HET HEILIG EVANGELIE,naar de beschrijving van*LUKAS

HOOFDSTUK 16.

1 Door de gelijkenis van de voorzichtigheid van een onrechtvaardigen rentmeester leert Christus, dat men van den onrechtvaardigen Mammon zal vrienden maken. 13 En dat men den Mammon niet moet dienen. 14 Bestraft de geveinsdheid en hoogmoed der geldgierige farizeeën. 16 Leert dat de Wet en de Profeten tot op Johannes geduurd hebben, en tot den minsten tittel vervuld moeten worden. 18 En handelt van de echtscheiding. 19 Stelt de gelijkenis voor van den rijken man en den armen Lazarus, en beider verscheiden staat, zo in dit leven als hiernamaals.


De onrechtvaardige rentmeester

1EN Hij zeide ook tot Zijn discipelen: Er was een zeker rijk mens, welke een 1rentmeester had; en deze werd bij hem verklaagd, als die zijn goederen 2doorbracht.

1Gr. huishouder, of: huisbezorger, die gesteld is over de ontvangst en uitgave der goederen.

2Gr. verstrooide, of: verkwistte.

2En hij riep hem en zeide tot hem: Hoe hoor ik dit van u? Geef rekenschap van uw 3rentmeesterschap; want gij zult niet meer kunnen rentmeester zijn.

3Of: bediening, namelijk van uw ambt.

3En de rentmeester zeide bij zichzelven: Wat zal ik doen, dewijl mijn heer dit rentmeesterschap van mij neemt? Graven kan ik niet; te bedelen schaam ik mij.

4Ik weet wat ik doen zal, opdat wanneer ik van het rentmeesterschap afgezet zal wezen, 4zij mij in hun huizen ontvangen.

4Namelijk de schuldenaars mijns heren.

5En hij riep tot zich een iegelijk van de schuldenaars zijns heren, en zeide tot den eersten: Hoeveel zijt gij mijn heer schuldig?

6En hij zeide: Honderd 5vaten olie. En hij zeide tot hem: Neem uw handschrift, en nederzittende, schrijf haastelijk vijftig.

5Gr. batos, hetwelk betekent een grote maat van natte waren, waarvan zie 1 Kon. 7:26.

7Daarna zeide hij tot een ander: En gij, hoeveel zijt gij schuldig? En hij zeide: Honderd 6mudden tarwe. En hij zeide tot hem: Neem uw handschrift en schrijf tachtig.

6Gr. koros, hetwelk betekent een grote maat van droge waren, 1 Kon. 4:22.

8En de 7heer 8prees den onrechtvaardigen rentmeester, omdat hij voorzichtiglijk gedaan had; want de 9kinderen dezer wereld zijn voorzichtiger dan ade kinderen des lichts in hun geslacht.

7Namelijk van dezen rentmeester.

8Niet vanwege zijn onrechtvaardigheid, maar vanwege deze zijn voorzichtigheid, om zichzelven tegen het toekomende te voorzien.

9Gr. zonen, dat is, die niet anders zoeken dan dingen dezer wereld, gelijk daartegen gesteld worden de kinderen des lichts, dat is, die door den Heiligen Geest verlicht zijnde zoeken hetgeen dat hemels is, Joh. 12:36. Ef. 5:8. 1 Thess. 5:5, 8. 1 Joh. 1:5, 6.

a Ef. 5:8. 1 Thess. 5:5.

9En Ik zeg ulieden: bMaakt uzelven 10vrienden uit den onrechtvaardigen 11Mammon, opdat wanneer 12u ontbreken zal, zij u mogen 13ontvangen in de eeuwige tabernakelen.

10Dat is, maakt door uw milddadigheid jegens de armen, voornamelijk de gelovige, dat dezelve over u niet klagen, maar u mogen zegenen voor God. Zie Deut. 24:13.

11Van dit woord zie Matth. 6:24.

12Of: wanneer gij zult bezwijken, namelijk door den dood; als al uw wereldse goederen u zullen begeven. Of: verlaten zult, namelijk den Mammon.

13Namelijk als getuigen van uw milddadigheid en liefde aan hen bewezen.

b Matth. 6:19; 19:21. 1 Tim. 6:19.

10Die getrouw is in het minste, die is ook in het 14grote getrouw; en die in 15het minste onrechtvaardig is, die is ook in het grote onrechtvaardig.

14Gr. vele.

15Of: het weinigste.

11Zo gij dan in den 16onrechtvaardigen Mammon niet getrouw zijt geweest, wie zal u 17het ware vertrouwen?

16Omdat de rijkdommen veeltijds óf onrechtvaardiglijk verkregen, óf niet recht besteed of gebruikt worden. Anderen zetten het over met vals of bedrieglijk, omdat het gesteld wordt tegen het ware goed, vers 11.

17Dat is, de ware, onvergankelijke en hemelse rijkdommen, Matth. 6:20.

12En zo gij in 18eens anders goed niet getrouw zijt geweest, wie zal u 19het uwe geven?

18Namelijk dat u God maar voor een tijd leent, om niet alleen voor u, maar ook voor anderen te gebruiken.

19Dat is, dat gij altijd en eeuwiglijk zult behouden.

13cGeen huisknecht kan twee heren dienen; want óf hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, óf hij zal den enen 20aanhangen en den anderen verachten; gij kunt God niet dienen en den Mammon.

20Dat is, zich aan den enen houden.

c Matth. 6:24.

De eigengerechtigheid der farizeeën

14En al deze dingen hoorden ook de farizeeën, ddie geldgierig waren, en zij beschimpten Hem.

d Matth. 23:14.

15En Hij zeide tot hen: Gij zijt het die uzelven rechtvaardigt voor de mensen; maar eGod kent uw harten; fwant 21wat hoog is onder de mensen, is een gruwel voor God.

21Dat is, wat de wereldse en vleselijke mensen hoog achten.

e Ps. 7:10. f 1 Sam. 16:7.

16gDe Wet en de Profeten zijn tot op Johannes; van dien tijd af wordt het 22Koninkrijk Gods 23verkondigd en een iegelijk doet 24geweld op hetzelve.

22Dat is, de vervulling van hetgeen de Wet en de Profeten van den Messias voorzegd hebben.

23Gr. geëvangeliseerd.

24Zie Matth. 11:12.

g Matth. 11:12, 13.

17hEn het is lichter dat de hemel en de aarde voorbijgaan, dan dat één 25tittel der Wet 26valle.

25Zie Matth. 5:18.

26Dat is, dat niet volbracht worde hetgeen in de Wet en de Profeten voorzegd en geleerd wordt.

h Ps. 102:27. Jes. 40:8; 51:6. Matth. 5:18.

18iEen iegelijk die zijn vrouw 27verlaat en een andere trouwt, die doet overspel; en een iegelijk die de verlatene van den man trouwt, die doet ook overspel.

27Te weten anders dan om hoererij, gelijk uitgedrukt wordt Matth. 5:32; 19:9.

i Matth. 5:32; 19:9. Mark. 10:11. 1 Kor. 7:10.

De rijke man en Lázarus

19En er was een zeker rijk mens, en was gekleed met 28purper en 29zeer fijn lijnwaad, levende allen dag vrolijk en prachtig.

28Dat is, met purperen klederen. Zie Matth. 27:28. Mark. 15:17.

29Gr. byssos. Dit was een soort van zeer fijn doek of lijnwaad, hetwelk Plinius zegt dat tegen goud gewaardeerd werd, Naturalis Historia, boek 19, hfdst. 10, en wordt van zijde uitdrukkelijk onderscheiden, Openb. 18:12.

20En er was een zeker bedelaar, met name Lázarus, welke lag voor zijn 30poort, vol zweren,

30Of: portaal, voorpoort.

21En begeerde verzadigd te worden van de kruimkens die van de tafel des rijken vielen; maar ook de honden kwamen en lekten zijn zweren.

22En het geschiedde dat de bedelaar stierf en van de engelen gedragen werd in den 31schoot van Abraham.

31Dat is, in den hemel of in het paradijs, alwaar de gelovigen met Abraham, den vader aller gelovigen, zullen vergaderd worden, rusten, aanzitten en vertroost worden, Matth. 8:11. Joh. 13:23.

23En de rijke stierf ook, en werd 32begraven. En als hij in de hel zijn 33ogen ophief, zijnde in de pijn, zag hij Abraham van verre, en Lázarus in zijn schoot.

32Namelijk met grote pracht en staatsie. Van Lazarus' begrafenis wordt niets vermeld, maar in plaats van dien alles wat zijn ziel wedervaren is.

33Deze woorden, gelijk ook enige navolgende, moeten niet eigenlijk verstaan worden, want de ziel een geestelijk wezen zijnde, heeft noch oog, noch tong, noch vinger; maar bij gelijkenis, om daarmede uit te drukken zo de grootheid der pijnen in de hel, als de onveranderlijkheid van den staat der zielen na dit leven, zo in den hemel, als in de hel zijnde.

24En hij riep en zeide: Vader Abraham, ontferm u mijner en zend Lázarus, dat hij het uiterste zijns vingers in het water dope, en verkoele mijn tong; kwant ik lijd smarten in deze vlam.

k Jes. 66:24. Mark. 9:44.

25Maar Abraham zeide: lKind, gedenk dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lázarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten.

l Job 21:13.

26En boven dit alles, tussen ons en ulieden is een grote 34kloof gevestigd, zodat degenen die vanhier tot u willen overgaan, niet zouden kunnen, noch ook die daar zijn, vandaar tot ons overkomen.

34Of: afgrond, dat is, een wijde en diepe tussenscheiding, door Gods wil en macht vastgemaakt.

27En hij zeide: Ik bid u dan, vader, dat gij hem zendt tot mijns vaders huis;

28Want ik heb vijf broeders; dat hij hun dit betuige, opdat ook zij niet komen in deze plaats der pijniging.

29Abraham zeide tot hem: mZij hebben 35Mozes en de Profeten; dat zij die 36horen.

35Dat is, de Schriften van Mozes en van de profeten.

36Dat is, gehoorzaam zijn.

m Jes. 8:20; 34:16. Joh. 5:39. Hand. 17:11.

30En hij zeide: Neen, vader Abraham; maar zo iemand van de doden tot hen heen ging, zij zouden zich bekeren.

31Doch Abraham zeide tot hem: Indien zij Mozes en de Profeten niet horen, zo zullen zij ook, al ware het dat er iemand uit de doden opstond, zich niet laten 37gezeggen.

37Of: overreden.