HET VIERDE BOEK VANMOZES,GENAAMDNUMERI

HOOFDSTUK 29.

Wetten rakende de offerande van het feest der trompetten, vs. 1, enz. Zijn brandoffer, 2. En zijn zondoffer, 5. Van het feest der verzoening, 7. Zijn offers, 8. Van het feest der loofhutten, gedurende zeven dagen, 12. Met het offer van elken dag, van den eersten dag, 13. Van den tweede, 17. Van den derde, 20. Van den vierde, 23. Van den vijfde, 26. Van den zesde, 29. Van den zevende, 32. Van den achtsten dag, dewelke was een grote vierdag, 35. Zijn offers, 36. Besluit van het hoofdstuk, bestaande in een bevel en zijn uitvoering, 39.


De offers in de zevende maand

1DESGELIJKS in de 1zevende maand, op den eerste der maand, zult gij een heilige samenroeping hebben; geen dienstwerk zult gij doen; ahet zal u een dag 2des geklanks zijn.

1Zie van deze maand Lev. 23 op vers 24.

2Dit feest wordt alzo genoemd omdat het den volke met het blazen der trompetten aangekondigd en te kennen gegeven werd. Zie Lev. 23 op vers 24.

a Lev. 23:24.

2Dan zult gij een brandoffer ten lieflijken reuk den HEERE bereiden: één 3jongen var, één ram, zeven volkomen 4eenjarige lammeren;

3Hebr. een zoon des runds. Alzo vss. 8, 13, 17. Zie Lev. 1 op vers 14.

4Hebr. zonen des jaars; dat is, een jaar oud. Alzo vss. 8, 13, 17, enz. Zie Lev. 23 op vers 18.

3En hun spijsoffer van meelbloem, met olie gemengd: drie 5tienden tot den var, twee tienden tot den ram,

5Te weten van een efa. Alzo in het volgende. Zie Num. 28 op vers 5.

4En één tiende tot 6één lam, tot die zeven lammeren toe;

6Dat is, elk lam. Zie Num. 28 op vers 13. Alzo onder, vss. 10, 15.

5En één geitenbok ten zondoffer, om over ulieden verzoening te doen;

6Behalve 7het brandoffer der maand en zijn spijsoffer, en het 8gedurig brandoffer en zijn spijsoffer, met hun drankoffers, 9naar hun wijze, ten lieflijken reuk, ten vuuroffer den HEERE.

7Hetwelk geofferd moest worden op den eersten dag van iedere maand, Num. 28:11, 12, enz. 2 Kron. 2:4. Zodat dit gewone offer der nieuwe maanden door het voormelde niet moest nagelaten worden.

8Zie Num. 28 op vers 6 en onder, vss. 11, 16, enz.

9Dat is, naar de wet die God daarvan bevolen en ingesteld had. Zie Lev. 5 op vers 10.

7En op den 10tiende dezer zevende maand zult gij een heilige samenroeping hebben, en bgij zult 11uw zielen verootmoedigen; geen werk zult gij doen;

10Deze dag was de dag der verzoening, waarvan men lezen kan Lev. 16:29, 30; 23:27.

11Dat is, uw personen vernederen voor den Heere, met de overlegging en bekentenis van uw zonden, met vasten, met bidden, en met een voornemen om uw leven te beteren. Zie Lev. 16 op vers 29.

b Lev. 16:29, 31; 23:27.

8Maar gij zult brandoffer ten lieflijken reuk den HEERE offeren: één jongen var, één ram; zeven eenjarige lammeren, cvolkomen zullen zij u zijn;

c Num. 28:19.

9En hun spijsoffer van meelbloem, met olie gemengd: drie tienden tot den var, twee tienden tot den enen ram;

1012Telkens een tiende tot één lam, tot die zeven lammeren toe;

12Hebr. Een tiende, een tiende tot een lam. Alzo vers 15 en Num. 28:13.

11Eén geitenbok ten zondoffer, behalve het 13zondoffer der verzoeningen en het gedurig brandoffer en zijn spijsoffer, met hun drankoffers.

13Waarvan men lezen kan Lev. 16:11, 15; hetwelk, niettegenstaande de andere offeranden hier op den verzoendag geboden, evenwel ook op denzelven geofferd moest worden. Gelijk telkens verhaald wordt dat het dagelijks offer moest blijven, hoewel op enige dagen nog andere offeranden daarenboven verordend waren. Zie vss. 16, 22, 25, 28, 31, 34, 38, 39.

12Insgelijks op den vijftienden dag dezer zevende maand zult gij een 14heilige samenroeping hebben; geen dienstwerk zult gij doen; maar zeven dagen zult gij den HEERE een feest vieren.

14Versta het feest der tabernakelen of loofhutten; van hetwelk zie Lev. 23:34. Deut. 16:13.

13En gij zult een brandoffer ten vuuroffer offeren, ten lieflijken reuk den HEERE: 15dertien jonge varren, twee rammen; veertien eenjarige lammeren, zij zullen volkomen zijn;

15Te weten op den eersten dag van dit feest. Want op den tweede moesten maar twaalf varren geofferd zijn, op den derde maar elf, en alzo doorgaans één var minder dan op den voorgaanden geofferd was. Zie vss. 17, 20, 23, 26, 29, 32.

14En hun spijsoffer van meelbloem, met olie gemengd: drie tienden tot 16één var, tot die dertien varren toe; twee tienden tot één ram, onder die twee rammen;

16Dat is, tot elken var, als vers 4. Zo in het volgende.

15En telkens een tiende tot één lam, tot die veertien lammeren toe;

16En één geitenbok ten zondoffer, behalve het gedurig brandoffer, zijn spijsoffer en zijn drankoffer.

17Daarna 17op den tweeden dag twaalf jonge varren, twee rammen, veertien volkomen eenjarige lammeren;

17Te weten van het feest der tabernakelen; en alzo in het volgende.

18En hun spijsoffer en hun drankoffers tot de varren, tot de rammen en tot de lammeren in hun getal, 18naar de wijze;

18Zie op vers 6.

19En één geitenbok ten zondoffer, behalve het gedurig brandoffer en zijn spijsoffer, met hun drankoffers.

20En 19op den derden dag elf varren, twee rammen, veertien volkomen eenjarige lammeren;

19Te weten van het voormelde feest, en alzo in het volgende.

21En hun spijsoffers en hun drankoffers tot de varren, tot de rammen en tot de lammeren in hun getal, naar de wijze;

22En één bok ten zondoffer, behalve het gedurig brandoffer en zijn spijsoffer en zijn drankoffer.

23Verder, op den vierden dag tien varren, twee rammen, veertien volkomen eenjarige lammeren;

24Hun spijsoffer en hun drankoffers tot de varren, tot de rammen en tot de lammeren in hun getal, naar de wijze;

25En één geitenbok ten zondoffer, behalve het gedurig brandoffer, zijn spijsoffer en zijn drankoffer.

26En op den vijfden dag negen varren, twee rammen, en veertien volkomen eenjarige lammeren;

27En hun spijsoffer en hun drankoffers tot de varren, tot de rammen en tot de lammeren in hun getal, naar de wijze;

28En één bok ten zondoffer, behalve het gedurig brandoffer en zijn spijsoffer en zijn drankoffer.

29Daarna op den zesden dag acht varren, twee rammen, veertien volkomen eenjarige lammeren;

30En hun spijsoffer en hun drankoffers tot de varren, tot de rammen en tot de lammeren in hun getal, naar de wijze;

31En één bok ten zondoffer, behalve het gedurig brandoffer, zijn spijsoffer en zijn drankoffers.

32En op den zevenden dag zeven varren, twee rammen, veertien volkomen eenjarige lammeren;

33En hun spijsoffer en hun drankoffers tot de varren, tot de rammen en tot de lammeren in hun getal, naar hun wijze;

34En één bok ten zondoffer, behalve het gedurig brandoffer, zijn spijsoffer en zijn drankoffer.

35Op den achtsten dag dzult gij een 20verbodsdag hebben; geen dienstwerk zult gij doen.

20Hebr. verbod of ophouding. Omdat op dien dag alle dienstwerk verboden was. Zie Lev. 23 op vers 36. Dit was de grote dag van het feest, op welken Christus stond in den tempel en riep de dorstige zielen tot Zich, belovende denzelven verkwikking, Joh. 7:37.

d Lev. 23:36.

36En gij zult een brandoffer ten vuuroffer offeren, ten lieflijken reuk den HEERE: één var, één ram, zeven volkomen eenjarige lammeren;

37Hun spijsoffer en hun drankoffers tot den var, tot den ram en tot de lammeren in hun getal, naar de wijze;

38En één bok ten zondoffer, behalve het gedurig brandoffer en zijn spijsoffer en zijn drankoffer.

39Deze dingen zult gij den HEERE doen op uw gezette hoogtijden; behalve uw 21geloften en uw vrijwillige offers, met uw brandoffers en met uw spijsoffers en met uw drankoffers en met uw dankoffers.

21Deze geloften en de offeranden hier in den tekst verhaald, waren gewone godsdienstige werken, welke om de buitengewone in dit hoofdstuk vermeld, die op zekere dagen des jaars naar Gods bevel geschiedden, niet moesten nagelaten worden. Zie op vers 11.

40En Mozes sprak tot de kinderen Israëls, naar al wat de HEERE Mozes geboden had.