APOCALYPSIS, OFDE OPENBARINGVAN JOHANNESVAN JOHANNES *THEOLOGUS

HOOFDSTUK 19.

1 In den hemel wordt Hallelujah gezongen over het oordeel der grote hoer. 5 Een andere stem uit den troon vermaant alle dienstknechten Gods tot vreugde, omdat de bruiloft des Lams is gekomen, en Zijn bruid zich met fijn blinkend lijnwaad heeft toebereid. 9 Zij worden zalig gesproken, die tot deze bruiloft zijn geroepen. 10 De apostel valt den engel aan de voeten, maar wordt daarover berispt, en bevolen God aan te bidden. 11 Johannes ziet in een nieuw gezicht een wit paard, en Een Die daarop zat, Wiens gerechtigheid, vlammige ogen, bloedvervig kleed, verborgen Naam, gevolg, zwaard en ijzeren roede worden beschreven. 15 Deze treedt den wijnpersbak van Gods toorn, en is een Koning der koningen. 17 Een andere engel roept alle vogelen tot het eten van het vlees van alle veldoversten en van alle anderen in de grote slachting Gods. 19 Die vergaderd waren om te krijgen tegen Dien Die op het paard zat. 20 Maar het beest met den valsen profeet worden geworpen in den poel des vuurs. 21 En al hun aanhangers gedood door het zwaard.


De bruiloft des Lams

1EN 1na dezen hoorde ik als een grote stem 2ener grote schare in den hemel, zeggende: 3Hallelujah; 4de zaligheid en de heerlijkheid en de eer en de kracht zij den Heere onzen God;

1Dat is, nadat het roomse Babylon nu eindelijk, door een bijzonder oordeel Gods, was verbrand en uitgeroeid, gelijk in het voorgaande hoofdstuk verhaald is.

2Namelijk van diegenen die met Christus in den hemel triomferen, en Zijn troon omringden, Openb. 7:9; gelijk zij tot dezen lofzang in het voorgaande hoofdstuk, vers 20, van den engel worden vermaand.

3Dat is, looft God. Een Hebreeuwse wijze van spreken, die in vele psalmen voorkomt; welke in de Griekse en andere kerken ook behouden is, omdat zij zeer gemeen en bekend was, gelijk ook het woord amen, hosanna, abba, enz.

4Deze eigenschappen worden hier Gode niet toegewenst, alzo Hij die altijd heeft bezeten; maar worden in Hem erkend en geprezen, omdat Hij die metterdaad nu voor eenieder had geopenbaard. Zie dergelijk hiervoor Openb. 5:12; 7:12, en elders meer.

2Want aZijn oordelen zijn 5waarachtig en rechtvaardig, dewijl Hij 6de grote hoer geoordeeld heeft, die de aarde verdorven heeft met haar hoererij, en Hij bhet bloed Zijner dienaren van haar hand gewroken heeft.

5Dat is, naar Zijn waarheid en rechtvaardigheid uitgevoerd; alzo Hij zulks tevoren den Zijnen had beloofd, en den vijanden Zijner gemeente gedreigd. Zie Ps. 9:9.

6Zie hiervoor Openb. 17:1.

a Openb. 15:3; 16:7. b Deut. 32:43. Openb. 18:20.

3En zij zeiden 7ten tweeden male: Hallelujah. cEn haar rook gaat op 8in alle eeuwigheid.

7Namelijk om aan te wijzen met hoe groten ernst zij zulks deden.

8Gr. in de eeuwigheden der eeuwigheden.

c Jes. 34:10. Openb. 14:11; 18:18.

4En 9de vier en twintig ouderlingen en de vier dieren vielen neder en aanbaden God, Die op den troon zat, zeggende: Amen, Hallelujah.

9Namelijk die met de vier dieren rondom den troon Gods waren. Waarvan zie breder Openb. 4:4, 6; 5:8.

5En een stem kwam 10uit den troon, zeggende: Looft onzen God, 11gij al Zijn dienstknechten, en gij die Hem vreest, beide klein en groot.

10Namelijk des hemels, waarvan meermaals hiervoor is gezegd. Deze stem strekt daartoe, om alle dienstknechten Gods in den hemel en op aarde te vermanen tot een nieuwen lofzang over de weldaden die God Zijn gemeente in de laatste komst van Christus ten oordeel nu gaat bewijzen, gelijk uit de verklaring zal blijken.

11Namelijk niet alleen gelovigen in den hemel en op aarde, maar ook engelen, die zichzelven mededienstknechten der gelovigen erkennen te zijn, vers 10. Openb. 22:9.

6En ik hoorde als een stem ener 12grote schare en als een stem veler wateren en als een stem van sterke donderslagen, zeggende: Hallelujah; want de Heere, de almachtige God, 13heeft dals Koning geheerst.

12Gr. vele.

13Dat is, nu komt de tijd dat Hij al Zijn vijanden onder onze voeten gebracht hebbende, en het rijk des antichrists, des satans en der wereld vernietigd hebbende, alleen zal heersen, en zulks voor de gehele wereld zal betonen, 1 Kor. 15:24. Want hoewel Hij altijd als Koning heeft geheerst, zo is Zijn Rijk onder velen, door de tirannie dezer anderen, en door Zijn verdraagzaamheid in dit alles, naar het oordeel der wereld, zeer verduisterd geweest.

d Openb. 11:17.

7Laat ons blijde zijn en vreugde bedrijven, en Hem de heerlijkheid geven; ewant 14de bruiloft des Lams is gekomen, en Zijn vrouw 15heeft zichzelve bereid;

14Dat is, de nadere vereniging en volle verheerlijking der gemeente van Christus in den hemel met haar Bruidegom Christus is nabij. Welke gelijkenis ook doorgaans elders wordt gebruikt. Zie Mark. 2:19, 20. Joh. 3:29. 2 Kor. 11:2. Ef. 5:23, enz.

15Namelijk tot deze nadere vereniging en volle verheerlijking; welke bereiding niet voortkomt uit haar natuurlijke krachten, maar uit genade die haar van haar Bruidegom is geschonken, gelijk het volgende vers uitwijst. Zie ook Ez. 16:3, enz. 2 Kor. 3:5. Ef. 5:26. Filipp. 1:29.

e Matth. 22:2. Luk. 14:16.

8En haar is gegeven dat zij bekleed worde met rein en blinkend fijn lijnwaad; want dit fijn lijnwaad 16zijn 17de rechtvaardigmakingen der heiligen.

16Dat is, betekenen, gelijk hiervoor Openb. 1:20; 17:15, 18.

17Of: rechtvaardigheden, namelijk niet waardoor wij in onszelven, maar waardoor wij voor God rechtvaardig zijn, welke is de rechtvaardigheid van Christus, die ons door het geloof wordt toegerekend, 2 Kor. 5:21. En is als een zuiver wit kleed, waardoor onze naaktheid voor Gods aangezicht wordt bedekt; zie Rom. 13:14. 1 Kor. 1:30. Gal. 3:27. Openb. 7:13; waaruit de heiligmaking des Geestes haar oorsprong heeft, die hiernamaals in ons ook zal volmaakt worden.

9En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zijn zij 18die geroepen zijn 19tot het avondmaal van de bruiloft des Lams. En hij zeide tot mij: f20Deze zijn de waarachtige woorden Gods.

18Namelijk met een roeping naar Gods voornemen; want die heeft Hij gerechtvaardigd en verheerlijkt, Rom. 8:30. Anderszins zo zijn er ook geroepen tot deze bruiloft, met de uitwendige roeping, die daarna buiten zullen geworpen worden. Zie Matth. 22:11, enz.

19Alzo genaamd, omdat de bruiloften des avonds bij de ouden plachten gehouden te worden, Matth. 25:1, en dat ze hier zal beginnen op het einde der wereld, of ten uitersten dage.

20Namelijk waardoor ons deze zaligheid wordt beloofd, die wij derhalve met een vast geloof moeten aannemen, en waarvan wij de volbrenging te zijner tijd moeten verwachten.

f Openb. 21:5.

10gEn ik viel neder voor zijn voeten 21om hem te aanbidden, en hij zeide tot mij: hZie dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, die de getuigenis van Jezus hebben; 22aanbid God. Want de getuigenis van Jezus 23is de geest der profetie.

21Namelijk daartoe uit menselijke zwakheid bewogen zijnde, zo door de heerlijkheid des engels, als door de aangename verkondiging die hij deed van de komst der bruiloft des Lams; gelijk in Cornelius dergelijk aan Petrus is geschied, Hand. 10:25. En hoewel Johannes dezen engel voor God Zelven niet hield, nochtans omdat deze eer de maat te buiten ging, en iets Goddelijks scheen te hebben, zo heeft de engel dezelve geweigerd aan te nemen, zo hier als hierna Openb. 22:9, gelijk ook de dienst der engelen van Paulus in het gemeen wordt verboden, Kol. 2:18.

22Namelijk Wien deze eer der ware aanbidding alleen toekomt, Matth. 4:10.

23Dat is, eenzelfde zaak met den geest der profetie, en van één waardigheid. Waaruit hij bewijst dat zij beide dienstknechten van Jezus Christus zijn, dewijl hij den geest der profetie had ontvangen om Johannes dit bekend te maken, Openb. 1:1, en Johannes insgelijks om dit voor de gemeente van Christuswege te betuigen.

g Openb. 22:8. h Hand. 10:26; 14:14. Openb. 22:9.

Christus treedt ten gerichte

1124En ik zag 25den hemel geopend, en zie, i26een wit paard, en Die op hetzelve zat, was genaamd 27Getrouw en Waarachtig, en Hij oordeelt en 28voert krijg in gerechtigheid.

24Hier begint het laatste deel van dit hoofdstuk, waarin Johannes, in een nieuw gezicht, de komst van Christus wordt vertoond, om Zijn gemeente ten enenmale te verlossen, en den antichrist, met al zijn aanhang, en alle andere vijanden der gemeente ten enenmale teniet te doen, gelijk uit het inzien van dit gehele verhaal blijkt. Doch sommigen menen dat hier beschreven wordt een andere komst van Christus door Zijn Geest en kracht, die Zijn laatste komst nog zou voorafgaan, in welke de Joden zouden bekeerd worden, en de overige gemeente hier in deze wereld met de Joden verenigd zijnde, over al haar vijanden zou triomferen, en een vreedzaam rijk genieten. Maar dit gevoelen kan niet bestaan met hetgeen hier gezegd wordt vers 20, dat in deze komst het beest en de valse profeet levend zijn geworpen in den poel des vuurs, hetwelk eerst in de laatste komst van Christus zal geschieden, gelijk ook de apostel uitdrukkelijk getuigt 2 Thess. 2:8. En ook omdat in deze komst van Christus, waarvan in dit hoofdstuk wordt gesproken, de bruiloft des Lams met Zijn bruid wordt gezegd te zullen geschieden, welke is de vereniging der gemeente van Christus ten uitersten dage met Christus, haar Bruidegom, Matth. 25:1, 13. Waarbij nog komt dat de staat der kerk van Christus voor Zijn laatste komst doorlopend in de Schrift wordt beschreven geheel anders te zullen zijn op de aarde dan dezen menen; gelijk breder aangetekend wordt Openb. 20:1.

25Namelijk om Christus, als den oppersten Rechter en Overste, den weg te openen, om met al Zijn hemelse heirscharen af te dalen tot verlossing Zijner gemeente, en tot straf van al Zijn en haar vijanden. Zie Matth. 24:30; 25:31. 1 Thess. 4:16. 2 Thess. 1:7. Jud. vs. 14, enz.

26Namelijk tot een teken van Zijn heerlijkheid en overwinning; gelijk Openb. 6:2 vertoond is, doch tot een ander einde. Waarvan zie aldaar de aant.

27Namelijk in het doen en uitvoeren van Zijn beloften en dreigementen.

28Namelijk niet alleen tot bescherming van de Zijnen, maar ook tot rechtvaardige straf Zijner vijanden, Rom. 2:5, 6.

i Openb. 6:2.

12En Zijn ogen waren k29als een vlam vuurs en op Zijn hoofd waren 30vele koninklijke hoeden; en Hij had 31een Naam geschreven, dien niemand 32wist dan Hij Zelf.

29Namelijk, gelijk Openb. 1:14, waardoor Hij alles doorziet, en Hem niets verborgen is.

30Namelijk in elkander gevlochten, tot een teken van Zijn menigvuldige heerschappij, ook boven den draak en het beest met zeven hoofden en tien gekroonde hoornen. Want Hij is Koning der koningen en Heere der heren, vers 16.

31Namelijk de eigen Zoon des oneindigen Vaders, Wiens eigenschap niemand ten volle verstaat, dan Hij Zelf, Joh. 1:18. Want hoewel ons ook zulks is geopenbaard, en Zijn Naam ook vers 13 wordt verklaard, zo kan nochtans geen schepsel dit volkomenlijk begrijpen, omdat deze geboorte onuitsprekelijk en eeuwig is.

32Of: kende.

k Openb. 1:14.

13En Hij was bekleed met een kleed ldat 33met bloed 34geverfd was; en Zijn Naam wordt genaamd m35het Woord Gods.

33Namelijk zo ten aanzien van Zijn lijden voor ons, als ten aanzien van het bloed Zijner vijanden, waarmede Zijn kleed in deze slachting geverfd was. Zie hierna vers 15. Jes. 63:1, enz.

34Gr. ingedoopt.

35Zie hiervan de aant. op Joh. 1:1.

l Jes. 63:1. m Joh. 1:1. 1 Joh. 1:1.

14En 36de heirlegers in den hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed 37met wit en rein nfijn lijnwaad.

36Dat is, de heilige engelen, met welker heirkrachten Hij omsingeld zal komen, en de heilige zielen, die met Hem zullen nederdalen, om met hun lichamen wederom verenigd te worden, en alsdan ook deze triomf van Christus deelachtig te zijn. Zie 2 Kor. 5:8, 9, 10.

37Namelijk om hun zuiverheid en heerlijkheid te kennen te geven, als die komen zullen om te triomferen met Christus, hun Hoofd, Wiens kleed alleen met bloed over deze slachting geverfd is, en Die alleen met een zwaard en ijzeren roede gewapend is, omdat de eer van deze overwinning Hem alleen toekomt. Zie vers 21. Jes. 63:1, enz.

n Matth. 28:3. Openb. 4:4; 7:9.

15oEn 38uit Zijn mond ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede 39de heidenen slaan zou. En Hij zal hen hoeden p40met een ijzeren roede; qen 41Hij treedt den wijnpersbak van den wijn des toorns en der gramschap des almachtigen Gods.

38Zie van dit zwaard de verklaring vers 21.

39Of: volken, dat is, al de vijanden Zijner gemeente, die met den antichrist tegen Christus en Zijn Rijk zullen samenspannen. Zie Openb. 2:26, 27, alwaar deze plaats van den tweeden psalm ook op de leden van Christus wordt gepast.

40Namelijk om die te vermorzelen, als aarden vaten, dewijl zij door den staf Zijns Woords zich niet hebben laten leiden.

41Dat is, vertreedt en verplettert de vijanden Gods, gelijk de druiven in een wijnpersbak door een sterk man lichtelijk vertreden en vermorzeld worden. Zie Openb. 14:20. Jes. 63:3, waar deze gelijkenis door Christus ook wordt gebruikt. Zie ook dergelijk in Klgld. 1:15.

o vers 21. Openb. 2:16. p Ps. 2:9. Openb. 2:27. q Jes. 63:3. Openb. 14:19, 20.

16En Hij heeft 42op Zijn kleed en op Zijn dij dezen Naam geschreven: r43Koning der koningen en Heere der heren.

42Dat is, op Zijn kleed hangende op Zijn dij, dat is, openlijk voor de ogen van eenieder, gelijk het kleed op de dij eens mans die te paard zit, meest gezien wordt, en meest openbaar is.

43Welke titel door Paulus aan God den Vader wordt gegeven, 1 Tim. 6:15, en hiervoor ook aan Christus, Openb. 17:14, als Die niet alleen een Naam boven alle namen van God Zijn Vader heeft ontvangen, maar ook van eeuwigheid Gode evengelijk, en in de gestalte Gods was. Zie Joh. 10:29, 30. Filipp. 2:6.

r 1 Tim. 6:15. Openb. 17:14.

Het beest en zijn profeet verslagen

17En ik zag een engel, 44staande in de zon; en hij riep met een grote stem, zeggende 45tot al de vogelen, die in het midden des hemels vlogen: sKomt herwaarts en vergadert u tot 46het avondmaal des groten Gods,

44Namelijk om de gehele lucht door gehoord te worden; gelijk de herauten in hoge en luchtige plaatsen den last van hun opperbevelhebber plegen te verkondigen, om van eenieder gehoord te kunnen worden.

45Een figuurlijke manier van spreken, genomen uit Jer. 12:9. Ez. 39:17, waardoor een overgrote nederlaag der vijanden Gods wordt te kennen gegeven, waarvan de dode en verslagen lichamen tot een prooi van de wilde vogelen en wrede gedierten gelaten worden. Maar dezen zullen hier na deze grote slachting Gods, in het dal Armageddon, Openb. 16:16, tot een prooi der duivelen en der hel overgegeven worden, gelijk vers 20 wordt verklaard.

46Dat is, hetwelk God in Zijn toorn over deze Zijn vijanden voor u bereid heeft.

s Jer. 12:9. Ez. 39:17.

18Opdat gij eet het vlees 47der koningen, en het vlees 48der oversten over duizend, en het vlees der sterken, en het vlees der paarden en dergenen die daarop zitten, en het vlees van alle vrijen en dienstknechten, en kleinen en groten.

47Namelijk die den antichrist nog zullen aanhangen en voorstaan, en met hem tegen Christus zullen samenspannen, gelijk in het volgende vers wordt verklaard. Want enigen dezer koningen zullen deze hoer ook haten, en haar naakt stellen, en haar vlees eten, en haar verbranden, Openb. 17:16.

48Dat is, aller soorten van krijgslieden, waaruit een groot leger pleegt te bestaan.

19En 49ik zag het beest en de koningen der aarde en hun heirlegers vergaderd om krijg te voeren tegen Hem Die op het paard zat, en tegen Zijn heirleger.

49Dat is, den antichrist zelven, die het hoofd van dit leger was, en die zijn drie onreine geesten had gezonden tot de koningen der aarde, om hen tot dezen laatsten krijg tegen Christus en Zijn kerk op te maken. Waarvan zie Openb. 16:13, 14.

20En het beest 50werd gegrepen, en met hetzelve 51de valse profeet, tdie de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest vontvangen hadden, en die deszelfs beeld xaanbaden. Deze twee zijn ylevend geworpen in den poel des vuurs, die z52met sulfer brandt.

50Namelijk door Christus' macht, en dat levend, gelijk in het vervolg uitgedrukt staat.

51Waarvan zie Openb. 16:13. Door deze twee wordt de geestelijke en wereldlijke heerschappij van den antichrist met al zijn gemijterde en gewapende ondergeschikten verstaan, die vóór allen van Christus met de hoogste straffen zullen worden gestraft, daar de andere verleide aardse en wereldse mensen ook wel hun straf, doch mindere, zullen dragen. Hetwelk met deze twee soorten van doding door den poel des vuurs en door het zwaard bekwamelijk wordt uitgedrukt. Zie dergelijk Matth. 5:22.

52Dit wordt daarbij gevoegd, omdat het sulfer of zwavel uitnemend scherpe en zeer doordringende hitte geeft; waardoor de zwaarste pijn der hel wordt afgebeeld.

t Deut. 13:1. Matth. 24:24. Openb. 13:12, 13; 16:14. v Openb. 13:16. x Openb. 13:15. y Dan. 7:11. Openb. 20:10. z Openb. 14:10.

21En de overigen werden gedood met het zwaard Desgenen Die op het paard zat, 53hetwelk uit Zijn mond ging; en al de vogelen werden verzadigd van hun vlees.

53Dat is, door het vonnis of de sententie, die Hij tegen hen zal vellen, waarvan de engelen zullen uitvoerders zijn, Matth. 13:41, welke straf ook eeuwig zal zijn, gelijk hiervoor Openb. 14:9, 10, 11 betuigd is, en Matth. 25:41 van alle vervloekten ook betuigd wordt.