HET HEILIG EVANGELIE,naar de beschrijving van*LUKAS

HOOFDSTUK 21.

1 Christus prijst de kleine gave van een arme weduwe. 5 Voorzegt de verwoesting des tempels en der stad van Jeruzalem. 7 En verhaalt de tekenen die dezelve zullen voorgaan. 12 En de verdrukkingen die den discipelen zouden overkomen, tegen welke Hij hen vertroost met Zijn bijstand en bescherming. 20 Raadt, als de stad zal belegerd worden, tot haastig vluchten, om dat zware ongeluk te ontgaan. 25 Voorzegt de tekenen van Zijn laatste toekomst, en vermaant, door de gelijkenis van de botten der bomen, dezelve waar te nemen. 34 En Zijn toekomst met nuchterheid, waken en bidden te verwachten. 37 Leert het volk dagelijks in den tempel.


De penningskens der weduwe

1ENa opziende, zag Hij de rijken hun gaven in de 1schatkist werpen.

1Zie van deze schatkist 2 Kon. 12:9. Matth. 27:6.

a 2 Kon. 12:9. Mark. 12:41.

2En Hij zag ook een zekere arme weduwe twee 2kleine penningskens daarin werpen.

2Of: kleintjes; zie van de waarde derzelve Mark. 12:42.

3En Hij zeide: Waarlijk Ik zeg u, dat deze barme weduwe meer dan allen heeft ingeworpen.

b 2 Kor. 8:12.

4Want die allen hebben van hun 3overvloed geworpen 4tot de gaven Gods; maar deze heeft 5van haar gebrek, al den 6leeftocht dien zij had, daarin geworpen.

3Of: overschot.

4Dat is, tot de andere gaven, die Gode gegeven of toegeëigend en in de schatkist bewaard werden.

5Dat is, van hetgeen zij zelve gebrek of van node had om te leven.

6Gr. leven. Zie Mark. 12:44.

De tekenen van het einde der wereld

5cEn als sommigen zeiden van den tempel, dat hij met schone stenen en 7begiftigingen versierd was, zeide Hij:

7Dit waren eigenlijk zulke giften, die in den tempel Gode geheiligd en tot sieraad opgehangen waren. Zie dergelijke 2 Kon. 11:10.

c Matth. 24:1. Mark. 13:1.

6Wat deze dingen aangaat, die gij aanschouwt, der zullen dagen komen in welke niet een steen op den anderen steen zal gelaten worden, die niet zal worden afgebroken.

d 1 Kon. 9:7. Micha 3:12. Luk. 19:44.

7En zij vraagden Hem, zeggende: Meester, wanneer zullen dan deze dingen zijn? En welk is het teken wanneer deze dingen zullen geschieden?

8eEn Hij zeide: Ziet dat gij niet verleid wordt; fwant velen zullen er komen 8onder Mijn Naam, zeggende: 9Ik ben de Christus, en de tijd is nabijgekomen. Gaat dan hen niet na.

8Gr. in Mijn Naam, dat is, Mijn Naam zichzelven valselijk toeschrijvende.

9Gr. Ik ben, namelijk de Christus, gelijk uitgedrukt staat Matth. 24:5.

e Jer. 29:8. Matth. 24:4. Ef. 5:6. Kol. 2:18. 2 Thess. 2:2. 1 Joh. 4:1. f Jer. 14:14; 23:21.

9En wanneer gij zult horen van oorlogen en 10beroerten, zo wordt niet verschrikt; want deze dingen moeten 11eerst geschieden, maar nog is terstond het einde niet.

10Het Griekse woord betekent zulke beroerten of verwarringen waardoor gans niets in zijn stand of plaats gelaten wordt.

11Namelijk eer de stad en tempel van Jeruzalem zullen verwoest worden.

10Toen zeide Hij tot hen: gHet ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk.

g Jes. 19:2.

11En er zullen grote aardbevingen wezen in verscheidene plaatsen, en hongersnoden, en pestilentiën; er zullen ook 12schrikkelijke dingen en grote tekenen van den hemel 13geschieden.

12Zie hiervan den Joodsen historieschrijver Josephus, Joodse Oorlog, boek 7, hfdst. 12.

13Gr. zijn.

12hMaar vóór dit alles zullen zij hun handen aan ulieden slaan, en u vervolgen, u overleverende in de 14synagogen en igevangenissen; en gij zult getrokken worden voor kkoningen en stadhouders om Mijns Naams wil.

14In welke de gelovigen ook gegeseld werden, gelijk te zien is Hand. 5:40; 22:19; 26:11.

h Matth. 10:17; 24:9. Mark. 13:9. Joh. 16:2. Openb. 2:10. i Hand. 4:3; 5:18; 12:4; 16:24. k Hand. 25:23.

13En dit zal u 15overkomen tot een 16getuigenis.

15Gr. afkomen, afdalen, dat is, gedijen, strekken.

16Namelijk zo van hun wreedheid en hardnekkigheid, als van uw standvastigheid in het belijden van Mijn Naam en van de waarheid Mijner voorzeggingen.

14l17Neemt dan in uw harten voor, van tevoren niet te overdenken hoe gij u verantwoorden zult.

17Gr. Stelt of zet dan in uw harten.

l Matth. 10:19. Mark. 13:11.

15mWant Ik zal u 18mond en wijsheid geven, welke niet zullen kunnen tegenspreken noch wederstaan allen die zich tegen u zetten.

18Dat is, bekwaamheid en vrijmoedigheid in het spreken door Mijn Geest. Zie Mark. 13:11.

m Ex. 4:12. Jes. 54:17. Matth. 10:19. Hand. 6:10.

16nEn gij zult 19overgeleverd worden ook van ouders en broeders en magen en vrienden; en zij zullen er sommigen uit u ododen;

19Of: verraden worden.

n Micha 7:6. o Hand. 7:59; 12:2.

17pEn gij zult van 20allen gehaat worden om Mijns Naams wil.

20Namelijk wereldse mensen. Zie Joh. 15:18.

p Matth. 10:22. Mark. 13:13.

18qDoch niet een 21haar uit uw hoofd zal verloren gaan.

21Dat is, niemand zal u in het minste beschadigen kunnen, zonder den wil uws hemelsen Vaders. Gelijke manier van spreken zie 1 Sam. 14:45. 1 Kon. 1:52.

q 1 Sam. 14:45. 2 Sam. 14:11. 1 Kon. 1:52. Matth. 10:30.

19Bezit uw zielen in uw lijdzaamheid.

De grote verdrukking

20rMaar wanneer gij zien zult dat Jeruzalem van heirlegers omsingeld wordt, zo weet alsdan dat haar verwoesting nabijgekomen is.

r Dan. 9:27. Matth. 24:15. Mark. 13:14.

21Alsdan die in Judéa zijn, dat zij vlieden naar de bergen; en die in het midden van dezelve zijn, dat zij daar uittrekken; en die op de velden zijn, 22dat zij in dezelve niet komen.

22Namelijk in de stad van Jeruzalem.

22Want deze zijn dagen der 23wrake, sopdat alles vervuld worde dat geschreven is.

23Namelijk Gods, over de hardnekkigheid van het Joodse volk.

s Dan. 9:26, 27. Matth. 24:15. Mark. 13:14.

23Doch 24wee den bevruchten en den zogenden vrouwen in die dagen; want er zal grote nood zijn in 25het land, en toorn over dit volk.

24Dit woord gebruikt Christus niet dreigende, zoals Hij doet tegen de farizeeën, Luk. 11:42, enz., maar haar beklagende vanwege de zwarigheden die haar alsdan zouden overkomen.

25Gr. op de aarde.

24En zij zullen vallen door de 26scherpte des zwaards, en gevankelijk weggevoerd worden onder alle volken; en Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden, t27totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn.

26Gr. den mond.

27Namelijk bestemd tot de beroeping der heidenen, Rom. 11:25, na welker vervulling die dingen geschieden zullen die hierna volgen; of bestemd tot straf en wraak over de heidenen, wanneer de maat hunner zonden zal vervuld zijn.

t Rom. 11:25.

Christus' wederkomst

25vEn er zullen tekenen zijn in de zon en maan en sterren, en op de aarde benauwdheid der volken met twijfelmoedigheid, als de zee en watergolven 28groot geluid zullen geven,

28Gr. weerklank.

v Jes. 13:10. Ez. 32:7. Joël 2:31; 3:15. Matth. 24:29. Mark. 13:24. Openb. 6:12.

26En den mensen 29het hart zal bezwijken van vrees en verwachting der dingen die 30het aardrijk zullen overkomen; want de krachten der hemelen zullen 31bewogen worden.

29Of: de mensen den geest zullen geven, of mismoedig zullen worden.

30Gr. de bewoonde, namelijk aarde.

31Namelijk op en neder, gelijk de baren van de zee. Zie Matth. 24:29.

27xEn alsdan zullen zij den Zoon des mensen zien komen in een wolk met 32grote kracht en 33heerlijkheid.

32Gr. vele.

33Namelijk in Zijn hemelse majesteit, en vergezelschapt met de heilige engelen, Matth. 25:31.

x Dan. 7:10. Matth. 16:27; 24:30; 25:31; 26:64. Mark. 13:26; 14:62. Hand. 1:11. 2 Thess. 1:10. Openb. 1:7.

De uitspruitende vijgenboom

28Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo 34ziet omhoog en heft uw hoofden opwaarts, yomdat 35uw verlossing nabij is.

34Of: richt u op, namelijk van vreugde en verlangen, Matth. 24:33.

35Namelijk uw volkomen verlossing van alle kwaad, Rom. 8:23.

y Rom. 8:23.

29zEn Hij zeide tot hen een gelijkenis: Ziet den vijgenboom en al de bomen.

z Matth. 24:32. Mark. 13:28.

30Wanneer zij nu uitspruiten en gij dat ziet, zo weet gij uit uzelven dat de zomer nu nabij is.

31Alzo ook gij, wanneer gij deze dingen zult zien geschieden, zo weet dat het 36Koninkrijk Gods nabij is.

36Namelijk der heerlijkheid. Zie 1 Kor. 15:24. 2 Tim. 4:18.

32Voorwaar Ik zeg u, dat dit 37geslacht geenszins zal voorbijgaan, totdat alles zal geschied zijn.

37Namelijk van het Joodse volk.

33aDe hemel en de aarde zullen 38voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.

38Zie hiervan 2 Petr. 3:10.

a Ps. 102:27. Jes. 51:6. Matth. 24:35. Hebr. 1:11.

Aansporing tot waakzaamheid

34bEn wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap en 39zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkome.

39Namelijk al te grote of onmatige, die den mens verhinderen op de toekomst van Christus te wachten.

b Rom. 13:13. 1 Thess. 5:6. 1 Petr. 4:7.

35cWant gelijk een strik zal hij komen over al degenen die 40op den gansen aardbodem gezeten zijn.

40Gr. op het aangezicht der ganse aarde.

c 1 Thess. 5:2. 2 Petr. 3:10. Openb. 3:3; 16:15.

36dWaakt dan te allen tijde, biddende dat gij moogt waardig geacht worden te ontvlieden 41al deze dingen die geschieden zullen, en te 42staan voor den Zoon des mensen.

41Dat is, al deze straffen en ellenden.

42Dat is, bestaan, en met vrijmoedigheid voor Hem verschijnen.

d Matth. 24:42; 25:13. Mark. 13:33. Luk. 12:40. 1 Thess. 5:6.

37eDes daags nu was Hij lerende in den tempel; maar des nachts ging Hij uit, en vernachtte op den berg genaamd den Olijfberg.

e Joh. 8:2.

38En al het volk kwam des morgens vroeg tot Hem in den tempel om Hem te horen.