HET VIERDE BOEK VANMOZES,GENAAMDNUMERI

HOOFDSTUK 36.

Mozes gevraagd over de dochters van Zelafead, gebiedt door des Heeren bevel, dat zij trouwen zullen onder haar vaderlijken stam, vs. 1, enz. Een gelijk gemeen bevel over alle ervende dochters, 8. Gehoorzaamheid der dochters van Zelafead, 10.


Huwelijksregel voor erfdochters

1EN de 1hoofden der vaderen van het geslacht der kinderen van Gilead, den zoon van Machir, den zoon van Manasse, uit de geslachten der kinderen van Jozef, traden toe en spraken voor het aangezicht van Mozes en voor het aangezicht der oversten, 2hoofden van de vaderen der kinderen Israëls,

1Wien het toekwam te letten op de zaken die de gemene welvaart van den gansen stam waren aangaande.

2Van de instelling dezer vergadering zie Numeri 11.

2En zeiden: aDe HEERE heeft 3mijn heer 4geboden dat land door het lot den kinderen Israëls in erfenis te geven; ben mijn heer is door den HEERE 5geboden de erfenis van onzen 6broeder 7Zeláfead te geven aan zijn dochters.

3Dat is, u Mozes.

4Zie Num. 26:55, 56; 33:54.

5Zie Num. 27:7. Zij willen zeggen dat het voorgaande gebod, van de erfenissen bij loting uit te delen, hiermede niet wel zou accorderen, indien de dochters door het huwelijk de erfenissen aan andere stammen zouden overbrengen; als in het volgende blijkt.

6Dat is, bloedverwant, zijnde van onzen stam.

7Hebr. Tselofchad.

a Num. 26:55, 56; 33:54. b Num. 27:7. Joz. 17:3, 4.

3Wanneer zij een van de zonen der andere stammen der kinderen Israëls 8tot vrouwen zouden worden, zo zou haar erfenis van de erfenis onzer vaderen afgetrokken worden en toegedaan tot de erfenis van dien stam aan denwelken zij geworden zouden; alzo zou van het lot onzer erfenis worden afgetrokken.

8Dat is, trouwen; alzo in het volgende.

4Als ook de kinderen Israëls een 9jubeljaar zullen hebben, zo zou haar erfenis toegedaan zijn tot de erfenis van dien stam aan denwelken zij zouden geworden zijn; alzo zou haar erfenis van de erfenis van den stam onzer vaderen afgetrokken worden.

9Waarin eenieder wederkeerde tot zijn bezitting, zie Lev. 25:13, welke wet door zulke huwelijken zou tenietgedaan worden.

5Toen gebood Mozes den kinderen Israëls naar des HEEREN 10mond, zeggende: De stam der kinderen van Jozef spreekt recht.

10Dat is, bevel; waarmede te kennen wordt gegeven dat Mozes den HEERE hierover eerst heeft raad gevraagd.

6Dit is het woord dat de HEERE van de dochters van Zeláfead geboden heeft, zeggende: Laat haar dien tot vrouwen worden, die in haar 11ogen goed zal zijn; alleenlijk, dat zij aan het geslacht van haars vaders stam tot vrouwen worden.

11Dat is, die haar zal mogen bevallen; aan welken het haar zal goeddunken.

7Zo zal de erfenis van de kinderen Israëls niet omgewend worden van stam tot stam; want de kinderen Israëls zullen aanhangen, eenieder aan de erfenis van den stam zijner vaderen.

812Voorts zal elke dochter die erfenis erft, van de stammen der kinderen Israëls, ter vrouw worden aan een van het geslacht van den stam haars vaders; opdat de kinderen Israëls erfelijk bezitten, eenieder de erfenis zijner vaderen.

12Dit is nu een generale wet, die het Gode beliefd heeft bij deze gelegenheid te geven voor de regering van Israël, aangaande de dochters die bij gebreke van mannelijke erven zouden komen te erven in haar vaderlijk huis.

9Zo zal de erfenis niet omgewend worden van den enen stam tot den anderen; want de stammen der kinderen Israëls zullen aanhangen, eenieder aan zijn erfenis.

10Gelijk als de HEERE Mozes geboden had, alzo deden de dochters van Zeláfead.

11cWant Machla, Tirza en Hogla en Milka en Noa, dochters van Zeláfead, zijn den zonen harer ooms tot vrouwen geworden.

c Num. 27:1.

12Onder de geslachten van de kinderen van Manasse, Jozefs zoon, zijn zij tot vrouwen geworden; alzo 13bleef haar erfenis aan den stam van het geslacht haars vaders.

13Hebr. was of is geweest. Zie Ps. 37 op vers 18.

13Dat zijn de geboden en de rechten, die de HEERE door den 14dienst van Mozes aan de kinderen Israëls geboden heeft, in de vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho.

14Hebr. hand.