DE PROFEETMALEÁCHI

HOOFDSTUK 4.

Profetie van den ondergang der goddelozen, vs. 1. Maar de godzaligen troost Hij met de verschijning van de Zon der gerechtigheid, 2. Daarom vermaant Hij al het volk tot ware boete en bekering, en tot onderhouding der wet, hun door Mozes gegeven, 4. Hij spreekt wederom van de zending van Johannes den Doper en van de kracht zijner predicatiën.


De Zon der gerechtigheid

1WANT* zie, 1die dag komt, brandende als een oven; dan zullen alle hoogmoedigen en al wie goddeloosheid doet, aeen stoppel zijn, en de toekomstige dag zal hen in vlam zetten, zegt de HEERE der heirscharen, 2Die hun noch wortel noch tak laten zal.

*Enigen voegen dit hoofdstuk tot het voorgaande.

1Te weten de dag van het oordeel des Heeren, hetzij dat men dit verstaat van de eerste verschijning van Jezus Christus, of van de tweede, als Hij ten jongsten dage ten oordeel verschijnen zal. Sommigen verstaan het alzo, dat deze dag geduurd heeft van den eersten dag af der verschijning van Christus in het vlees, durende totdat Hij in de wolken verschijnen zal ten jongsten gerichte.

2Dat is, Hij zal hen alzo uitroeien en tenietmaken, dat zij nimmermeer wederom opkomen zullen.

a Obadja 1:18.

2Ulieden daarentegen die Mijn Naam vreest, zal 3de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal 4genezing zijn onder 5Zijn vleugelen; en gij zult 6uitgaan, en 7toenemen als mestkalveren.

3Alzo wordt Christus Jezus genoemd, omdat Hij de verstanden door Zijn Woord en Geest verlicht, en de harten der gelovigen verkwikt door vergeving der zonden en toerekening der gerechtigheid. Vgl. Jes. 60:1, 19. Dan. 9:24. Luk. 1:78, 79.

4Te weten van de verslagen gemoederen, die hun zonden gevoelen.

5Te weten der Zon der gerechtigheid, Dewelke is Jezus Christus.

6Te weten op een vette weide. Anderen verstaan dit van het uitgaan uit de gevangenis der zonde en der dienstbaarheid des duivels, om God te dienen in heiligheid en gerechtigheid. Zie Joh. 8:36. 2 Kor. 3:17.

7In tijdelijken en geestelijken welstand, door den zegen des Heeren.

3En gij zult de goddelozen 8vertreden, want zij zullen 9as worden onder 10de zolen uwer voeten, 11te dien dage dien Ik maken zal, zegt de HEERE der heirscharen.

8Dat is, overwinnen, namelijk in Christus Jezus, uw Hoofd, Die de wereld heeft overwonnen, Joh. 16:33, en nog dagelijks de vijanden Zijner kerk overwint en bedwingt, totdat Hij hen eindelijk altegader maakt tot een voetbank Zijner voeten. Zie 1 Kor. 15:57. 1 Joh. 5:4.

9Dat is, als van geen waarde, en ten uiterste veracht. Vgl. Jes. 66:24. Dan. 12:2.

10Of: planten.

11Zie Mal. 3 op vers 17.

412bGedenkt der wet van Mozes, Mijn knecht, die Ik hem bevolen heb 13op Horeb 14aan gans Israël, der inzettingen en rechten.

12Omdat de tijd voorhanden was, dat het volk Gods vele jaren zou zijn zonder profeten die hun prediken zouden (want Maleachi is de laatste onder de profeten van het Oude Testament), zo vermaant hen de profeet, dat zij zich middelerwijl naarstiglijk zouden oefenen in het studeren en lezen van de wet door Mozes gegeven, zich alzo wapenende tegen alle aanvechtingen, en tot versterking in het ware geloof.

13Zie Deut. 4:10.

14Aan het ganse Israëlitische volk.

b Deut. 6:3.

5Zie, Ik zend ulieden 15den profeet cElía, eer dat 16die grote en die 17vreselijke dag des HEEREN komen zal.

15Dat is, Johannes den Doper, die in den geest en de kracht van Elia verschijnen zal, gelijk Christus dit verklaart Matth. 11:14; 17:11, 12, 13. Mark. 9:11. En de engel Luk. 1:17.

16Te weten, in welken de Heere in het vlees verschijnen zal.

17Vreselijk voor de goddelozen, maar de godzaligen bewegende tot berouw over hun zonden en beterschap huns levens. Vgl. Joël 2:31.

c Matth. 11:14; 17:11, 12, 13. Mark. 9:11, 12, 13. Luk. 1:17.

618En hij zal het hart der vaders tot de kinderen 19wederbrengen, en het hart der kinderen tot hun vaders, opdat Ik niet kome en 20de aarde 21met den ban sla.

18De zin is: Zijn predicatie zal zulke kracht hebben in de harten der uitverkorenen door de werking des Heiligen Geestes, dat zo de vaders als de kinderen zich tot den Heere bekeren en Hem gezamenlijk dienen zullen.

19Of: wenden, of: bekeren.

20De inwoners der aarde.

21Dat is, opdat Ik de wereld niet gans en al verdelge, vanwege haar ongeloof en verachting van Jezus Christus, hardnekkigheid en onboetvaardigheid. Zie Zach. 14 op vers 11. Deut. 18:15, 16. Hand. 3:22, 23. 1 Kor. 16:22. Dusdanige mensen zijn er te allen tijde vele in de wereld geweest, gelijk er ook nu nog vele zijn, zodat God de Heere naar Zijn gerechtigheid wel oorzaak zou hebben de wereld op het strengste te straffen, maar Hij verschoont ze nog steeds, vanwege het kleine hoopje der vromen en godzaligen die in de wereld zijn. Zie Gen. 18:23, 24, enz.

Einde van den profeet MALEÁCHI.