APOCALYPSIS, OFDE OPENBARINGVAN JOHANNESVAN JOHANNES *THEOLOGUS

HOOFDSTUK 1.

1 Johannes, na een verhaal van Wien en door wien hij deze openbaring had ontvangen, 3 En hoe zalig die zijn die dezelve lezen en bewaren, 4 Wenst genade en vrede aan de zeven gemeenten in Azië, van God, van de zeven Geesten, en van Christus Jezus, Wiens Persoon, weldaden, en komst ten oordeel (in hetwelk dit boek zal eindigen) hij breder beschrijft. 9 Komt daarna tot de openbaring zelve, en verklaart zijn naam, en waar hij was toen hem deze openbaring is geschied. 11 En verhaalt de stem Desgenen Die hem dezen last van schrijven heeft gegeven. 12 Beschrijft daarna het eerste gezicht van de zeven gouden kandelaren, 13 En van den Persoon van Christus in een zeer heerlijke gestalte. 17 Verhaalt zijn verschrikking over dit gezicht, en de versterking die hem door Christus is geschied. 19 Ontvangt last om te schrijven. 20 En verklaring wat door de zeven sterren en zeven kandelaren wordt betekend.


Opschrift

1DE1 openbaring van JEZUS CHRISTUS, die 2God 3Hem gegeven heeft, om Zijn dienstknechten 4te tonen 5de dingen die haast geschieden moeten, en die Hij door Zijn engel gezonden en aan Zijn dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft;

*Dat is, die van God en Goddelijke dingen spreekt. Alzo wordt hier Johannes de apostel, naar het gevoelen van vele oude leraars, genaamd, omdat hij van de Godheid van Christus, zo in het begin van zijn Evangelie en in zijn eersten zendbrief, alsook in deze openbaring, zeer duidelijk en overvloediglijk spreekt; gelijk ook deze gehele openbaring vol van Goddelijke gezichten en verborgenheden is. Zodat dezulken groot ongelijk hebben, die daaruit willen besluiten, dat een andere Johannes dan de apostel van Christus dit boek zou geschreven hebben; daar de oudste leraars in de christenheid, Justinus Martyr, Irenaeus, Clemens, Origenes, Hieronymus, en vele anderen dit buiten twijfel hebben gesteld, en de gehele christelijke kerk zulks, tegen het gevoelen van weinigen, daarvoor altijd heeft gehouden. Gelijk ook zijn verbanning in het eiland Patmos, en zijn naam, dien hij hier enige reizen zonder anderen titel, naar het voorbeeld der profeten, uitdrukt, genoeg uitwijzen. Alsook dat hij Christus het Woord Gods, hfdst. 19, noemt, hetwelk den apostel Johannes eigen is in zijn schriften. De Goddelijkheid van het boek zelf, en de vervulling van vele profetieën, die nu alrede van de gehele wereld wordt gezien, bewijzen ook genoeg dat niemand dan een apostel van Christus, of door Zijn Geest gedreven, dit boek kan geschreven hebben.

1Gr. Apocalypsis, welk woord zelfs in de gemene Latijnse overzetting, en verscheidene andere, wordt behouden, en betekent een openbaring of ontdekking van verborgen dingen, gelijk dit woord van het Evangelie in het gemeen gebruikt wordt, Matth. 11:25. Ef. 3:5. Doch hier wordt het genomen voor een openbaring der dingen die na dien tijd zouden geschieden, gelijk in dit vers wordt uitgedrukt. Dit woord openbaring wordt hier ook gesteld als een opschrift van het boek; gelijk de profeten in het begin van hun profetieën dergelijk opschrift gebruikt hebben. Zie Jes. 1:1. Hos. 1:1. Joël 1:1. Micha 1:1.

2Namelijk de Vader, gelijk uit het volgende blijkt.

3Namelijk Jezus Christus, als Middelaar, en ten aanzien van Zijn menselijke natuur. Want als de eeuwige God is Hij van eenzelfde Wezen en alwetendheid met den Vader; maar als Middelaar ontvangt Hij van den Vader de order en het bevel, en naar Zijn mensheid ook zelfs de kennis der dingen die tot uitvoering van Zijn Middelaarsambt en tot zaligheid Zijner gemeente nodig zijn. Zie Joh. 1:16; 3:31, 32, enz.

4Namelijk niet alleen met woorden, maar ook met gezichten en afbeeldingen.

5Dit wordt gezegd ten aanzien van het begin van deze geschiedenissen, waarop de voortgang tot den laatsten dag toe zou volgen, 2 Petr. 3:8, 9.

26Dewelke 7het Woord Gods betuigd heeft, en 8de getuigenis van Jezus Christus, en al wat hij gezien heeft.

6Namelijk Johannes.

7Dit nemen sommigen van de volgende openbaring; maar alzo Johannes met deze woorden zijn aanzien schijnt te willen versterken, opdat de volgende profetie te beter worde aangenomen, zo wordt het van anderen genomen van zijn voorgaande apostolische predicatiën en geschriften, in dewelke hij betuigd heeft hetgeen hij van Christus gezien en gehoord had, gelijk hij ook spreekt in zijn Evangelie, Joh. 19:35; 21:24, en in zijn eersten zendbrief, 1 Joh. 1:1, en gelijk van de apostelen in het gemeen gezegd wordt Luk. 1:2. Doch het kan ook van beide verstaan worden.

8Dat is, hetwelk hij van Jezus Christus' Persoon, van Zijn predicatiën, wonderen, lijden, sterven, en van Zijn verheerlijking heeft gegeven. Zie dergelijk ook in Petrus, 2 Petr. 1:16, enz.

3aZalig is hij die leest en zijn zij die horen de woorden dezer profetie, en die bewaren hetgeen in dezelve geschreven is; bwant 9de tijd is nabij.

9Namelijk dat deze dingen beginnen zullen te geschieden; en derhalve dat de gelovigen zich met de oordelen Gods tegen de verdrukkers, en met de zalige uitkomst der verdrukten (welke beide dingen hier doorlopend worden voorgesteld) zullen mogen vertroosten en versterken. Anderszins wordt ook zelfs de laatste ure en dag gezegd nabij te zijn, omdat hij den mensen onvoorziens zal overkomen. Zie Matth. 24:43, enz. 1 Thess. 5:2, 4. 2 Petr. 3:10. Openb. 3:3.

a Openb. 22:7. b Openb. 22:10.

Zegengroet aan de zeven gemeenten

4Johannes aan 10de zeven gemeenten 11die in Azië zijn: Genade zij u en vrede 12van Hem cDie is, en Die was, en Die komen zal; en van 13de zeven Geesten Die voor Zijn troon zijn;

10Namelijk die vers 11 met namen worden uitgedrukt, die van Paulus wel eerst waren gesticht, maar van Johannes daarna, als de langstlevende van al de apostelen, opgebouwd en meer bevestigd zijn, gelijk al de oude historiën getuigen dat hij te Efeze is gestorven. Doch onder deze zeven gemeenten worden alle andere gemeenten van Christus verstaan, alzo enige van die gemeenten niet zeer lang na den tijd van den apostel Johannes vergaan of verstrooid zijn geweest; gelijk daarom ook in het besluit van elken brief daarbij wordt gevoegd: Wie oren heeft om te horen, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt.

11Hij verstaat Klein-Azië, nu Anatolië of Natolië genaamd, in hetwelk deze steden alle lagen.

12Hierdoor wordt de eeuwige en onveranderlijke Godheid des Vaders verstaan; de apostel drukt hiermede den Naam uit van Eheje, dat is, Ik zal zijn, dien God Zichzelven geeft, Ex. 3:14, en den Naam Jehovah, waarmede de zelfwezende en onveranderlijke God alom in het Oude Testament wordt genaamd.

13Sommigen verstaan hierdoor de zeven engelen, waarvan meermaals in dit boek gewag gemaakt wordt, die hier nevens God in dezen wens van genade en vrede zouden gesteld zijn, als instrumenten Gods en middelen waardoor God Zijn gemeenten beschut, en Zijn genade menigmaal bewijst, gelijk Paulus 1 Tim. 5:21 Timotheüs betuigt voor God en Zijn uitverkoren engelen. Doch alzo in dezen wens de genade en vrede van deze zeven Geesten wordt gebeden met dezelfde woorden waarmede dezelve van God en daarna van Christus wordt gebeden, welke van geen enkel schepsel kan gegeven worden, Jes. 42:8. Jak. 1:17, zo moet hier door deze zeven Geesten verstaan worden de Heilige Geest, Die ook een Gever is van deze evangelische genade en vrede, 2 Kor. 13:13, en daarom zeven Geesten genaamd wordt, omdat Hij Zijn gaven in deze zeven gemeenten zo volkomenlijk uitstort alsof Hij zovele Geesten ware. Deze verklaring wordt ook daaruit bewezen, dat deze zeven Geesten nergens worden geteld onder degenen die God of het Lam aanbidden, gelijk wel de vier dieren, de vier en twintig ouderlingen, met al de scharen der heilige engelen hier doen. Gelijk ook daaruit, dat deze zeven Geesten uitdrukkelijk worden genaamd, Openb. 4:5, zeven lampen vuurs brandende voor den troon, dat is, de velerlei wijsheid en gaven des Heiligen Geestes, die den troon Gods bijzonderlijk verlichtten en versierden; gelijk ook Openb. 5:6 de hoornen en ogen, dat is, de macht en wijsheid des Lams; en dat zij hier in gelijken graad worden gesteld tussen God en tussen Christus. Doch hier wordt de Heilige Geest met Zijn gaven tussen den Vader en Christus gesteld, omdat de apostel van de weldaden en eigenschappen van Christus in het vervolg nog meer wilde spreken.

c vers 8. Ex. 3:14. Openb. 4:8; 11:17; 16:5.

5En van Jezus Christus, dDie 14de getrouwe Getuige is, ede Eerstgeborene uit de doden, en de Overste van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft f15in Zijn bloed,

14Namelijk Die ons het Evangelie uit den schoot des Vaders heeft gebracht en door Zijn dood verzegeld, Joh. 1:18. 1 Tim. 6:13.

15Dat is, door Zijn bloedigen dood en offerande, Hebr. 9:14.

d Jes. 55:4. Openb. 3:14. e 1 Kor. 15:20. Kol. 1:18. f Hand. 20:28. Hebr. 9:12, 14. 1 Petr. 1:19. 1 Joh. 1:7. Openb. 5:9.

6En Die ons gemaakt heeft g16tot koningen en hpriesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen.

16Namelijk om geestelijke heerschappij te voeren over de zonde en de wereld, en om geestelijke offeranden der dankbaarheid voor onze verlossing Gode toe te brengen. Zie 1 Petr. 2:5, 9.

g 1 Petr. 2:9. Openb. 5:10. h Rom. 12:1. 1 Petr. 2:5.

7Zie, iHij 17komt met de wolken, en 18alle oog zal Hem zien, ook degenen kdie Hem 19doorstoken hebben; en 20alle geslachten der aarde zullen 21over Hem rouw bedrijven; 22ja, amen.

17Dat is, zal komen, namelijk ten uitersten dage in Zijn heerlijkheid, om in de wolken als Zijn rechterstoel zittende, alle mensen te oordelen, gelijk Dan. 7:13. Waarmede Hij de vervulling van dit boek zal besluiten.

18Namelijk niet alleen der gelovigen, maar ook zelfs der ongelovigen, gelijk het volgende uitwijst.

19Dat is, gekruist en gedood hebben, gelijk Joden en heidenen in Zijn persoon Hem hier op aarde gedaan hadden, en nog dagelijks deden in Zijn gemeente en leden. Deze plaats is genomen uit Zach. 12:10, waar dezelve woorden profetischerwijze van God worden uitgesproken, die hier op den Zone Gods, namelijk Christus, als denzelfden God, worden geduid.

20In Zacharia schijnen deze woorden alleen van de stammen en geslachten Israëls uitgesproken te worden; doch het is bekend dat onder die ook doorgaans de heidenen, die tot de kerk van Christus ten tijde des Nieuwen Testaments zouden geroepen zijn, worden begrepen. Daarom kan deze plaats van alle volken, beide Joden en heidenen, wel worden verstaan, waarvan sommigen zich met droefheid en berouw over hun voorgaande vergrijpingen tegen Christus en Zijn gemeente hebben bekeerd, en hun bekering ook in de toekomst van Christus zullen bewijzen; en de andere hardnekkigen hun Rechter met verschrikken tegen zich zullen moeten zien komen; gelijk de woorden van Zacharia ook van beide verstaan kunnen worden.

21Of: voor Hem.

22Dat is, ja, het geschiede alzo. Door deze verdubbeling van deze twee woorden wordt de grote begeerte van den profeet en andere gelovigen uitgedrukt, en door de verandering der taal in Grieks en Hebreeuws wordt bekwamelijk te kennen gegeven dat deze wens den gelovigen Grieken of heidenen met de Hebreeën of Joden gemeen is. Zie Openb. 22:20.

i Dan. 7:13. Matth. 24:30; 25:31. Hand. 1:11. 1 Thess. 1:10. 2 Thess. 1:10. Jud. 1:14. k Zach. 12:10. Joh. 19:37.

8lIk ben de 23Alfa en de Omega, 24het Begin en het Einde, zegt 25de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige.

23Deze wijze van spreken is genomen uit het Griekse ab, in welke taal Johannes hier schrijft, waar de A, bij hen genoemd alfa, de eerste, en de grote O, bij hen genoemd omega, de laatste letter is, gelijk in den tekst ook wordt verklaard.

24Namelijk van alle dingen; hetwelk van God gezegd wordt niet alleen omdat Hij van eeuwigheid voor alle schepselen is geweest en, al is het dat de schepselen veranderen of vergaan, Hij evenwel altijd Dezelfde blijft, Hebr. 1:11, 12, maar ook omdat Hij de Auteur en het Einde is van alles, zodat alle dingen door Hem en tot Zijn eer zijn, Spr. 16:4. Rom. 11:36. Zie ook Jes. 41:4; 44:6.

25Namelijk Christus, Die Zich hier aan Johannes openbaart en van Welken in het voorgaande vers is gesproken; Welken als den enigen God met den Vader deze eigenschappen ook hierna vss. 11, 17 en Openb. 22:13 uitdrukkelijk worden toegeschreven.

l Jes. 41:4; 44:6. Openb. 21:6; 22:13.

Christus verschijnt aan Johannes

926Ik, Johannes, die ook uw broeder ben en medegenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en in de lijdzaamheid van Jezus Christus, was in het eiland genaamd 27Patmos, om het Woord Gods en om de getuigenis van Jezus Christus.

26Hier begint de openbaring zelve; de apostel drukt eerst zijn naam uit, naar de gewoonte der profeten Jeremia, Daniël en anderen, die hun namen in dergelijke voorzeggingen somwijlen plegen uit te drukken, alsook de plaatsen en gelegenheden op welke hun zulke openbaringen zijn geschied, tot meerdere verzekering der zaken.

27Dit is een eiland gelegen in de Middellandse en Egeïsche Zee, een van de eilanden genaamd Cycladen, in welk eiland Johannes de apostel gebannen was geweest van den keizer Domitianus, gelijk getuigen Eusebius, Kerkelijke Historiën, boek 3, hfdst. 16 en Hieronymus, Catalogus Series Ecclesiae, om des Evangelies wil, gelijk in den tekst volgt.

10En ik was m28in den geest op 29den dag des Heeren, en ik hoorde achter mij een grote stem, 30als van een bazuin,

28Dat is, in een vertrekking of verheffing van zinnen door den Heiligen Geest, gelijk aan Petrus geschied is Hand. 10:10, en Paulus van zichzelven getuigt 2 Kor. 12:2, en gelijk aan de profeten ook doorgaans is geschied.

29Dat is, den eersten dag der week, alzo genaamd omdat Christus op dien dag is opgestaan van de doden, en omdat de dienst des Heeren alrede op dien tijd van de Christenen, in plaats van den sabbat, werd gepleegd, gelijk alle oude leraars getuigen en ook af te leiden is uit Hand. 20:7 en 1 Kor. 16:2. Op dien dag dan, die tot den godsdienst was geheiligd, is aan Johannes, met heilige bedenking bezig zijnde, omdat hij in een plaats was waar alsdan nog geen vergaderingen schijnen geweest te zijn, deze openbaring geschied.

30Dat is, zo helder en klaar als van een bazuin. Want dat het een sprekende stem is geweest, blijkt uit hetgeen volgt.

m Openb. 4:2.

11Zeggende: 31Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste; en: Hetgeen gij ziet, schrijf dat in 32een boek, en zend het aan de zeven gemeenten die in Azië zijn, namelijk tot 33Éfeze, en tot Smyrna, en tot Pérgamum, en tot Thyatíra, en tot Sardis, en tot Filadélfia, en tot Laodicéa.

31Zie hiervan de aant. op vers 8.

32Of: boeksken.

33Deze was de hoofdstad van Klein-Azië, gelegen tegen de Jonische Zee, waar Paulus langen tijd heeft gepredikt, Hand. 19:1, enz., en aan welke gemeente hij dien vermaarden zendbrief aan de Efezeren heeft geschreven; gelijk ook de zes andere steden in hetzelve Azië waren gelegen. Van Smyrna en Pergamum is in de Schrift niets meer te lezen, gelijk ook niet van Sardis en Filadelfia; maar van Thyatira wordt ook gewag gemaakt Hand. 16:14, in de bekering van Lydia, de purperverkoopster, en van Laodicea in Kol. 4:15, 16. Doch door Plinius wordt getuigd dat sommige van die steden enigen tijd daarna door aardbeving zijn vergaan.

12En ik keerde mij om, om te zien 34de stem die met mij gesproken had; en mij omgekeerd hebbende, zag ik 35zeven gouden kandelaren;

34Dat is, Dengene Wiens deze stem was.

35Hierdoor worden de zeven gemeenten betekend, die voor God dierbaar als goud zijn, gelijk in vers 20 wordt verklaard. Deze afbeelding is genomen van den gouden kandelaar die in het heilige des tabernakels was, en dag en nacht van de priesters met olie en licht in zijn lampen moest voorzien worden, Lev. 24:2, gelijk dezelve afbeelding ook te vinden is Zach. 4:2; daardoor werden afgebeeld de gaven en verlichting des Heiligen Geestes, en de naarstigheid der priesters in het verzorgen derzelve door het Woord en de sacramenten. Waarvan aan Christus alleen, als den enigen Priester des Nieuwen Testaments, de zorg en eer hier wordt toegeschreven.

13En in het midden van de zeven kandelaren Een, n36den Zoon des mensen gelijk zijnde, bekleed met 37een lang kleed tot de voeten, en o38omgord aan de borsten met een gouden gordel;

36Dat is, Christus Jezus, Die in het Evangelie doorgaans alzo wordt genaamd, en hier den Zoon des mensen gelijk wordt gezegd, omdat Hij verschijnt in een gezicht, en niet in Zijn persoon; en dat in zulke gedaante, niet die Hij heeft in Zijn natuur, maar die Hij heeft in Zijn werkingen en eigenschappen, op welke hier wordt gezien; gelijk Hij elders als een lam, elders als zittende te paard, elders op andere wijze in deze openbaring wordt vertoond. En Hij wordt de Zoon des mensen genaamd, niet alleen omdat Hij een waarachtig Mens is, uit de vrouw geworden, maar omdat Hij Die is, van Welken Daniël, onder dezen zelfden titel, Dan. 7:13, heeft geprofeteerd, en Die aan Daniël ook zo is verschenen. Of: Een Die eens mensen zoon, dat is, een mens gelijk was.

37Namelijk hetwelk eigenlijk een priesterlijk kleed was, Ex. 28:4, 40; 39:27.

38Daarmede wordt Zijn vaardigheid in het bedienen van Zijn ambt uitgedrukt, gelijk door den gouden gordel Zijn waardigheid.

n Ez. 1:26. Dan. 7:13. Openb. 14:14. o Openb. 15:6.

14En Zijn hoofd en haar 39was wit gelijk als pwitte wol, gelijk sneeuw; qen 40Zijn ogen gelijk een vlam vuurs;

39Daarmede wordt de wijsheid en eeuwigheid van Jezus Christus afgebeeld, gelijk ook deze eigenschappen van God den Vader alzo worden afgebeeld, Dan. 7:9.

40Deze volgende afbeeldingen zijn meest genomen uit Dan. 10:6, waar aan Daniël bijna dergelijk gezicht is verschenen. Door de vlam des vuurs wordt Zijn alwetend en allesdoorstralend oog, zelfs in de harten der mensen, verstaan, gelijk af te leiden is uit Openb. 2:18, 19, 23.

p Dan. 7:9. q Openb. 19:12.

15En Zijn voeten waren 41blinkend koper gelijk, en gloeiden als in een oven; en Zijn stem rals een stem 42van vele wateren.

41Gr. chalkolibano, dat is, metaal uit Libanon, of: fijn koper; gelijk dergelijke verschijning staat Ez. 1:7 en Dan. 10:6, waardoor de standvastigheid en onoverwinnelijke sterkte van Christus wordt afgebeeld, die niemand kan aantasten zonder zich te beschadigen, en waarmede Hij Zich alles kan onderwerpen.

42Namelijk die van de rotsen aflopen en van niemand kunnen gestuit worden. Een afbeelding van de kracht der stem van Christus, die onder alle tongen en volken is doorgedrongen, gelijk dit woord wateren van den engel zelven wordt verklaard, Openb. 17:15.

r Openb. 14:2.

16En Hij had 43zeven sterren 44in Zijn rechterhand; en uit Zijn mond ging seen 45tweesnijdend scherp zwaard; en Zijn aangezicht was 46gelijk de zon schijnt in haar kracht.

43Deze sterren worden hierna vers 20 verklaard te zijn de engelen of opzieners der gemeente, die bij sterren worden vergeleken, omdat zij de gemeente met hun leer en leven moeten voorlichten, gelijk de sterren de reizende lieden te land en te water doen.

44Deze sterren worden gezegd te zijn in de rechterhand van Christus, omdat Hij die zendt, regeert en beschermt, en door hen krachtig is in de harten der mensen, en nochtans ook machtig om hen te straffen, zo zij hun beroep niet behoorlijk waarnemen; gelijk af te leiden is uit Openb. 2:1, 5.

45Namelijk Zijns Woords, zo door Zijn beloften, tot troost der gehoorzamen, als door Zijn dreigementen, tot straf der ongehoorzamen, gelijk verklaard wordt Openb. 2:16; 19:15. Alzo wordt ook Gods Woord genaamd Ef. 6:17. Hebr. 4:12.

46Hierdoor wordt de heerlijkheid van Christus betekend, gelijk ook der gelovigen hiernamaals in het eeuwige leven, Matth. 13:43, die nochtans geen heerlijkheid hebben dan van Christus en door Christus.

s Jes. 49:2. Ef. 6:17. Hebr. 4:12. Openb. 2:16; 19:15.

17En toen ik Hem zag, 47viel ik als dood aan Zijn voeten; en Hij legde Zijn rechterhand op mij, zeggende tot mij: Vrees niet; tIk 48ben de Eerste en de Laatste;

47Namelijk eensdeels uit eerbied, eensdeels uit verschrikking, gelijk Daniël, Dan. 8:18; 10:8, enz., en anderen ook is overkomen.

48Zie daarvan vss. 8, 11.

t Jes. 41:4; 44:6; 48:12.

18vEn 49Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. xEn Ik heb 50de sleutels der hel en des doods.

49Anders: En Ik was de Levende en was dood. Want Christus dood zijnde naar het vlees, bleef evenwel levend naar den Geest, dat is, naar Zijn Goddelijke natuur, gelijk Hij ook nu naar beide in der eeuwigheid leeft.

50Dat is, de macht om u van den dood en de hel te verlossen en de vijanden daarin te werpen. Zie Matth. 10:28.

v Rom. 6:9. x Job 12:14. Jes. 22:22. Openb. 3:7; 20:1.

19Schrijf 51hetgeen gij gezien hebt, en 52hetgeen is, en 53hetgeen geschieden zal na dezen;

51Namelijk in dit gezicht. Anderen nemen het breder voor al hetgeen in de gemeente van Christus tot den tijd van Christus' hemelvaart door den apostel was gezien. Doch het eerste vers van dit hoofdstuk strijdt hiertegen, gelijk ook het eerste vers van het vierde hoofdstuk.

52Dat is, den stand der zeven gemeenten, zo die tegenwoordig is, en hetgeen Ik u aan hen terstond bevelen zal te schrijven; hetwelk in de twee volgende hoofdstukken geschiedt.

53Namelijk hetgeen van het begin van het vierde hoofdstuk tot het einde van het boek wordt beschreven.

20De verborgenheid der zeven sterren, die gij gezien hebt in Mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren. De zeven sterren 54zijn y55de engelen der zeven gemeenten; en de zeven kandelaren die gij gezien hebt, zijn de zeven gemeenten.

54Dat is, betekenen, of stellen voor ogen; gelijk Gen. 41:27 en meermaals in de Heilige Schrift. Doch van deze zeven sterren en zeven kandelaren zie de aantt. op vss. 12, 16.

55Dat is, leraren of opzieners der zeven gemeenten, gelijk de profeten en priesters ook somwijlen engelen worden genaamd, omdat zij van God worden uitgezonden om het volk van Godswege te leren, te vermanen, te troosten en te waarschuwen. Zie Richt. 2:1. Hagg. 1:13. Mal. 2:7.

y Mal. 2:7.