HET BOEKPREDIKERHET BOEK ECCLESIASTES, OFPREDIKER,IN HET HEBREEUWS GENAAMDKOHELETH

HOOFDSTUK 12.

De wijze man leert den jongelieden, dat zij zich tot godzaligheid zullen schikken en wennen, eer de ouderdom aankomt, vs. 1. Welken hij met velerlei gelijkenissen beschrijft, 2, enz. Hierop volgt het besluit dezes boeks, dat het al ijdelheid is, 8. En hij zegt dat de samenvatting aller leer deze is: God te vrezen en Zijn geboden te houden, 13.


1EN 1gedenk aan 2uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat 3de kwade dagen komen en de jaren naderen, van dewelke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in dezelve.

1Dat is, schik u tot de vreze des Heeren en tot het onderhouden Zijner geboden.

2Het Hebreeuwse woord staat in het meervoud. Vgl. de aant. Gen. 1 op vers 26.

3Dat is, de dagen des ouderdoms, die veel ongemak medebrengen, want de ouderdom is als een gedurige ziekte.

24Eer dan de zon en het licht, en de maan en de sterren 5verduisterd worden, en 6de wolken wederkomen na den regen;

4Dit vers en enige der naastvolgende begrijpen een beschrijving van den ouderdom naar de wijze der poëten; en het is een gedurige allegorie tot het zevende vers toe.

5Niet inderdaad, maar den ouden halfblinde dunkt het zo te zijn.

6Dat is, de ene ellende na de andere, gelijk het ene onweder na het andere komt.

3In den dag wanneer 7de wachters des huizes zullen beven, en 8de sterke mannen zichzelven zullen krommen; en 9de maalsters zullen 10stilstaan, omdat zij 11minder geworden zijn; en 12die door de vensteren zien, verduisterd zullen worden;

7Dat is, de armen met de handen, die het lichaam (waarin de ziel als in een huis woont) bewaren, dienende om het kwaad af te weren en het goede aan te nemen.

8Dat is, de benen of schenkels, die het lichaam dragen als twee sterke mannen.

9Dat is, de tanden, die de spijze als vermalende, dezelve kauwen, en in stukken bijtende.

10Te weten van malen, dat is, van kauwen. De zin is: Als de tanden zo gauw niet zijn zullen om de spijze te kauwen.

11Te weten minder in getal.

12Dat is, de ogen, die van tussen de oogleden zien.

4En 13de twee deuren 14naar de straat 15zullen gesloten worden, 16als er is een nederig geluid 17der maling, en 18hij 19opstaat 20op de stem van het vogelken, en al 21de zangeressen 22nedergebogen zullen worden;

13Dat is, de twee lippen, door dewelke de spijze passeert als tussen twee deuren. Vgl. Job 41:5. Anderen verstaan hier door de deuren den gorgel of strot, waardoor de spijze en drank passeren.

14Dat is, die men uiterlijk aan het lichaam ziet. Er zijn ook deuren inwendig, die men niet ziet, als het deksel der keel en het deksel van het blaasje der gal.

15Te weten in plaats van die te openen, als zij harde spijze zouden innemen. Enigen verstaan dit alzo: als de deuren, dat is, de lippen, zullen gesloten worden, omdat de oude personen belemmerd spreken, niet zo wel hun woorden kunnende formeren of voortbrengen als de jongelieden.

16Of: vanwege, dat is, dewijl de tanden zwaarlijk knauwen, zodat men er niet tussen of onder hoort kraken noch breken, gelijk men wel hoort als de jongelieden harden kost kauwen en in stukken bijten, hebbende het goede gebit, hetwelk de oude personen zelden of niet hebben.

17Te weten als de tanden de spijze vermalen.

18Te weten de oude man.

19Te weten van zijn bed.

20Dat is, des morgens vroeg, als de vogelkens beginnen te zingen, want hij kan niet slapen.

21Hebr. de dochters des lieds, dat is, de zangeressen. Versta hierbij ook de zangers of muzikanten. Anders: alle dochters des gezangs, dat is, al de delen of leden des lichaams die de stem formeren.

22Of: bukken zullen, dat is, vergaan, afnemen, haar kracht verliezen; of: kleingeacht en van geen waarde zijn zullen, dewijl de oude man daar geen werk van maakt, als geen genoegen meer in de muziek nemende. Zie hiervan een voorbeeld in Barzillai, 2 Sam. 19:35.

5Ook wanneer 23zij 24voor de hoogte zullen vrezen, en dat er 25verschrikkingen zullen zijn op den weg, 26en de amandelboom zal bloeien, 27en dat de sprinkhaan zichzelven een last zal wezen, en dat 28de lust zal vergaan; 29want de mens gaat 30naar zijn eeuwig huis, en 31de rouwklagers zullen in de straat omgaan;

23Te weten de oude personen.

24Of: voor de hoge plaatsen, dat is, voor hoogverheven of oneffen plaatsen, die de oude personen niet gaarne betreden, vanwege de zwakheid hunner benen, vrezende zich daaraan te stoten of daarvan te zullen vallen. Of: omdat het hun zuur valt de hoge trappen of heuvels op te klimmen.

25Of: verslagenheden, te weten grote of vele. Vrezende dat zij ergens hun voeten of tenen aan stoten mochten.

26Als de grijze of grauwe haren daar zijn.

27Dat is, de oude man, die zo mager, krom en dor geworden is als een sprinkhaan. Anderen: en hem een sprinkhaan, dat is, een licht ding als een sprinkhaan, lastig valt.

28Te weten der lichamelijke geneugten en wellusten, ook de lust tot eten, drinken, enz.

29Alsof hij zeide: Als de mens al die ongemakken gevoelt, zo mag hij wel denken dat hij nabij den dood is, ja, alreeds den enen voet in het graf heeft.

30Dat is, naar het graf, want daar zal de mens lang blijven.

31Dat is, die lieden die de verstorvenen ten grave bestellen, beschreien en beklagen, waartoe men lieden pleegt te huren. Zie de aantt. Jer. 9 op vers 17.

632Eer dan het zilveren koord ontketend wordt, en 33de gulden schaal in stukken gestoten wordt, en 34de kruik aan de springader gebroken wordt, en 35het rad aan den bornput in stukken gestoten wordt;

32Dat is, eer het merg of de pit in den ruggenstreng los wordt. Dit merg is wit als zilver, en het gaat van de hersenen af langs den ruggenstreng, als een zeel of touw. Anderen verstaan hier door het zilveren koord de polsaderen. Anders: weggedaan; anders: geketend of gebonden, dat is, verdroogd, verstijfd.

33Dat is, dat dunne huifje, velletje, waarin de hersenen liggen, of hetwelk goudvervig is. Anderen verstaan hier door de gulden schaal het bekkeneel waarin de hersenen besloten liggen; hetwelk mede door den dood vergaat en als gebroken wordt.

34Dat is, de voornaamste bloedader aan den lever.

35Dat is, de long, die door haar gedurige beweging den adem dan van zich stoot en dan wederom tot zich trekt, gelijk het rad aan een waterput nu den emmer tot zich optrekt, dan van zich in den put nederlaat.

7aEn dat 36het stof weder tot aarde keert, als het geweest is; en 37de geest weder 38tot God keert, b39Die hem gegeven heeft.

36Dat is, het lichaam, hetwelk in den beginne van aarde genomen en gemaakt is, Gen. 3:19. Zie Job 7:5.

37Dat is, de ziel. Zie Num. 16:22; 27:16.

38Te weten in den hemel, verstaande dat Salomo hier het volk Gods alleen aanspreekt. Sommigen verstaan het van de zielen, zowel der ongelovigen als der gelovigen, die beide van God als Rechter, terstond als de mens sterft, gewezen worden elk aan hun plaats, der gelovigen ten hemel, der ongelovigen ter helle. Vgl. Luk. 16:22.

39Zie Gen. 2:7.

a Gen. 3:19. b Gen. 2:7. Num. 16:22.

Vrees God en houd Zijn geboden

8c40IJdelheid der ijdelheden, zegt de Prediker; het is al ijdelheid.

40Zie Pred. 1:2.

c Ps. 62:10; 144:4. Pred. 1:2.

9En voorts, dewijl de Prediker wijs geweest is, 41zo leerde hij het volk nog 42wetenschap en 43merkte op en 44onderzocht; 45hij stelde vele dspreuken in orde.

41Nadat hij bekeerd was, zo bekeerde en leerde hij ook anderen.

42Dat is, goede leringen.

43Anders: hij heeft gewogen, te weten met de schaal der wijsheid.

44Anders: examineerde.

45Salomo heeft vele spreuken gesproken, 1 Kon. 4:32, waarvan alleen het boek Proverbiorum of der Spreuken en dit boek Koheleth tot ons gekomen is; en versta hier onder den naam van spreuken deftige, wijze sententiën, handelende van het leven en de zeden der mensen en van den loop der wereld. Zie de aantt. 1 Kon. 4 op vers 32.

d 1 Kon. 4:32.

10De Prediker zocht aangename 46woorden uit te vinden; en het geschrevene is 47recht, woorden der waarheid.

46Of: zaken.

47Of: rechtmatig, dat is, zodanig, op hetwelk niemand met reden te spreken had.

1148De woorden der wijzen zijn gelijk prikkelen en gelijk nagelen, diep 49ingeslagen van de meesters der 50verzamelingen, 51die gegeven zijn 52van den enigen Herder.

48Hij wil zeggen, dat, gelijk de ossen tot het ploegen met het steken van prikkelen of scherpe pinnen worden voortgedreven, dat ook alzo de mensen door scherpe en ernstige vermaningen moeten aangepord worden tot vroomheid en godzaligheid, en tot afkeer van de wereldse ijdelheid.

49Hebr. ingeplant.

50Of: der gemeente, dat is, van de leraars der gemeente.

51Die of welke, te weten woorden der wijzen, of: die, te weten nagelen.

52Hebr. van één Herder, te weten van God, Die Zijns volks Herder en Hoeder is, Psalm 23, en Die Zijn profeten en dienaren uitzendende, dezelve met Zijn Geest verlicht en bekrachtigt. Zie Joh. 10:11. 1 Petr. 2:25; 5:4. Anders: van den eersten Herder.

12En wat boven 53dezelve is, mijn zoon, wees gewaarschuwd: 54van vele boeken te maken is geen einde, en 55veel lezen 56is vermoeiing 57des vleses.

53Te weten de woorden der wijzen en des enigen Herders. Anders: Voorts, mijn zoon, wees hieruit vermaand of gewaarschuwd. Hebr. eigenlijk: wees verlicht, te weten uit de spreuken die in dit boek staan, en inzonderheid ook in het boek mijner spreuken en andere boeken meer. Gij hebt hier genoeg aan, bewaar dit maar wel, en wacht u van aan te nemen hetgeen dat de filosofen of wereldwijzen geschreven hebben van het opperste goed en de gelukzaligheid der mensen, want dezen zijn van den Geest Gods niet geregeerd geweest, daarom zijn zij wijd van den rechten weg afgeweken.

54Te weten gelijk de wereldwijze filosofen gedaan hebben.

55Of: te veel lezen. Anders: te veel studeren.

56Dat is, het maakt het hoofd en de hersenen moede.

57Dat is, des mensen.

13Van 58alles wat gehoord is, is 59het einde van de zaak: eVrees 60God en houd Zijn geboden, want 61dit betaamt allen mensen.

58Dat is, al hetgeen waartoe deze mijn predicatie gericht is, aangaande het opperste goed.

59Dat is, het besluit of de samenvatting.

60Vrees God, door Denwelken alleen gij het hoogste goed en de zaligheid kunt verkrijgen, maar niet door enig aards of vergankelijk ding.

61Anders: want dit is het ganse werk of ambt des mensen, dat is, daarvan behoorde hij zijn ganse werk te maken, dit is het voornaamste einde van des mensen leven; of: dit is het geheel des mensen, dat is, de volkomen gelukzaligheid; of: hierin bestaat zijn welvaren en zaligheid. Anders: des gehelen mensen.

e Deut. 6:2; 10:12. Spr. 3:7.

14fWant God zal 62ieder werk 63in het gericht brengen, met al wat verborgen is, hetzij goed of hetzij kwaad.

62Of: alle daad, dat is, alle daden en werken der mensen.

63Want ten jongsten dage zal God zelfs de verborgen gedachten oordelen, Rom. 2:16. Hebr. 13:4.

f 1 Kor. 4:5. 2 Kor. 5:10.

Einde van het boek ECCLESIASTES of PREDIKER.