HET HEILIG EVANGELIE,naar de beschrijving van*LUKAS

HOOFDSTUK 1.

1 De voorrede van Lukas over zijn Evangelie. 5 Zacharias' en Elisabets geslacht en leven. 8 Een engel verschijnt Zacharias in den tempel. 13 Welke hem voorzegt de ontvangenis en geboorte van Johannes, wiens ambt hij beschrijft. 18 Zacharias zulks niet gelovende, wordt daarover gestraft met stomheid voor een tijd. 24 Elisabet wordt bevrucht. 26 De engel Gabriël boodschapt de maagd Maria, dat zij den Zone Gods ontvangen en baren zal. 39 Zij reist daarna tot Elisabet, welke haar met blijdschap ontvangt en zalig prijst. 46 Maria dankt den Heere met een lofzang. 57 Elisabet baart haar zoon. 59 Dewelke besneden en Johannes genaamd wordt. 64 Zacharias wordt wederom sprekende, en zingt den Heere een lofzang, profeterende van het ambt van Christus en van Zijn voorloper Johannes. 80 Die in de woestijn opwast, en wordt sterk in den geest.


Inleiding

1NADEMAAL 1velen ter hand genomen hebben om in orde te stellen een verhaal van de dingen die 2onder ons volkomen zekerheid hebben,

*Lukas is van beroep of professie geweest een medicijnmeester, Kol. 4:14, en een gedurig metgezel van den apostel Paulus in zijn reizen, ook wanneer hij gevangen naar Rome gebracht werd; gelijk afgeleid kan worden uit Hand. 20:6; 21:15; 27:1; 28:14, 16. Sommigen menen ook, dat hij degene is van welken de apostel spreekt 2 Kor. 8:18, 19. Van hem wordt ook vermeld 2 Tim. 4:11. Filem. vs. 24. Hij heeft twee boeken geschreven, namelijk dit Evangelie en de Handelingen der Apostelen.

1Vele oude leraars menen dat door dezen verstaan worden enige personen die uit hun eigen beweging ondernomen hadden enige stukken der evangelische historiën te beschrijven, die van de christelijke kerk niet aangenomen zijn geweest, of die zij niet volbracht hadden. Doch anderen menen dat hierdoor Mattheüs en Markus zouden kunnen verstaan worden, overmits Lukas zichzelven onder die schijnt te stellen en vele historiën en stukken beschrijft, die van dezelve óf niet, óf met weinige woorden aangeroerd worden.

2Namelijk Christenen.

2Gelijk ons overgeleverd hebben 3die van den beginne zelven aanschouwers en dienaars 4des Woords geweest zijn;

3Namelijk de apostelen en discipelen van Christus. Zie 1 Joh. 1:1.

4Dat is, der zaak die hier beschreven wordt. Hebr. Hoewel sommigen menen dat hierdoor Christus Zelf verstaan wordt, gelijk Hij alzo genaamd wordt Joh. 1:1.

3Zo heeft het ook mij goed gedacht, hebbende alles 5van voren aan naarstiglijk 6onderzocht, vervolgens aan u te schrijven, 7voortreffelijke 8Theófilus;

5Gr. van boven af. Want hij begint van de ontvangenis van Johannes den Doper.

6Gr. achtervolgd, nagespeurd, nagetracht, dat is, grondige kennis van alles gekregen hebbende, hetwelk alles van hem gedaan is door een bijzondere drijving des Heiligen Geestes, Hand. 15:25, 28. 2 Petr. 1:21.

7Gr. machtigste.

8Wie deze Theofilus is geweest, is onzeker. Doch uit dezen titel, die hem hier gegeven wordt, blijkt dat hij een aanzienlijk en treffelijk man is geweest, alzo dezelve titel den Romeinsen stadhouders Felix en Festus ook gegeven wordt, Hand. 24:3; 26:25. Aan denzelven heeft Lukas ook zijn tweede boek, van de Handelingen der Apostelen, toegeëigend, Hand. 1:1.

4Opdat gij moogt kennen de zekerheid der dingen waarvan gij 9onderwezen zijt.

9Het Griekse woord betekent veeltijds met levende stem te onderwijzen, doch wordt ook somtijds in het gemeen genomen voor allerlei onderwijzing, Hand. 18:25. Rom. 2:18. 1 Kor. 14:19. Gal. 6:6.

Aankondiging van Johannes' geboorte

5In 10de dagen van 11Herodes, den koning van Judéa, was een zeker priester, met name Zacharías, avan de 12dagorde van Abía; en zijn vrouw was uit de dochteren Aärons, en haar naam Elisabet.

10Dat is, ten tijde.

11Namelijk den Grote. Zie van hem Matth. 2:1.

12Gr. ephemeria, hetwelk hier betekent een zekere orde of klasse van priesters, die onder een hoofd stonden en enige dagen des jaars op hun beurt den godsdienst in den tempel moesten waarnemen, van welke de orde van Abia de achtste was, volgens de eerste instelling. Zie 1 Kron. 24:10.

a 1 Kron. 24:10.

6En zij waren beiden rechtvaardig 13voor God, wandelende in al de geboden en rechten des Heeren 14onberispelijk.

13Dat is, niet alleen voor de mensen, gelijk de huichelaars somtijds doen, maar in alle oprechtheid voor God.

14Namelijk van de mensen; zonder ergernis te geven; want dat Zacharias niet zonder zonde geweest is, blijkt uit vers 20.

7En zij hadden geen kind, omdat Elisabet onvruchtbaar was en zij beiden ver op hun dagen gekomen waren.

8En het geschiedde dat, als hij 15het priesterambt bediende voor God in de beurt zijner dagorde,

15Namelijk als zijn bijzonderen dienst nevens anderen; alzo hij een gewone priester was, en geen hogepriester, gelijk sommigen menen, want die moest met niemand loten.

9Naar de gewoonte der priesterlijke bediening, hem te lote was gevallen bdat hij zou ingaan in den tempel des Heeren om te creukofferen.

b Hebr. 9:6. c Ex. 30:7. Lev. 16:17.

10En al de menigte des volks was 16buiten biddende ter ure des reukoffers.

16Namelijk in de voorhoven des tempels, 1 Kon. 7:12. 2 Kron. 4:9.

11En van hem werd gezien een engel des Heeren, staande ter rechterzijde van het 17altaar des reukoffers.

17Dit altaar stond in het heilige, waarachter was het heilige der heiligen, met het voorhangsel afgescheiden. Hier moest tweemaal des daags, des morgens en des avonds, het reukwerk geofferd worden, Ex. 30:7, 8.

12En Zacharías hem ziende, werd ontroerd, en vreze is op hem gevallen.

13Maar de engel zeide tot hem: Vrees niet, Zacharías, want uw gebed is verhoord, en uw vrouw Elisabet zal u een zoon baren, en dgij zult zijn naam heten 18Johannes.

18Is te zeggen in het Hebreeuws: de genade Gods, of: begenadigd van God, of: God heeft genadiglijk gegeven.

d vers 60.

14En u zal blijdschap en verheuging zijn, en velen ezullen zich over zijn geboorte verblijden.

e vers 58.

15Want hij zal 19groot zijn voor den Heere; fnoch 20wijn noch sterken drank zal hij drinken, en hij zal met den Heiligen Geest vervuld worden, ook van zijner moeders lijf aan.

19Dat is, voortreffelijk, ten aanzien van zijn gaven en ambt, waarmede hij alle andere voorgaande profeten is te boven gegaan, Matth. 11:9, 11.

20Gelijk de nazireeërs zich daarvan moesten onthouden. Zie Num. 6:3. Richt. 13:4, 7.

f Richt. 13:4.

16En hij gzal velen der kinderen Israëls bekeren tot den Heere hun God.

g Mal. 4:6. Matth. 11:14.

17En hhij zal voor Hem heen gaan 21in den geest en kracht van Elía, i22om te bekeren de harten der vaderen tot de kinderen, en de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, om den Heere te bereiden een 23toegerust volk.

21Zie hiervan Matth. 11:14.

22Namelijk door zijn dienst.

23Dat is, bekwaam en vaardig om den Heere te ontvangen.

h Matth. 3:2. Mark. 9:12. i Mal. 4:6.

18En Zacharías zeide tot den engel: Waarbij zal ik dat weten? Want kik ben oud, en mijn vrouw is ver op haar dagen gekomen.

k Gen. 17:17.

19En de engel antwoordde en zeide tot hem: Ik ben Gabriël, die voor God 24sta, en ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze dingen te 25verkondigen.

24Dat is, God voor Zijn troon geduriglijk dien, gelijk de dienaars staan voor hun koning om zijn bevelen te ontvangen. Zie Openb. 8:2.

25Gr. evangeliseren, dat is, blijde boodschap te brengen.

20En zie, gij zult zwijgen en niet kunnen spreken, tot op den dag dat deze dingen geschied zullen zijn; om dies wil dat gij mijn woorden niet geloofd hebt, welke vervuld zullen worden op hun tijd.

21En het volk 26was wachtende op Zacharías, en zij waren verwonderd dat hij zo lang vertoefde in den tempel.

26Namelijk dat hij zou uitkomen om hun den gewoonlijken zegen te geven. Zie Num. 6:23.

22En als hij uitkwam, kon hij tot hen niet spreken; en zij bekenden dat hij een gezicht in den tempel gezien had. En hij wenkte hun toe en bleef stom.

23En het geschiedde als de dagen zijner bediening 27vervuld waren, dat hij naar zijn huis ging.

27Dat is, ten einde gekomen waren; welke tijd was omtrent een halve maand in het jaar, 1 Kron. 24:7, 18, telkens van den enen sabbat tot den anderen, 1 Kron. 9:25. 2 Kron. 23:8, gedurende welken tijd zij in den tempel bleven, in enige woningen, in de voorhoven des tempels te dien einde gesticht. Zie Jer. 35:4.

24En na die dagen werd Elisabet, zijn vrouw, 28bevrucht; en zij verborg zich 29vijf maanden, zeggende:

28Gr. heeft ontvangen.

29Namelijk totdat het volkomenlijk kon blijken dat zij bevrucht was.

25Alzo heeft mij de Heere gedaan, in de dagen in welke Hij mij aangezien heeft om lmijn 30versmaadheid onder de mensen weg te nemen.

30Dat is, onvruchtbaarheid, die bij de Joden smadelijk was.

l Gen. 30:23. Jes. 4:1.

Aankondiging van Jezus' geboorte

26En in de 31zesde maand werd de engel Gabriël van God gezonden naar een stad in Galiléa, genaamd Nazareth;

31Namelijk nadat Elisabet zwanger is geworden en Johannes den Doper ontvangen had, gelijk blijkt uit vers 36.

27mTot een maagd die ondertrouwd was met een man wiens naam was Jozef, uit het 32huis Davids; en de naam der maagd was Maria.

32Dat is, geslacht. Zie Luk. 2:4.

m Matth. 1:18.

28En de engel tot haar ingekomen zijnde, zeide: Wees gegroet, gij 33begenadigde; de Heere is met u, gij zijt 34gezegend onder de vrouwen.

33Dat is, die bij den Heere genade gevonden hebt, gelijk daarna de engel verklaart, vers 30.

34Namelijk omdat gij de eer en den zegen van God uit genade zult hebben, dat gij de moeder zult zijn die den Messias ter wereld zal brengen. Zie vss. 42, 43.

29En als zij hem zag, werd zij zeer ontroerd over dit zijn woord en overlegde hoedanig deze groetenis mocht zijn.

30En de engel zeide tot haar: Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevonden.

31nEn zie, gij zult 35bevrucht worden en een Zoon baren, en zult Zijn oNaam heten 36JEZUS.

35Of: in het lichaam ontvangen.

36Dat is, Zaligmaker, gelijk de engel verklaart, Matth. 1:21.

n Jes. 7:14. o Matth. 1:21.

32pDeze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten 37genaamd worden; en qGod de Heere zal Hem 38den troon Zijns 39vaders Davids geven;

37Dat is, inderdaad zijn en van alle gelovigen daarvoor bekend worden, gelijk hierna ook vers 35.

38Dat is, de Koninklijke macht, door welke hier verstaan wordt het geestelijke Rijk van Christus, waarvan Davids rijk een voorbeeld was.

39Namelijk naar het vlees. Zie Matth. 1:1.

p Jes. 54:5. q 2 Sam. 7:12. Ps. 132:11. Jes. 9:6.

33rEn Hij zal over 40het huis Jakobs 41Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn.

40Dat is, de gemeente Gods, welke het geestelijke huis Jakobs en het Israël Gods is, Gal. 6:16.

41Namelijk een geestelijke Koning. Zie Joh. 18:36.

r 1 Kron. 22:10. Ps. 45:7; 89:37. Jer. 23:5. Dan. 7:14, 27. Micha 4:7. Hebr. 1:8.

34En Maria zeide tot den engel: 42Hoe zal dat wezen, dewijl ik geen man beken?

42Dit vraagt zij overmits de engel haar, maagd zijnde, zulks aanzeide zonder gewag te maken van haar toekomenden man; en zij verstond uit de woorden van den engel dat zulks dadelijk zou geschieden, zodat deze vraag van Maria niet voortkwam uit enig ongeloof, gelijk de vraag van Zacharias, vers 18, maar alleen uit een begeerte om in dezen nader onderricht te worden.

35En de engel antwoordende zeide tot haar: De Heilige Geest zal 43over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom ook, dat 44Heilige, Dat uit u geboren zal worden, zal 45Gods Zoon genaamd worden.

43Namelijk om alzo te werken door Zijn kracht in u, dat gij zonder toedoen des mans ontvangen zult.

44Dat is, die heilige Persoon.

45Hiermede wordt niet gezegd, dat Christus de Zone Gods zou zijn omdat Hij van den Heiligen Geest ontvangen is; want alzo zou Hij een Zoon des Heiligen Geestes zijn; maar omdat de ontvangenis uit den Heiligen Geest een zeker bewijs is, dat de eeuwige Zone Gods de ware menselijke natuur uit het vlees en bloed van Maria door de werking des Heiligen Geestes in enigheid Zijns Persoons heeft aangenomen, Filipp. 2:7. Hebr. 2:14, gelijk Jesaja beide heeft geprofeteerd, Jes. 7:14.

36En zie, Elisabet, 46uw nicht, is ook zelve bevrucht met een zoon in haar ouderdom; en deze maand is haar, die onvruchtbaar genaamd was, de zesde.

46Hieruit blijkt dat Elisabet van haars moeders wege uit den stam van Juda geweest is, hoewel haar vader uit het geslacht van Aäron of Levi was, vers 5, want de priesters trouwden wel uit andere stammen huisvrouwen, omdat zij geen erfenis hadden.

37sWant 47geen ding zal bij God onmogelijk zijn.

47Gr. geen woord.

s Job 42:2. Jer. 32:17. Zach. 8:6. Matth. 19:26. Luk. 18:27.

38En Maria zeide: Zie, de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord. En de engel ging weg van haar.

Maria bij Elisabet

39En Maria 48opgestaan zijnde in diezelve dagen, reisde met haast naar het gebergte, in 49een stad van Juda;

48Namelijk nadat zij zwanger geworden was, gelijk uit het volgende blijkt.

49Dat is, liggende onder den stam van Juda. Deze stad schijnt geweest te zijn de stad Hebron, eerst genaamd Kirjath-Arba, die, in den stam van Juda gelegen, den Levieten en priesters was ten deel gevallen, en in het gebergte lag, zuidwaarts van Jeruzalem. Zie Joz. 21:9, 10, 11.

40En kwam in het huis van Zacharías en groette Elisabet.

41En het geschiedde als Elisabet de groetenis van Maria hoorde, 50zo sprong het kindeken op in haar buik; en Elisabet werd vervuld met den Heiligen Geest;

50Dit is geschied door een bovennatuurlijke en extraordinaire beweging des Heiligen Geestes.

42En riep uit met grote stem, en zeide: Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de Vrucht uws buiks.

43En vanwaar komt mij dit, dat de moeder mijns Heeren tot mij komt?

44Want zie, als de stem uwer groetenis in mijn oren geschiedde, zo sprong het kindeken van vreugde op in mijn buik.

45tEn zalig is zij die geloofd heeft; want de dingen die haar 51van den Heere gezegd zijn, zullen volbracht worden.

51Dat is, van des Heeren wege door den engel. Zie vss. 31, 32, 33.

t Luk. 11:28.

De lofzang van Maria

46En Maria zeide: Mijn ziel 52maakt groot den Heere,

52Dat is, roemt en prijst Hem op het hoogste.

47En mijn geest verheugt zich in God mijn Zaligmaker;

48Omdat Hij 53de nederheid Zijner dienstmaagd heeft aangezien; want zie, van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten.

53Dat is, den nederigen en slechten staat. Want het strijdt tegen de deugd van nederigheid daarvan te roemen.

49Want grote dingen heeft aan mij gedaan Hij Die machtig is, en heilig is Zijn Naam.

50vEn Zijn barmhartigheid is 54van geslacht tot geslacht over degenen die Hem vrezen.

54Gr. tot geslachten der geslachten.

v Ex. 20:6.

51xHij heeft 55een krachtig werk gedaan 56door Zijn arm; yHij heeft 57verstrooid de hoogmoedigen in de gedachten hunner harten.

55Gr. kracht.

56Dat is, door Zijn mogendheid.

57Namelijk gelijk het kaf van den wind verstrooid wordt, Ps. 1:4.

x Jes. 51:9; 52:10. y Ps. 33:10. 1 Petr. 5:5.

52Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken, en znederigen heeft Hij verhoogd.

z 1 Sam. 2:8. Ps. 113:6.

53aHongerigen heeft Hij met goederen vervuld, en rijken heeft Hij ledig weggezonden.

a Ps. 34:11.

54bHij heeft Israël, Zijn knecht, 58opgenomen, opdat Hij gedachtig ware der barmhartigheid,

58Het Griekse woord betekent de helpende hand bieden, wanneer iemand gevallen of verlaten is.

b Jes. 30:18; 41:9; 54:5. Jer. 31:3, 20.

55(Gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen, namelijk ctot Abraham en zijn zaad) in der eeuwigheid.

c Gen. 17:19; 22:18. Ps. 132:11.

56En Maria bleef bij haar omtrent drie maanden, en keerde weder tot haar huis.

De geboorte van Johannes den Doper

57En de tijd van Elisabet werd vervuld, dat zij baren zou, en zij baarde een zoon.

58En die daar rondom woonden en haar magen hoorden dat de Heere Zijn barmhartigheid 59grotelijks aan haar bewezen had, en dwaren met haar verblijd.

59Gr. groot gemaakt had.

d vers 14.

59En het geschiedde dat zij op den eachtsten dag kwamen om het kindeken te besnijden, en 60noemden het Zacharías, naar den naam zijns vaders.

60Namelijk naar het gebruik der Joden, die den kinderen hun namen gaven als zij besneden werden, Gen. 21:3. Jes. 8:1. Luk. 2:21, gelijk daarom ook zulks bij ons in den doop geschiedt.

e Gen. 17:12. Lev. 12:3.

60En zijn moeder antwoordde en zeide: Niet alzo, maar fhij zal Johannes heten.

f vers 13.

61En zij zeiden tot haar: Er is niemand in uw 61maagschap, die met dien naam genaamd wordt.

61Of: geslacht.

62En zij wenkten zijn vader, hoe hij wilde dat hij genaamd zou worden.

63En als hij 62een schrijftafeltje geëist had, schreef hij, zeggende: Johannes is zijn naam. En zij verwonderden zich allen.

62Dit waren tafeltjes of bordjes met was bestreken, waarop men met priemen of griffies schreef.

64En terstond werd zijn mond geopend en zijn tong losgemaakt; en hij sprak, God 63lovende.

63Gr. zegenende.

65En er kwam vrees over allen die rondom hen woonden; en in het gehele gebergte van Judéa werd veel gesproken van al deze 64dingen.

64Gr. woorden.

66En allen die het hoorden, 65namen het ter harte, zeggende: Wat zal toch dit kindeken wezen? En 66de hand des Heeren was met hem.

65Gr. legden het in hun hart, dat is, behielden en overlegden deze dingen zorgvuldiglijk.

66Dat is, een bijzondere kracht en genade des Heeren.

De lofzang van Zacharías

67En Zacharías, zijn vader, werd vervuld met den Heiligen Geest en profeteerde, zeggende:

6867Geloofd zij de Heere, de God Israëls, want Hij heeft 68bezocht en verlossing teweeggebracht Zijnen volke;

67Gr. Gezegend.

68Namelijk in genade.

69gEn heeft 69een Hoorn der zaligheid ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht;

69Dat is, een sterken Verlosser, dat is, Christus, gelijk Ps. 132:17. Een gelijkenis genomen van dieren die hoornen hebben, waarmede zij groot geweld doen.

g Ps. 132:17.

70hGelijk Hij gesproken heeft door den mond Zijner heilige profeten, die 70van het begin der wereld geweest zijn;

70Gr. van de eeuw, dat is, van dat de eeuw of wereld geweest is.

h Ps. 72:12. Jes. 40:10. Jer. 23:6; 30:10. Dan. 9:27.

71Namelijk een verlossing van onze vijanden en van de hand van al degenen die ons haten;

72Opdat Hij barmhartigheid deed aan onze vaderen, en 71gedachtig ware aan Zijn heilig verbond,

71Dat is, metterdaad betoonde dat Hij gedachtig ware.

73iEn 72aan den eed dien Hij Abraham, onzen vader, gezworen heeft, om ons te geven,

72Gr. den eed; hetwelk sommigen uitleggen: volgens den eed, of: om den eed.

i Gen. 22:16. Ps. 105:9. Jer. 31:33. Hebr. 6:13, 17.

74kDat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees,

k Hebr. 9:14.

75lIn heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens.

l 1 Petr. 1:15.

76mEn gij, kindeken, zult een profeet des Allerhoogsten genaamd worden; want gij zult voor het aangezicht 73des Heeren vooruitgaan, om Zijn wegen te bereiden;

73Namelijk van den Messias, Jezus Christus. Zie Matth. 3:3.

m vers 17. Mal. 4:5.

77nOm Zijn volk kennis der zaligheid te geven, 74in vergeving hunner zonden,

74Of: tot, met.

n Luk. 3:3.

78Door de 75innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods, met welke ons bezocht heeft 76de oOpgang uit de hoogte;

75Gr. ingewanden der barmhartigheid. Een gelijkenis genomen van de mensen, welker ingewanden beroerd worden als het hart sterkelijk met barmhartigheid ontstoken wordt, Gen. 43:30. 1 Kon. 3:26.

76Daarmede wordt de Messias betekend, omdat Hij genaamd wordt een Ster uit Jakob opgaande, Num. 24:17, en de Zon der gerechtigheid, Mal. 4:2. Anders betekent het Griekse woord ook een opgaande scheut of spruit, gelijk de Messias alzo genaamd wordt, Jer. 23:5. Zach. 3:8; 6:12, maar het volgende vers toont dat het hier in de eerste betekenis bekwamelijker genomen wordt.

o Mal. 4:2.

79pOm te 77verschijnen dengenen die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods; om onze voeten te richten op den weg des vredes.

77Of: verlichten.

p Jes. 9:1; 42:7; 43:8; 49:9; 60:1.

80qEn het kindeken wies op en werd gesterkt 78in den geest, en was in de woestijnen tot den dag 79zijner vertoning aan Israël.

78Of: door den Geest, dat is, door de werking des Heiligen Geestes.

79Dat is, dat hij tevoorschijn is gekomen, om onder de Israëlieten zijn ambt te bedienen en uit te voeren. Zie de aantt. Matth. 3:1.

q Luk. 2:40.