HET HEILIG *EVANGELIE, naar de beschrijving van^MATTHÉÜS

HOOFDSTUK 3.

1 Johannes de Doper predikt bekering. 3 Zijn ambt, kleding en spijze. 5 Heeft groten toeloop. 6 Doopt. 7 Bestraft de farizeeën en sadduceeën. 11 Wijst aan de waardigheid van den Persoon en van den doop van Christus. 13 Doopt Christus, Die uit den hemel wordt betuigd te zijn de welgeliefde Zone Gods.


Johannes de Doper

1EN1 in die dagen akwam 2Johannes de Doper, predikende in de 3woestijn van Judéa,

1Namelijk in het vijftiende jaar van den keizer Tiberius, als Christus omtrent dertig jaren oud was, Luk. 3:1, 23.

2Van Johannes, van zijn ouders, geboorte en ambt zie Lukas 1. Johannes 1. Wordt genaamd Doper, omdat hij de eerste is geweest die den doop heeft bediend uit Gods bevel in het Nieuwe Testament. Zie Matth. 21:25. Joh. 1:33.

3Niet zulk een wildernis waar geen mensen woonden, maar een woest land van bossen en gebergten, waar Zacharias, de vader van Johannes, woonde, Luk. 1:39, in dewelke zes steden geteld worden, Joz. 15:61, 62, die dan ook haar dorpen of gehuchten gehad hebben.

a Mark. 1:4. Luk. 3:3.

2En zeggende: Bekeert u, want 4het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.

4Dat is, de oprichting en verbreiding der gemeente Gods, door de predicatie van het Evangelie ten tijde van de komst van den Messias.

3Want deze is het van denwelken gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende: bDe stem des roependen in de woestijn: 5Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht.

5Een gelijkenis genomen van een prins of koning, tegen wiens komst de wegen bereid en geëffend worden.

b Jes. 40:3. Mark. 1:3. Luk. 3:4. Joh. 1:23.

4En dezelve Johannes had zijn 6kleding cvan kemelshaar en een lederen gordel om zijn lendenen; en zijn voedsel was 7sprinkhanen en wilde honing.

6Zodanige ruige klederen droegen eertijds de profeten in het Oude Testament. Zie Zach. 13:4. Hebr. 11:37. Gelijk van Elia in het bijzonder getuigd wordt, 2 Kon. 1:8, in wiens geest en kracht Johannes de Doper gekomen was, Mal. 4:5. Luk. 1:17.

7De sprinkhanen zijn in die landen groot en veel, en worden aldaar onder de slechte lieden gegeten, gelijk zij ook onder de reine spijzen gesteld worden, Lev. 11:22.

c Mark. 1:6.

5Toen is tot hem uitgegaan Jeruzalem en geheel Judéa en het gehele land rondom de Jordaan;

6dEn werden van hem gedoopt in de Jordaan, 8belijdende hun zonden.

8Deze belijdenis der zonden is geen oorbiecht geweest, alzo dezelve voor den doop, in het gemeen en in het openbaar geschiedde.

d Mark. 1:5.

7Hij dan, ziende evelen van de 9farizeeën en sadduceeën tot zijn doop komen, sprak tot hen: fGij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn?

9Farizeeën en sadduceeën zijn geweest twee sekten onder de Joden, gelijk daar nog een derde was van de essenen. Zie van dezelve den historieschrijver Josephus, Oudheden, boek 18, hfdst. 2, Joodse Oorlog, boek 2, hfdst. 7.

e Luk. 3:7. f Matth. 12:34; 23:33.

8gBrengt dan vruchten voort der bekering 10waardig.

10Dat is, betamelijk, of met de ware bekering overeenkomende.

g Luk. 3:8.

9En meent niet bij uzelven te zeggen: hWij hebben Abraham tot een vader. Want ik zeg u, dat God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken.

h Joh. 8:39.

10En ook is alrede 11de bijl aan den wortel der bomen gelegd; ialle boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen.

11Dat is, de straf Gods is nakende, niettegenstaande dat gij roemt afkomstig te zijn van Abraham, tenzij dat gij Abrahams werken doet, Joh. 8:39.

i Matth. 7:19. Joh. 15:6.

11Ik doop u wel 12met water tot bekering; kmaar Die 13na mij komt, is sterker dan ik, 14Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; 15Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen;

12Gr. in het water.

13Of: achter mij, Joh. 1:15, 27.

14Dat is, den allerminsten of slechtsten dienst te doen.

15Johannes onderscheidt hier zijn uiterlijken doop van den inwendigen doop van Christus, waarmede Hij onze harten door Zijn Geest zuivert, gelijk het vuur de metalen van alle schuim en onreinheden. Zie diergelijke Joh. 3:5. Hand. 1:5; 2:4.

k Mark. 1:7. Luk. 3:16. Joh. 1:15, 26. Hand. 1:5; 11:16; 19:4.

12Wiens 16wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren en Zijn 17tarwe in Zijn 18schuur samenbrengen, en zal het kaf met onuitblusselijk vuur verbranden.

16Gr. werpschop, waarmede men het graan opwerpt om van het kaf te zuiveren, hetwelk bij ons door den wan geschiedt.

17Of: koren, gelijk hierna dikwijls.

18Anders: korenzolder, of plaats waar iets weggelegd wordt om te bewaren.

Johannes doopt Jezus

13lToen kwam Jezus van Galiléa naar de Jordaan tot Johannes, om van hem gedoopt te worden.

l Mark. 1:9. Luk. 3:21.

14Doch Johannes 19weigerde Hem zeer, zeggende: Mij is nodig van U gedoopt te worden, en komt Gij tot mij?

19Dat is, verhinderde Hem zeer, of: stelde zich daar zeer tegen, zo met woorden als anderszins.

15Maar Jezus antwoordende zeide tot hem: 20Laat nu af; want aldus betaamt ons 21alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij van Hem af.

20Namelijk om Mij zulks te verhinderen.

21Dat is, al wat God ingesteld en bevolen heeft om Hem volkomen gehoorzaamheid te bewijzen.

16En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water. En zie, de hemelen werden Hem geopend, en hij zag mden Geest Gods nederdalen 22gelijk een duif, en op Hem komen.

22Dat is, in lichamelijke gedaante gelijk een duif, Luk. 3:22, in hoedanig een gedaante de Heilige Geest, Die overal tegenwoordig is, hier Zich op Christus heeft willen openbaren, om Zijn onnozelheid, zachtmoedigheid, vriendelijkheid en oprechtheid te kennen te geven.

m Jes. 11:2; 42:1. Joh. 1:32.

1723En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: nDeze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb.

23Hier is een klare getuigenis van de drie onderscheiden Personen in het enig Goddelijk Wezen: de Vader, Die spreekt uit den hemel, de Zoon, van Wien Hij spreekt, en de Heilige Geest, Die nederdaalt.

n Jes. 42:1. Matth. 12:18; 17:5. Luk. 9:35. Kol. 1:13. 2 Petr. 1:17.