HET HEILIG *EVANGELIE, naar de beschrijving van^MATTHÉÜS

HOOFDSTUK 28.

1 De vrouwen komen tot het graf van Christus. 2 Worden door een engel, die den steen afgewenteld had, onderricht van Zijn opstanding. 7 En gaan om dezelve den discipelen te boodschappen. 9 Christus ontmoet haar onderweg. 11 De wachters brengen dezelve tijding aan de overpriesters, maar laten zich met geld omkopen om te zeggen dat Hij uit het graf gestolen was. 16 Christus openbaart Zichzelven aan Zijn discipelen in Galilea. 19 En geeft hun bevel om onder alle volken te prediken en te dopen. 20 En belooft hun Zijn bijstand.


De opstanding

1ENa 1laat na den sabbat, als het begon te lichten tegen den 2eersten dag 3der week, kwam 4Maria Magdaléna en de andere Maria, 5om het graf te bezien.

1Gr. laat der sabbatten, dat is, gelijk verklaard wordt Mark. 16:1, als de sabbatdag voorbij was. Want door het woord sabbatten in het meervoud wordt ook de sabbatdag of zevende dag verstaan, Matth. 12:1. Hand. 13:14.

2Gr. één, dat is, eersten, gelijk verklaard wordt Mark. 16:9.

3Gr. der sabbatten, welk woord somtijds ook genomen wordt voor de gehele week, Mark. 16:9. Joh. 20:1. 1 Kor. 16:2.

4Bij welke twee nog enige anderen waren, die genoemd worden Mark. 16:1. Luk. 24:10.

5Hebbende bij zich specerijen, Luk. 24:1, om het lichaam van Christus te zalven, Mark. 16:1.

a Mark. 16:1. Luk. 24:1. Joh. 20:1.

2En zie, er geschiedde een grote aardbeving; want een engel des Heeren, 6nederdalende uit den hemel, kwam toe en 7wentelde den steen af van de deur en zat op denzelven.

6Namelijk in de gedaante van een jongeling, Mark. 16:5.

7Namelijk om het graf te openen. Niet dat Christus zulks door Zijn Goddelijke kracht Zelf niet zou hebben kunnen doen, maar om aan te wijzen de waarheid Zijner menselijke natuur, ook na Zijn verrijzenis, gelijk ook Joh. 11:39, 41 te zien is.

3En zijn 8gedaante was gelijk een bliksem, en zijn bkleding wit gelijk sneeuw.

8Dat is, aangezicht.

b Dan. 7:9. Hand. 1:10.

4En uit vrees van hem zijn de wachters zeer 9verschrikt geworden en werden als doden.

9Gr. schuddende, bevende.

5Maar de engel antwoordende zeide tot de vrouwen: Vreest gijlieden niet; cwant ik weet dat gij zoekt Jezus, Die gekruisigd was.

c Mark. 16:6. Luk. 24:4.

6Hij is hier niet; want Hij is opgestaan, 10gelijk Hij dgezegd heeft. Komt herwaarts, ziet de plaats waar de 11Heere gelegen heeft.

10Gelijk te zien is Matth. 26:32.

11Dat is, het dode lichaam des Heeren, hetwelk ook zelfs na den dood met Zijn Goddelijke natuur verenigd is gebleven, gelijk ook de ziel in den hemel.

d Matth. 16:21; 17:23; 20:19. Mark. 8:31; 9:31; 10:34. Luk. 9:22; 18:33; 24:6.

7En gaat haastelijk heen, en zegt Zijn discipelen dat Hij opgestaan is van de doden; en zie, Hij gaat u voor naar Galiléa, edaar zult gij Hem zien. Zie, ik heb het ulieden gezegd.

e Matth. 26:32. Mark. 16:7.

8fEn haastelijk uitgaande van het graf met 12vreze en grote blijdschap, liepen zij heen om hetzelve Zijn discipelen te boodschappen.

12De vrees was uit menselijke zwakheid, omdat zij de heerlijkheid des engels zagen; en de blijdschap uit de blijde boodschap van de opstanding van Christus.

f Mark. 16:8. Joh. 20:18.

9En als zij heengingen om Zijn discipelen te boodschappen, zie, gJezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet. En zij tot Hem komende, 13grepen Zijn voeten en aanbaden Hem.

13Dat is, vielen aan Zijn voeten, dezelve omvangende, tot een teken van liefde en eerbied; gelijk te zien is 2 Kon. 4:27. Luk. 7:38.

g Mark. 16:9. Joh. 20:14.

10Toen zeide Jezus tot haar: Vreest niet; gaat heen, boodschapt Mijn 14broederen dat zij heengaan naar 15Galiléa, en haldaar zullen zij Mij zien.

14Zo noemt Hij Zijn discipelen tot hun troost, om te tonen, hoewel zij Hem verlaten hadden, dat Zijn liefde tot hen evenwel niet ophield of verminderd was. Zie Joh. 20:17.

15Aldaar heeft Christus Zichzelven voornamelijk willen openbaren, omdat Hij aldaar de meeste discipelen had, en dat het aldaar voor hen allerzekerst was.

h Hand. 1:3; 13:31. 1 Kor. 15:5.

De leugen van den Groten Raad

11En als zij heengingen, zie, enigen van de wacht kwamen in de stad en boodschapten den overpriesters al de dingen 16die geschied waren.

16Namelijk omtrent de opstanding van Christus.

12En zij vergaderd zijnde met de ouderlingen en tezamen raad genomen hebbende, gaven zij den krijgsknechten 17veel geld,

17Gr. genoegzaam geld, of: genoegzame zilverlingen, dat is, zilveren penningen.

13En zeiden: Zegt: Zijn discipelen zijn des nachts gekomen en hebben Hem gestolen, als wij sliepen.

14En indien zulks komt gehoord te worden van den stadhouder, wij zullen hem 18tevredenstellen en maken dat gij zonder zorg zijt.

18Of: zulks wijsmaken, hem overreden, dat is, met redenen doen geloven.

15En zij het geld genomen hebbende, deden gelijk zij geleerd waren. En 19dit woord is verbreid geworden bij de Joden tot op den huidigen dag.

19Namelijk dat de discipelen Christus' lichaam des nachts hadden weggenomen.

De opdracht aan de discipelen

16En de 20elf discipelen zijn heengegaan naar Galiléa, naar den berg iwaar Jezus hen 21bescheiden had.

20Want de twaalfde, namelijk Judas, was van hen afgeweken.

21Gr. bevolen of verordineerd had, namelijk om aldaar bij Hem te komen.

i Matth. 26:32. Mark. 14:28.

17En als zij Hem zagen, baden zij Hem aan; doch sommigen 22twijfelden.

22Zie hiervan breder Luk. 24:38, 41.

18En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: kMij is gegeven alle 23macht in hemel en op aarde.

23Dat is, alle autoriteit en vermogen, namelijk om als het Hoofd der gemeente dezelve door de gehele wereld te vergaderen, te regeren en te beschermen.

k Ps. 8:7. Matth. 11:27. Luk. 10:22. Joh. 3:35; 17:2. 1 Kor. 15:27. Ef. 1:22. Hebr. 2:8.

19lGaat dan heen, 24onderwijst al de volken, dezelve dopende 25in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb.

24Of: maakt discipelen onder alle volken; gelijk dit woord ook genomen wordt Hand. 14:21. Zie ook Mark. 16:15.

25Dat is, opdat zij alzo uit Gods bevel mogen geheiligd worden tot kinderen en bondgenoten des waren Gods, des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, en dienvolgens tot Zijn dienst en gehoorzaamheid verplicht. Zie 1 Kor. 1:15.

l Mark. 16:15. Joh. 15:16.

20mEn zie, Ik ben 26met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. 27Amen.

26Namelijk met u, Mijn discipelen, en al uw navolgers in Mijn gemeente; en dat naar Mijn Godheid, majesteit, genade en Geest. Zie Matth. 26:11.

27Wat dit woord betekent, zie Matth. 6:13. 1 Kor. 14:16. 2 Kor. 1:20, en wordt hier aan het einde van dit Evangelie, alsook van meest al de Schriften des Nieuwen Testaments, bijgevoegd om aan te wijzen de vastigheid en zekerheid van hetgeen in dezelve begrepen is. Zie Joh. 21:24.

m Joh. 14:18.

Einde van het Heilig Evangelie, naar (de beschrijving van) MATTHÉÜS.