HET HEILIG EVANGELIE,naar de beschrijving van*MARKUS

HOOFDSTUK 1.

1 De predicatie van het Evangelie begint met den dienst van Johannes, die in de woestijn doopt en predikt met groten toeloop. 9 Christus wordt van hem gedoopt, en uit den hemel betuigd te zijn de welgeliefde Zone Gods. 12 Wordt in de woestijn verzocht. 14 Predikt in Galilea. 16 En beroept Simon en Andreas. 19 Alsook Jakobus en Johannes. 21 Leert binnen Kapernaüm. 23 Werpt een onreinen geest uit. 29 Geneest de schoonmoeder van Petrus van de koorts. 32 En allerlei kranke en bezeten mensen. 35 Vertrekt in een woeste plaats om te bidden. 38 Gaat vandaar prediken in de naaste steden. 40 Reinigt een melaatse, denwelken Hij gebiedt te zwijgen en zich den priester te vertonen.


Johannes de Doper

1HET1 begin des Evangelies van JEZUS CHRISTUS, den Zone Gods.

*Deze Markus wordt gemeend geweest te zijn dezelfde waarvan men leest Hand. 12:12, 25; 15:37, 39, een neef van Barnabas, Kol. 4:10, in wiens moeders huis de apostelen vergaderden, Hand. 12:12, een metgezel van Paulus en Barnabas, Hand. 12:25, om wiens wil tussen Paulus en Barnabas enige verbittering ontstond, Hand. 15:37, 39, doch die daarna wederom bij Paulus is gekomen, gelijk men kan afleiden uit Kol. 4:10. 2 Tim. 4:11. Filem. vs. 24, en is ook een getrouw discipel van den heiligen apostel Petrus geweest, die hem zijn zoon noemt, 1 Petr. 5:13; hoewel sommigen menen dat deze twee verscheidene personen zijn geweest, en dat dit Evangelie zou geschreven zijn van dengene dien Petrus zijn zoon noemt. De oude leraars getuigen dat hij daarna het Evangelie geleerd heeft in de school te Alexandrië in Egypte. Zie Eusebius, Historia Ecclesiastica, boek 2, hfdst. 15. Hieronymus, praefatio in Marco.

1Markus begint zijn Evangelie waar Maleachi zijn profetie eindigt, namelijk van de komst van den voorloper van Christus, om alzo het Oude en het Nieuwe Testament gelijk als aan elkander te hechten. Want al de profeten hebben tot op Johannes geprofeteerd, Matth. 11:13, die de eerste prediker des Evangelies in het Nieuwe Testament geweest is.

2Gelijk geschreven is 2in de Profeten: aZie, Ik zend Mijn 3engel voor 4Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal.

2Namelijk Jes. 40:3 en Mal. 3:1. Want deze beide profetieën worden hier bijeengevoegd.

3Of: zendbode. Want het Griekse woord angelos betekent een zendbode, Luk. 7:24, en wordt gemeenlijk den engelen des hemels toegeschreven; doch somwijlen ook den kerkendienaren, omdat zij van God als boden uitgezonden worden om den mensen Gods wil en geboden voor te dragen, Mal. 2:7. Openb. 2:1, 8.

4Hier spreekt God de Vader tot Zijn Zoon, en bij Maleachi spreekt de Zoon Zelf tot de gemeente en zegt daarom: voor Mijn aangezicht, dat is, voor Mijn komst, die daarop terstond volgen zal.

a Mal. 3:1. Matth. 11:10. Luk. 7:27.

3bDe stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden 5recht.

5Of: effen.

b Jes. 40:3. Matth. 3:3. Luk. 3:4. Joh. 1:23.

4cJohannes was dopende in de woestijn en predikende den doop 6der bekering tot vergeving der zonden.

6De doop wordt alzo genaamd omdat hij bediend werd aan degenen die hun zonden beleden en bekering beloofden, en om hun te wezen een teken en verzegeling, dat hun hun zonden van God om Christus' wil vergeven waren, Hand. 19:4. Rom. 4:11.

c Matth. 3:1. Luk. 3:3. Joh. 3:23.

5dEn al het Joodse land ging tot hem uit en die van Jeruzalem; en werden allen van hem gedoopt in de rivier de Jordaan, belijdende hun zonden.

d Matth. 3:5. Luk. 3:7.

6eEn 7Johannes was gekleed met kemelshaar, en met een lederen gordel om zijn lendenen, en at fsprinkhanen en 8wilden honing.

7De verklaring van deze historie van Johannes, zie in de aantt. op Mattheüs 3, alwaar die bijna met dezelfde woorden verhaald staat.

8Dat is, die in het wild of veld gevonden werd.

e 2 Kon. 1:8. Matth. 3:4. f Lev. 11:22.

7gEn hij predikte, zeggende: Na mij komt Die sterker is dan ik, Wien ik niet 9waardig ben nederbukkende den riem Zijner schoenen te ontbinden.

9Gr. bekwaam, of: genoegzaam.

g Matth. 3:11. Luk. 3:16. Joh. 1:27.

8hIk heb ulieden wel gedoopt met water, maar Hij zal u dopen imet den Heiligen Geest.

h Matth. 3:11. Hand. 1:5; 11:16; 19:4. i Jes. 44:3. Joël 2:28. Hand. 2:4; 11:15.

Johannes doopt Jezus

9En het geschiedde in diezelve dagen, dat Jezus kwam van 10Nazareth, gelegen in Galiléa, en werd van Johannes gedoopt in de Jordaan.

10Namelijk waar Hij opgevoed was en tot dien tijd toe gewoond had. Zie Luk. 2:51; 4:16.

10kEn terstond als hij uit het water opklom, zag 11hij de hemelen 12opengaan, en den Geest gelijk een duif 13op Hem nederdalen.

11Namelijk Johannes de Doper.

12Gr. gescheurd, of: gekliefd.

13Namelijk op Jezus. Zie Joh. 1:32, 33.

k Matth. 3:16. Luk. 3:21. Joh. 1:32.

11En er geschiedde een stem uit de hemelen: lGij zijt Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb.

l Ps. 2:7. Jes. 42:1. Matth. 3:17; 17:5. Mark. 9:7. Luk. 3:22; 9:35. Kol. 1:13. 2 Petr. 1:17.

De verzoeking in de woestijn

12mEn terstond dreef Hem de 14Geest uit in de woestijn.

14Namelijk de Heilige Geest. Zie Luk. 4:1.

m Matth. 4:1. Luk. 4:1.

13En Hij was aldaar in de woestijn veertig dagen, 15verzocht van den satan; en was bij de wilde gedierten; en de engelen dienden Hem.

15Voornamelijk nadat Hij veertig dagen en nachten gevast had. Zie Matth. 4:2.

Het begin van Jezus' prediking

14nEn nadat Johannes 16overgeleverd was, kwam Jezus in Galiléa, 17predikende het Evangelie van het Koninkrijk Gods,

16Namelijk in de gevangenis. Waarvan zie breder Matth. 14:3.

17Hoewel Hij tevoren al had begonnen te prediken, Joh. 3:24, zo heeft Hij na Johannes' gevangenis Zijn predikambt plechtiglijk en volkomenlijk met Zijn apostelen aangevangen.

n Matth. 4:12. Luk. 4:14. Joh. 4:43.

15En zeggende: De 18tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods nabijgekomen; obekeert u en gelooft het Evangelie.

18Namelijk die van God bestemd en van de profeten voorzegd was, Gal. 4:4.

o Jes. 56:1.

De eerste discipelen

16pEn wandelende bij de Galilese Zee, zag Hij 19Simon en Andréas, zijn broeder, werpende het net in de zee (want zij waren vissers).

19Die van Christus toegenaamd werd Petrus, zie Matth. 4:18.

p Matth. 4:18.

17En Jezus zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal maken dat gij 20vissers qder mensen zult worden.

20De predicatie des Evangelies wordt bij het vissen vergeleken, Matth. 13:47, dewijl de mensen daardoor uit de wereld getrokken en Christus toegebracht worden.

q Jer. 16:16. Ez. 47:10.

18rEn zij terstond hun netten verlatende, zijn Hem gevolgd.

r Matth. 19:27. Mark. 10:28. Luk. 5:11; 18:28.

19sEn vandaar een weinig voortgegaan zijnde, zag Hij Jakobus, den zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder, en dezelve in het schip hun netten vermakende.

s Matth. 4:21.

20En terstond riep Hij hen; en zij latende hun vader Zebedéüs in het schip met de huurlingen, zijn Hem nagevolgd.

De bezetene te Kapérnaüm

21tEn zij kwamen binnen 21Kapérnaüm; en terstond op den 22sabbatdag in de synagoge gegaan zijnde, leerde Hij.

21Waar Hij was komen wonen, nadat Hij van Nazareth gescheiden was, Matth. 4:13.

22Gr. sabbatten.

t Matth. 4:13. Luk. 4:31.

22vEn zij versloegen zich over Zijn leer; want Hij leerde hen als 23macht hebbende, en niet als de schriftgeleerden.

23Zie Matth. 7:29.

v Matth. 7:28. Luk. 4:32.

23xEn er was in hun synagoge een mens met een onreinen geest, en hij riep uit,

x Luk. 4:33.

24Zeggende: 24Laat af, wat hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazaréner? Zijt Gij gekomen om ons te 25verderven? Ik ken U wie Gij zijt, 26namelijk de Heilige Gods.

24Of: Ei, ach.

25Namelijk vóór den tijd. Zie Matth. 8:29.

26Of: Gij Heilige Gods, dat is, de ware Messias, want de hogepriester droeg dezen titel, de heiligheid des Heeren, aan zijn voorhoofd als een voorbeeld van Christus. Zie Ex. 28:36. Zie ook Luk. 4:34.

25En Jezus bestrafte hem, zeggende: 27Zwijg stil en ga uit van hem.

27Gr. Word gemuilband. Zie van dit woord Matth. 22:12. Dit zegt Christus omdat Hij door de getuigenis des duivels, die een vader der leugenen is, de waarheid niet wil verbreid of bevestigd hebben; gelijk ook Paulus doet, Hand. 16:18.

26En de onreine geest hem 28scheurende, en roepende met een grote stem, ging uit van hem.

28Dat is, herwaarts en derwaarts trekkende en werpende, alsof hij hem wilde verscheuren, zonder hem nochtans te kunnen kwetsen. Zie Luk. 4:35.

27En zij werden allen verbaasd, zodat zij onder elkander vraagden, zeggende: Wat is dit? Wat nieuwe leer is deze, dat Hij met macht ook den onreinen geesten gebiedt en zij Hem gehoorzaam zijn?

28En 29Zijn gerucht ging terstond uit in het gehele omliggende land van Galiléa.

29Dat is, het gerucht van Hem.

De schoonmoeder van Petrus

29yEn van stonden aan uit de synagoge gegaan zijnde, kwamen zij in het huis van Simon en Andréas, met Jakobus en Johannes.

y Matth. 8:14. Luk. 4:38.

30En Simons 30vrouws moeder lag met de koorts; en terstond zeiden zij Hem van haar.

30Zo heeft dan Petrus een huisvrouw gehad, dewelke hij apostel geworden zijnde, niet heeft verlaten, gelijk hier blijkt, en 1 Kor. 9:5.

31En Hij tot haar gaande, vatte haar hand en richtte haar op; en terstond verliet haar de koorts, en zij diende henlieden.

32zAls het nu avond geworden was, toen de 31zon onderging, brachten zij tot Hem allen die kwalijk gesteld en van den duivel bezeten waren.

31Omdat het op een sabbat was, gelijk blijkt uit vers 21. Daarom wachtten zij tot den ondergang der zon, met welken de sabbat eindigde.

z Matth. 8:16. Luk. 4:40.

33En de gehele stad was bijeenvergaderd omtrent de deur.

34En Hij genas er velen, die door verscheidene ziekten kwalijk gesteld waren, en wierp vele duivelen uit, en 32liet den duivelen niet toe te spreken, omdat zij Hem kenden.

32Of: liet hen niet zeggen dat zij Hem kenden, namelijk omdat Hij van deze leugenachtige geesten geen getuigenis hebben wilde.

Prediking in geheel Galiléa

35aEn des morgens vroeg, als het nog diep in den nacht was, opgestaan zijnde, ging Hij uit en ging heen in een 33woeste plaats ben bad aldaar.

33Of: eenzame plaats.

a Luk. 4:42. b Matth. 14:23.

36En Simon en 34die met hem waren, zijn Hem nagevolgd.

34Namelijk de andere drie apostelen die genaamd worden vers 29, met nog velen uit het volk, als blijkt Luk. 4:42.

37En zij Hem gevonden hebbende, zeiden tot Hem: Zij zoeken U allen.

38En Hij zeide tot hen: cLaat ons in de bijliggende 35vlekken gaan, opdat Ik ook daar predike; dwant daartoe ben Ik uitgegaan.

35Gr. dorpssteden, dat is, open, onbemuurde steden, hoedanige vele in Galilea waren, waarvan Josephus getuigt dat in elk van dezelve niet minder dan tienduizend mensen waren.

c Luk. 4:43. d Jes. 61:1. Luk. 4:18.

39En Hij predikte in hun synagogen, door geheel Galiléa, en wierp de duivelen uit.

De reiniging van een melaatse

40eEn tot Hem kwam een melaatse, biddende Hem en vallende voor Hem op de knieën, en tot Hem zeggende: Indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen.

e Matth. 8:2. Luk. 5:12.

41En Jezus met barmhartigheid innerlijk bewogen zijnde, strekte de hand uit en raakte hem aan en zeide tot hem: Ik wil, word gereinigd.

42En als Hij dit gezegd had, ging de melaatsheid terstond van hem, en hij werd gereinigd.

43En als Hij hem 36strengelijk verboden had, 37deed Hij hem terstond van Zich gaan;

36Of: met dreigementen scherpelijk verboden, namelijk zulks te openbaren.

37Gr. dreef hem uit, dat is, deed hem haastelijk van Zich weggaan.

44En zeide tot hem: 38Zie dat gij niemand iets zegt; maar ga heen en vertoon uzelven den priester, en offer voor uw reiniging hetgeen fMozes geboden heeft, hun tot een getuigenis.

38Zie de oorzaak hiervan Matth. 12:16.

f Lev. 13:2; 14:1.

45Maar hij uitgegaan zijnde, begon 39vele dingen te verkondigen en 40dat woord te verbreiden, alzo dat 41Hij niet meer openbaarlijk 42in de stad kon komen, maar was buiten in de woeste plaatsen; en zij kwamen tot Hem van alle kanten.

39Namelijk wat hem geschied was, en wat hij van Christus gehoord en gezien had.

40Dat is, deze zaak.

41Namelijk Jezus. Zie Luk. 5:15, 16.

42Namelijk Kapernaüm, gelijk blijkt uit het begin van het volgende hoofdstuk, namelijk om den groten toeloop des volks.