HET HEILIG *EVANGELIE, naar de beschrijving van^MATTHÉÜS

HOOFDSTUK 14.

1 Het gevoelen van Herodes van Christus. 3 Verhaal van de gevangenis en onthoofding van Johannes den Doper op het verzoek van Herodias' dochter. 13 Christus verzadigt in de woestijn over de vijfduizend mensen met vijf broden en twee vissen. 22 Komt tot Zijn discipelen, die op zee in nood waren, en wandelt op het water. 28 En op Zijn gebod ook Petrus, die bevreesd voor den wind begint te zinken, maar wordt behouden van Christus. 32 Die het onweder stilt, waardoor Hij bekend wordt Gods Zoon te zijn. 34 Christus komt weder in het land van Gennesaret en geneest vele kranken.


De dood van Johannes den Doper

1TEa dienzelven tijde hoorde 1Herodes, de 2viervorst, het gerucht van Jezus;

1Deze was een zoon van Herodes den Grote en was toegenaamd Antipas.

2Gr. tetrarches, dat is, een vorst over een vierde deel van een rijk. Want na den dood van Herodes den Grote is zijn rijk van den keizer Augustus verdeeld onder zijn zonen; waarvan bijna de helft, namelijk Judea, Samaria en Idumea, had Archelaüs, de oudste zoon; een vierde part, namelijk Galilea en het land over de Jordaan, deze Herodes. En het laatste vierde part, namelijk Iturea en Trachonitis, had Filippus, de jongste zoon. Zie Matth. 2:22. Luk. 3:1, 19, en bij Josephus, Oudheden, boek 17, hfdst. 13. Deze tetrarchen worden ook koningen genaamd, omdat zij als koningen regeerden. Zie vers 9. Mark. 6:14. Hand. 25:24.

a Mark. 6:14. Luk. 9:7.

2En zeide tot zijn knechten: Deze is Johannes de Doper; hij is opgewekt van de doden, en daarom werken die krachten in hem.

3bWant 3Herodes had Johannes gevangengenomen en hem gebonden en in den kerker gezet, omwille van 4Heródias, de huisvrouw van Filippus, zijn broeder.

3Deze historie wordt hier bij gelegenheid verhaald, hoewel zij tevoren geschied is. Zie Matth. 4:12.

4Deze Herodias was de huisvrouw van Filippus, den broeder van Herodes, van welken zij verleid zijnde, haar man verlaten heeft, en bij deszelfs leven van Herodes tot zijn vrouw genomen was. Zie Josephus, Oudheden, boek 18, hfdst. 7, 9.

b Mark. 6:17. Luk. 3:19.

4Want Johannes zeide tot hem: cHet is u niet geoorloofd haar 5te hebben.

5Namelijk ter vrouw.

c Lev. 18:16.

5En willende hem doden, vreesde hij het volk, domdat zij hem hielden voor een profeet.

d Matth. 21:26.

6Maar als ede dag van Herodes' 6geboorte gehouden werd, danste de dochter van Heródias in het midden van hen, en zij behaagde Herodes;

6Van zulk vieren der geboortedagen heeft men nog een voorbeeld Gen. 40:20.

e Gen. 40:20. Mark. 6:21.

7fWaarom hij haar met ede beloofde te geven wat zij ook eisen zou.

f Richt. 11:30.

8En zij, 7tevoren onderricht zijnde van haar moeder, zeide: Geef mij hier in een schotel het hoofd van Johannes den Doper.

7Of: opgestookt en aangezet zijnde, nadat zij daarover haar moeder raad gevraagd had, Mark. 6:24.

9En de koning werd 8bedroefd; doch om 9de eden en degenen die met hem aanzaten, gebood hij dat het haar zou gegeven worden;

8Niet zozeer om Johannes' wil, als om het ongenoegen des volks, dat hij vreesde.

9Namelijk die hij deze lichtvaardige danseres onbehoorlijk gedaan had, vers 7.

10En 10zond heen en onthoofdde Johannes in den kerker.

10Namelijk een trawant of scherprechter, gelijk te zien is Mark. 6:27.

11En zijn hoofd werd gebracht in een schotel en het dochtertje gegeven; en zij droeg het tot haar moeder.

12En zijn discipelen kwamen en namen het lichaam weg en begroeven hetzelve; en gingen en boodschapten het Jezus.

De eerste wonderbare spijziging

13gEn als Jezus dit hoorde, 11vertrok Hij vandaar te scheep naar een woeste plaats 12alleen; en de scharen, dat horende, zijn Hem 13te voet gevolgd uit de steden.

11Niet alleen om het gevaar te ontgaan, alzo Zijn ure nog niet gekomen was, maar ook omdat Zijn discipelen rust van node hadden, Mark. 6:30, 31.

12Of: uit den weg, aan de ene zijde.

13Want Christus was niet gevaren aan de andere zijde van de zee, maar over een inham, blijvende aan dezelfde zijde, waar zij Hem te voet konden volgen.

g Matth. 12:15. Mark. 6:31. Luk. 9:10.

14hEn Jezus uitgaande zag een 14grote schare, en iwerd innerlijk met ontferming over hen bewogen, en genas hun kranken.

14Dat is, dat er veel volk was.

h Joh. 6:5. i Matth. 9:36.

15kEn als het nu avond werd, kwamen Zijn discipelen tot Hem, zeggende: Deze plaats is woest, en 15de tijd is nu voorbijgegaan; laat de scharen van U, opdat zij heengaan in de vlekken en zichzelven spijze kopen.

15Gr. de ure, namelijk van eten of voedsel te nemen, of van den dag, om het volk niet langer op te houden.

k Mark. 6:35. Luk. 9:12.

16Maar Jezus zeide tot hen: Het is hun niet van node heen te gaan; geeft gij hun te eten.

17Doch zij zeiden tot Hem: Wij hebben hier niet dan vijf broden en twee vissen.

18En Hij zeide: Brengt Mij dezelve hier.

19En Hij beval de scharen neder te zitten op het gras, en nam de vijf broden en de twee vissen, en opwaarts ziende naar den hemel, l16zegende dezelve; en als Hij ze gebroken had, gaf Hij de broden den discipelen, en de discipelen gaven ze den scharen.

16Het Griekse woord betekent somtijds wel dankzeggen, maar moet hier voor zegenen, dat met dankzegging gevoegd is, genomen worden, gelijk te zien is Luk. 9:16, welke zegening geschied is door een bijzonder gebed, dat deze broden tot verzadiging van allen mochten gedijen, 1 Tim. 4:4, 5.

l 1 Sam. 9:13.

20En zij aten allen en werden verzadigd; en 17zij namen op het overschot der brokken, twaalf volle korven.

17Namelijk de discipelen van Christus, gelijk blijkt uit Joh. 6:12.

21Die nu gegeten hadden, waren omtrent vijfduizend mannen, zonder de vrouwen en kinderen.

Jezus wandelt op de zee

22mEn terstond 18dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan en vóór Hem af te varen naar de andere zijde, terwijl Hij de scharen van Zich zou laten.

18Namelijk met ernstige woorden, alzo zij van Hem niet gaarne wilden scheiden.

m Mark. 6:45. Joh. 6:17.

23nEn als Hij nu de scharen van Zich gelaten had, klom Hij op den berg 19alleen, om te bidden. En als het nu avond was geworden, zo was Hij daar alleen.

19Zie het 13de vers.

n Mark. 6:46. Joh. 6:15.

24En het schip was nu midden in de zee, 20zijnde in nood van de baren; want de wind was hun tegen.

20Gr. gepijnigd, dat is, zeer geslingerd of geslagen van de baren.

25Maar te vierde 21wake des nachts kwam Jezus af tot hen, wandelende op de zee.

21De nacht werd toen afgedeeld in vier waken, elk van drie uren, waarvan de vierde met den dag eindigde. Daarom wordt dezelve ook de morgenwake genoemd, Ex. 14:24. 1 Sam. 11:11. Zie Luk. 12:38.

26En de discipelen ziende Hem op de zee wandelen, werden ontroerd, zeggende: Het is een 22spooksel. En zij schreeuwden van vrees.

22Dat is, een geest, verschijnende in lichamelijke gedaante.

27Maar terstond sprak Jezus hen aan, zeggende: Zijt goedsmoeds, 23Ik ben het, vreest niet.

23Namelijk in der waarheid, en het is geen schijnsel of spooksel.

28En Petrus antwoordde Hem en zeide: Heere, indien Gij het zijt, zo gebied mij tot U te komen op het water.

29En Hij zeide: Kom. En Petrus klom neder van het schip en wandelde op het water, om tot Jezus te komen.

30Maar ziende den sterken wind, werd hij bevreesd, en als hij begon neder te zinken, riep hij, zeggende: Heere, behoud mij!

31En Jezus terstond de hand uitstekende, greep hem aan en zeide tot hem: Gij kleingelovige, waarom hebt gij 24gewankeld?

24Of: getwijfeld.

32En als zij in het schip geklommen waren, stilde de wind.

33Die nu in het schip waren, kwamen en aanbaden Hem, zeggende: Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon.

34oEn overgevaren zijnde, kwamen zij in het land Gennésaret.

o Mark. 6:53.

35En als de mannen van die plaats Hem werden kennende, zonden zij in dat gehele omliggende land, en brachten tot Hem allen die kwalijk gesteld waren;

36En baden Hem dat zij alleenlijk den 25zoom Zijns kleeds zouden mogen aanraken; en zovelen als 26Hem aanraakten, werden gezond.

25Namelijk tot een teken dat zij van Hem wilden geholpen wezen; niet dat zij den zoom zulken kracht toeschreven. Zie diergelijke Matth. 9:21.

26Of: dien, namelijk den zoom.