HET HEILIG *EVANGELIE, naar de beschrijving van^MATTHÉÜS

HOOFDSTUK 17.

1 Christus wordt in het bijwezen van Mozes en Elia voor Zijn discipelen op den berg verheerlijkt, 5 En uit den hemel verklaard te zijn de Zone Gods. 10 Leert dat Johannes is die Elia, die komen zou. 14 Geneest een bezeten maanzieke, dien de discipelen niet hadden kunnen genezen. 20 Verhaalt de kracht des geloofs en des gebeds. 22 Voorzegt Zijn dood en opstanding. 24 Betaalt schatting voor Zichzelven en voor Petrus.


De verheerlijking op den berg

1EN ana 1zes dagen nam Jezus met Zich Petrus en Jakobus en Johannes, zijn broeder, en bracht hen op een hogen 2berg 3alleen.

1Te weten nadat Christus met Zijn discipelen van de toekomst Zijner heerlijkheid gesproken had. Luk. 9:28 zegt: omtrent acht dagen, daaronder rekenende den eersten en laatsten dag, dat deze dingen geschied zijn, die Mattheüs hier en Markus, Mark. 9:2, overslaan.

2Wat dit voor een berg is geweest, wordt niet uitgedrukt. Vele oude leraars menen dat het is geweest de berg Thabor, omdat die daaromtrent gelegen en zeer hoog is.

3Of: bezijden.

a Mark. 9:2. Luk. 9:28. 2 Petr. 1:17.

2En Hij werd voor hen veranderd van gedaante; en Zijn aangezicht blonk gelijk de zon, en Zijn klederen werden wit gelijk het licht.

3En zie, van hen werden gezien 4Mozes en Elía, met Hem 5samensprekende.

4Of Mozes met zijn eigen lichaam is verschenen, of dat hij voor een tijd een ander heeft aangenomen, gelijk somtijds de engelen hebben gedaan, is onzeker. Doch dit is zeker, dat zij beiden aldaar in hun eigen personen zijn verschenen.

5Namelijk van Zijn uitgang, welken Hij zou hebben te Jeruzalem, Luk. 9:31.

4En Petrus antwoordende zeide tot Jezus: Heere, het is goed dat wij hier zijn; 6zo Gij wilt, laat ons hier drie 7tabernakelen maken, voor U een, en voor Mozes een, en een voor Elía.

6Dat is, indien het U belieft.

7Of: hutten, die van takken of dergelijke gemaakt werden, tegen de hitte van de zon en den regen.

5Terwijl hij nog sprak, zie, een luchtige wolk heeft 8hen overschaduwd; en zie, een stem uit de wolk, zeggende: bDeze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; choort Hem.

8Namelijk Mozes en Elia, als blijkt Luk. 9:34.

b Jes. 42:1. Matth. 3:17. Mark. 1:11; 9:7. Luk. 3:22; 9:35. Kol. 1:13. 2 Petr. 1:17. c Deut. 18:19. Hand. 3:22.

6En de discipelen dit horende, vielen op hun aangezicht en werden zeer bevreesd.

7En Jezus bij hen komende, raakte hen aan en zeide: Staat op en vreest niet.

8En hun ogen opheffende, zagen zij niemand dan Jezus alleen.

9dEn als zij van den berg afkwamen, gebood hun Jezus, zeggende: Zegt niemand dit 9gezicht, totdat de Zoon des mensen zal opgestaan zijn uit de doden.

9Dat is, hetgeen zij gezien hadden, Mark. 9:9. 2 Petr. 1:16.

d Mark. 9:9. Luk. 9:36.

10eEn Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Wat zeggen dan de schriftgeleerden dat fElía eerst moet komen?

e Mark. 9:11. f Mal. 4:5. Matth. 11:14. Mark. 9:11.

11Doch Jezus antwoordende zeide tot hen: Elía 10zal wel eerst komen en alles 11wederoprichten;

10Dat is, moest wel eerst komen naar de voorzegging van den profeet Maleachi, Mal. 4:5.

11Dat is, de rechte leer van den Messias verklaren, die door de farizeeën was vervalst en verduisterd, en Christus den weg bereiden.

12Maar Ik zeg u, dat Elía nu gekomen is, en zij hebben hem niet 12gekend; doch zij hebben aan hem gedaan 13al wat zij hebben gewild; alzo zal ook de Zoon des mensen van hen lijden.

12Namelijk voor dengene die hij was, of voor den beloofden Elia, die alles weder zou oprichten.

13Dat is, vervolgd en gedood.

13Toen verstonden de discipelen dat Hij hun van Johannes den Doper gesproken had.

De maanzieke knaap

14gEn als zij bij de schare gekomen waren, kwam tot Hem een mens, vallende voor Hem op de knieën en zeggende:

g Mark. 9:16. Luk. 9:37.

15Heere, ontferm U over mijn zoon, want hij is 14maanziek en is in zwaar lijden; want menigmaal valt hij in het vuur en menigmaal in het water.

14Maanziekte is een ziekte die met den loop der maan verzwaart, gelijk de vallende, razende en dergelijke ziekten, met welke de duivel zich somwijlen placht te mengen, gelijk hier geschied is.

16En ik heb hem tot Uw discipelen gebracht, en zij hebben hem niet kunnen genezen.

17En Jezus antwoordende zeide: O ongelovig en verkeerd geslacht, hoelang zal Ik nog met ulieden zijn? Hoelang zal Ik u nog verdragen? Brengt hem Mij hier.

18En Jezus bestrafte 15hem, en de duivel ging van hem uit, en het kind werd genezen van die ure af.

15Namelijk den duivel, Luk. 9:42.

19hToen kwamen de discipelen tot Jezus 16alleen en zeiden: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen?

16Dat is, in het bijzonder, of terzijde.

h Mark. 9:28.

20En Jezus zeide tot hen: Om uws ongeloofs wil; iwant voorwaar zeg Ik u, zo gij 17een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot dezen berg zeggen: Ga heen vanhier derwaarts, en hij zal heengaan; en niets zal u onmogelijk zijn.

17Hier wordt voornamelijk verstaan een geloof om wonderen te doen, hetwelk een bijzondere gave was, steunende op bijzondere beloften en het bevel Gods, aan welke de discipelen hier hebben getwijfeld. Zie 1 Kor. 13:2.

i Matth. 21:21. Luk. 17:6.

21Maar 18dit geslacht vaart niet uit dan door 19bidden en vasten.

18Namelijk der duivelen.

19Dat is, door een vast geloof, gesterkt door vurige gebeden, waartoe de mensen door vasten bereid worden.

Tweede aankondiging van het lijden

22kEn als zij in Galiléa verkeerden, zeide Jezus tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen;

k Matth. 16:21; 20:18. Mark. 8:31; 9:31; 10:33. Luk. 9:22, 44; 18:31.

23En zij zullen Hem doden, en ten derden dage zal Hij opgewekt worden. En zij werden zeer bedroefd.

De tempelbelasting

24En als zij te Kapérnaüm ingekomen waren, gingen tot 20Petrus die de 21didrachmen ontvingen, en zeiden: Uw Meester, betaalt Hij de didrachmen niet?

20Omdat hij aldaar zijn woning had, gelijk ook Christus. Zie Matth. 4:13; 8:14. Want deze schatting moest ieder betalen waar hij woonde.

21Dit waren cijns- of schattingpenningen, twee drachmen, of een half lood aan zilver wegende, hoedanige eenieder, hoofd voor hoofd, moest betalen tot den dienst des tabernakels, Ex. 30:13, en dergelijke ook tot onderhoud van den tempel en van den dienst, 2 Kron. 24:9. Neh. 10:32, welke schatting de Romeinen daarna aan zich getrokken hebben. Zie Josephus, Joodse Oorlog, boek 7, hfdst. 27.

25Hij zeide: lJa. En toen hij in huis gekomen was, voorkwam hem Jezus, zeggende: Wat dunkt u, Simon? 22De koningen der aarde, van wie nemen zij tollen of schatting, van hun zonen of van 23de vreemden?

22Namelijk die soeverein zijn, of onder niemand staan.

23Dat is, die niet behoren tot het huisgezin der koningen. Of: die van hun afkomst niet zijn, gelijk Christus was van David, Luk. 1:32.

l Matth. 22:21. Rom. 13:7.

26Petrus zeide tot Hem: Van de vreemden. Jezus zeide tot hem: Zo zijn dan de zonen vrij.

27Maar opdat wij hun geen aanstoot geven, ga heen naar de zee, werp den angel uit, en den eersten vis die opkomt, neem, en zijn mond geopend hebbende, zult gij een 24stater vinden; neem dien en geef hem aan hen voor Mij en u.

24Dit was een penning, wegende twee didrachmen of een lood zilver; waard zijnde omtrent een halve rijksdaalder; zoveel doende als een sikkel des heiligdoms.