haat Zijn 10ziel.

9Alzo dat Hij hem voor goed kent.

10Menselijk van God gesproken, als Lev. 26:11. De zin is: God haat hem ernstiglijk.

6Hij zal op de goddelozen regenen 11strikken, 12vuur en zwavel; en een geweldige stormwind zal het 13deel huns bekers zijn.

11Dit betekent onverwachte, strenge en onvermijdelijke oordelen Gods. Zie Job 18:9, 10; 22:10. Jes. 8:14; 24:17, 18.

12Als Sodom, Gomorra, enz., overkwam, Genesis 19, en Gog gedreigd wordt, Ez. 38:22, zijnde afbeeldingen van het eeuwige helse vuur, Jud. vs. 7. Openb. 20:10.

13Dat is, het hun bescheiden of toegelegde deel. Vgl. Job 20:29 en de aant. Een manier van spreken genomen van de huisvaders, die elken huisgenoot zijn drank toedeelden en inschonken, naar de wijze der ouden. Hier wordt het verstaan van der goddelozen straf, alsook Openb. 14:10 en elders; van het kruis der kerk Ps. 73:10, en in het gemeen van het lijden der vromen en goddelozen Ps. 75:9; maar anders Ps. 16:5; 23:5. Zie ook Job 21 op vers 20.

7Want de HEERE is rechtvaardig, Hij heeft 14gerechtigheden lief; Zijn aangezicht 15aanschouwt den 16oprechte.

14Vgl. Ps. 9:9. Dat is, alle rechtvaardige zaken, alles wat recht is.

15Met Zijn Vaderlijk aangezicht, om hem gunst en voorzorg te bewijzen.

16Hebr. rechte, rechtzinnige.