HET HEILIG EVANGELIE,naar de beschrijving van*LUKAS

HOOFDSTUK 4.

1 Christus vast in de woestijn veertig dagen, en wordt van den duivel verzocht. 14 Keert wederom naar Galilea, en leert in de synagoge te Nazareth, uit Jesaja 61, dat Hij de beloofde Messias was. 23 En wijst aan met de voorbeelden van Elia en Elisa, waarom Hij daar geen wonderwerken deed. 28 Waarom zij toornig zijnde, trachten Hem te doden. 31 Leert te Kapernaüm op den sabbat. 33 En drijft aldaar een duivel uit. 38 Geneest de schoonmoeder van Petrus van de koorts, en vele andere kranken en bezetenen. 42 Gaat vandaar en predikt ook in de andere steden van Galilea.


De verzoeking in de woestijn

1EN aJezus, vol des Heiligen Geestes, keerde weder van de Jordaan, en werd 1door den Geest geleid in de woestijn,

1Gr. in den Geest, namelijk van Welken hij tevoren gesproken had.

a Matth. 4:1. Mark. 1:12.

2En werd 2veertig dagen verzocht van den duivel, ben 3at gans niet in die dagen; en als dezelve geëindigd waren, zo hongerde Hem ten laatste.

2Doch voornamelijk op het einde, wanneer Hem de satan op het allerheftigst verzocht heeft, gelijk blijkt uit Matth. 4:2.

3Van dit vasten van Christus, mitsgaders deze verzoekingen, zie de verklaringen op Mattheüs 4.

b Ex. 34:28. 1 Kon. 19:8.

3En de duivel zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg tot dezen steen dat hij brood worde.

4En Jezus antwoordde hem, zeggende: cEr is geschreven, dat de mens bij brood alleen niet zal leven, maar bij alle woord Gods.

c Deut. 8:3. Matth. 4:4.

54En als Hem de duivel geleid had op een hogen berg, toonde hij Hem al de koninkrijken der wereld in een 5ogenblik tijds.

4Mattheüs verhaalt dit voor de derde verzoeking, Matth. 4:8, waaruit blijkt dat de evangelisten zich zozeer niet binden aan de orde als aan de zaak zelve.

5Gr. stipje of puntje des tijds.

6En de duivel zeide tot Hem: Ik zal U al deze macht en de heerlijkheid derzelver koninkrijken geven; 6want zij is mij overgegeven, en ik geef haar wien ik ook wil;

6Hoewel de duivel tegen de waarheid zichzelven dit toeschrijft, als zijnde een leugenaar, Joh. 8:44, nochtans zo misbruikt hij dikwijls, door Gods toelating en rechtvaardig oordeel tegen de zonden der mensen, de eer en de rijkdommen der wereld, om de mensen te verleiden, zichzelven gedragende als een overste en god dezer wereld, Joh. 12:31. 2 Kor. 4:4. Ef. 6:12.

7Indien Gij dan mij zult 7aanbidden, zo zal het alles Uwe zijn.

7Of: voor mij nedervallen, namelijk om mij aan te bidden.

8En Jezus antwoordende zeide tot hem: 8Ga weg van Mij, satan, want er is geschreven: dGij zult den Heere uw God aanbidden en Hem alleen dienen.

8Gr. Ga weg achter Mij.

d Deut. 6:13; 10:20. 1 Sam. 7:3.

9En hij leidde Hem naar Jeruzalem en stelde Hem op de tinne des tempels en zeide tot Hem: Indien Gij de Zone Gods zijt, werp Uzelven vanhier nederwaarts;

10Want er is geschreven, edat Hij Zijn engelen van U bevelen zal, dat zij U bewaren zullen;

e Ps. 91:11.

11En dat zij U op de handen nemen zullen, opdat Gij Uw voet niet te eniger tijd aan een steen stoot.

12En Jezus antwoordende zeide tot hem: Er is gezegd: fGij zult den Heere uw God niet verzoeken.

f Deut. 6:16.

13En als de duivel alle verzoeking voleindigd had, week hij van Hem 9voor een tijd.

9Want het blijkt dat hij tegen den tijd van Zijn lijden Hem wederom heftiglijk aangevallen heeft, Joh. 14:30.

Het begin van Jezus' prediking

14gEn Jezus keerde weder 10door de kracht des Geestes naar Galiléa; en het gerucht van Hem ging uit door het gehele omliggende land.

10Gr. in de kracht.

g Matth. 4:12. Mark. 1:14. Joh. 4:43. Hand. 10:37.

15En Hij leerde in hun synagogen, en werd van allen 11geprezen.

11Gr. verheerlijkt.

Jezus in Nazareth verworpen

16hEn Hij kwam te Nazareth, waar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag 12des sabbats in de synagoge, ien stond op om te lezen.

12Gr. der sabbatten.

h Matth. 13:54. Mark. 6:1. Joh. 4:43. i Neh. 8:5, 6.

17En Hem werd 13gegeven het boek van den profeet Jesaja; en als Hij het boek 14opengedaan had, vond Hij 15de plaats waar geschreven was:

13Dat is, gelangd, of toegereikt. Zie Hand. 13:15.

14Gr. ontvouwd of ontrold had, gelijk veeltijds de boeken in oude tijden op perkamenten of papieren rollen geschreven werden, Ps. 40:8. Hebr. 10:7. Openb. 6:14.

15Hier schijnt Christus twee plaatsen uit Jesaja samengevoegd te hebben; want sommige van deze woorden staan Jes. 61:1, en sommige Jes. 42:7.

18kDe Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden lom den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van hart;

k Jes. 61:1. l Matth. 11:5.

19mOm den gevangenen te prediken loslating en den blinden 16het gezicht, om 17de verslagenen heen te zenden 18in vrijheid; om te prediken 19het aangename jaar des Heeren.

16Gr. het verkrijgen des gezichts.

17Of: verwonden.

18Gr. in loslating.

19Zo wordt de tijd van de toekomst van den Messias en van de predicatie des Evangelies genaamd, omdat het aangename jubeljaar daarvan een voorbeeld is geweest, op welke alle goederen die vervreemd waren, tot hun eersten eigenaar kwamen, en alle dienstknechten uit de Israëlieten in vrijheid gesteld werden, Lev. 25:8, enz.

m Jes. 42:7; 61:1, 2.

20En als Hij het boek toegedaan en 20den dienaar wedergegeven had, zat Hij neder; en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem geslagen.

20Namelijk van den overste der synagoge.

21En Hij begon tot hen te zeggen: 21Heden is deze Schrift in uw oren vervuld.

21Dat is, gij hoort nu met uw oren dat heden geschiedt hetgeen in deze profetie tevoren gezegd is.

22En zij gaven Hem allen 22getuigenis, nen verwonderden zich 23over de aangename woorden die uit Zijn mond voortkwamen, en zeiden: oIs Deze niet de Zoon van Jozef?

22Namelijk dat Hij een voortreffelijk Leraar was. Zie Mark. 6:2.

23Gr. over de woorden der genade of aangenaamheid. Zie Ps. 45:3. Joh. 1:14.

n Jes. 50:4. Matth. 13:54. Mark. 6:2. Luk. 2:47. o Joh. 6:42.

23En Hij zeide tot hen: Gij zult zonder twijfel tot Mij 24dit spreekwoord zeggen: Medicijnmeester, genees Uzelven; al wat wij gehoord hebben pdat in 25Kapérnaüm geschied is, doe dat ook hier in Uw vaderland.

24Gr. deze parabel.

25Waar Christus Zijn woonplaats voordezen genomen had en vele wonderen gedaan, Matth. 4:13; 11:23.

p Matth. 4:13.

24En Hij zeide: Voorwaar Ik zeg u, qdat geen 26profeet aangenaam is in zijn vaderland.

26Dat is, leraar van het Woord Gods.

q Matth. 13:57. Mark. 6:4. Joh. 4:44.

25Maar Ik zeg u in der waarheid: Er waren rvele weduwen in Israël in de dagen van Elía, toen de hemel drie jaren en zes maanden 27gesloten was, zodat er grote hongersnood werd over het gehele land.

27Dat is, zonder regenen, 1 Kon. 17:1, 7.

r 1 Kon. 17:7. Jak. 5:17.

26En tot geen van haar werd Elía gezonden dan naar Sarepta 28Sidonis, tot een vrouw die weduwe was.

28Dat is, liggende onder het gebied der stad Sidon.

27En er waren svele melaatsen in Israël 29ten tijde van den profeet Elísa; en geen van hen werd gereinigd dan Naäman, de Syriër.

29Of: onder den profeet Elisa.

s 2 Kon. 5:14.

28En zij werden allen in de synagoge met toorn vervuld als zij dit hoorden.

29En opstaande wierpen zij Hem uit buiten de stad, en leidden Hem op den top des bergs op denwelken hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen.

30Maar Hij, door het midden van hen 30doorgegaan zijnde, ging weg.

30Namelijk hun ogen door Zijn Goddelijke kracht houdende dat zij Hem niet zagen, of hen wederhoudende, alzo Zijn ure nog niet gekomen was, Joh. 7:30.

De eerste genezing op den sabbat

31tEn Hij kwam af te Kapérnaüm, een stad van Galiléa, en leerde hen op de sabbatdagen.

t Matth. 4:13. Mark. 1:21.

32vEn zij versloegen zich over Zijn leer, want Zijn woord was 31met macht.

31Gr. in macht, dat is, van groot aanzien en kracht, Matth. 7:29.

v Matth. 7:29. Mark. 1:22.

33xEn in de synagoge was een mens, hebbende een geest 32eens onreinen duivels, en riep uit met grote stem,

32Dat is, die een onreine duivel was.

x Mark. 1:23.

34Zeggende: Laat af, wat hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazaréner? Zijt Gij gekomen om ons te verderven? Ik ken U wie Gij zijt, namelijk 33de Heilige Gods.

33Dat is, de Zaligmaker, Die daartoe van God geheiligd of afgezonderd is, Joh. 10:36.

35En Jezus bestrafte hem, zeggende: 34Zwijg stil en ga van hem uit. En de duivel hem in het midden geworpen hebbende, voer van hem uit zonder hem iets 35te beschadigen.

34Gr. Word gemuilband. Zie de aant. op Mark. 1:25.

35Of: te kwetsen.

36En er kwam een verbaasdheid over allen, en zij spraken tezamen tot elkander, zeggende: Wat woord is dit, dat Hij met macht en kracht den onreinen geesten gebiedt en zij varen uit?

37En het gerucht van Hem ging uit in alle plaatsen des omliggenden lands.

De schoonmoeder van Petrus

38yEn Jezus opgestaan zijnde uit de synagoge, ging in het huis van 36Simon; en Simons vrouws moeder was met een grote koorts bevangen, en zij baden Hem voor haar.

36Namelijk Petrus. Zie Matth. 8:14.

y Matth. 8:14. Mark. 1:29.

39En staande 37boven haar, bestrafte Hij de koorts, en de koorts verliet haar; en zij van stonden aan opstaande, diende henlieden.

37Of: over haar, namelijk met Zijn hoofd over haar buigende, om haar aan te spreken.

40zEn 38als de zon onderging, allen die kranken hadden, met verscheidene ziekten bevangen, brachten die tot Hem, aen Hij legde een iegelijk van hen de handen op en genas dezelve.

38Dat is, als de sabbat over was. Zie Mark. 1:32.

z Matth. 8:16. Mark. 1:32. a Mark. 7:32; 8:23, 25.

41bEn er voeren ook duivelen uit van velen, roepende en zeggende: Gij zijt de Christus, de Zone Gods. En hen bestraffende, liet Hij die niet 39spreken, omdat zij wisten dat Hij de Christus was.

39Of zeggen dat zij wisten dat Hij die Christus was. De reden hiervan zie Mark. 1:25.

b Mark. 1:34; 3:11.

Prediking in geheel Galiléa

42cEn als het dag werd, ging Hij uit en trok naar 40een woeste plaats; en de scharen zochten Hem en kwamen tot bij Hem en hielden Hem op, dat Hij van hen niet zou weggaan.

40Dat is, een eenzame plaats, om alleen te zijn.

c Mark. 1:35.

43Maar Hij zeide tot hen: Ik moet ook anderen steden 41het Evangelie van het Koninkrijk Gods verkondigen; want daartoe ben Ik 42uitgezonden.

41Gr. het Koninkrijk Gods evangeliseren.

42Namelijk van God den Vader.

44En Hij predikte in de synagogen van Galiléa.