HET DERDE BOEK VANMOZES,GENAAMDLEVITICUS

HOOFDSTUK 8.

Nadat Mozes, volgens Gods bevel, de gemeente der Israëlieten verzameld had, vs. 1, enz. Wast hij Aäron en zijn zonen, 6. Trekt Aäron de hogepriesterlijke klederen aan, 7. Zalft den tabernakel met het altaar en het wasvat, 10. Zalft Aäron, 12. Doet zijn zonen de heilige klederen aan, 13. Doet voor hen offeranden, 14. Voegt daarbij nog andere ceremoniën omtrent hun leden en klederen, met een spijsoffer, 23. Geeft hun enige geboden, 31. Dewelke zij nakomen, 36.


Aäron en zijn zonen afgezonderd tot den dienst

1VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2aNeem Aäron en zijn zonen met hem, en 1de klederen en 2de bzalfolie; daartoe den var 3des zondoffers en de twee rammen en den 4korf van de ongezuurde broden;

1Versta de heilige en priesterlijke klederen, dewelke God te maken bevolen had, Ex. 28:2, en naar dit bevel zijn gemaakt geweest, Ex. 39:1.

2Hebr. olie der zalving; alzo in het volgende. Zie van deze Ex. 30:23, 24, 25; 37:29.

3Dat is, die tot een zondoffer geofferd moest zijn. Zie hiervan en van de volgende dingen Ex. 29:1, enz.

4Waarin de ongezuurde of ongedesemde dingen zijn die men Gode heeft geofferd.

a Ex. 28:1, 2. b Ex. 30:25.

3En verzamel de ganse vergadering, aan de deur van de tent der samenkomst.

4Mozes nu deed gelijk als de HEERE hem geboden had; en de vergadering werd verzameld aan de deur van de tent der samenkomst.

5Toen zeide Mozes tot de vergadering: Dit is 5de zaak cdie de HEERE 6geboden heeft te doen.

5Hebr. het woord. Zie Gen. 20 op vers 10.

6Zie Exodus 29; 30 en vgl. die twee hoofdstukken met dit.

c Ex. 29:4.

6En Mozes deed Aäron en zijn zonen naderen, en wies hen met 7dat water.

7Zie Lev. 6 op vers 28 en onder, vers 11.

7dDaarna deed hij 8hem 9den rok aan, en gordde hem met den gordel en trok hem den mantel aan; ook deed hij hem 10den efod aan, en gordde dien met den kunstelijken riem des efods en ombond hem daarmede.

8Namelijk Aäron.

9Zie van dit priesterlijk gewaad Ex. 28:4.

10Zie van dit kleed Ex. 28:4, 6, 7. Het was tweeërlei. Het ene, van den hogepriester, van kostelijke stof gemaakt, Ex. 28:6, waarvan hier gesproken wordt. Het andere, van linnen, voor de andere priesters, de Levieten, en koningen, 1 Sam. 2:18; 22:18. 1 Kron. 15:27.

d Ex. 28:4.

8Voorts deed hij hem den borstlap aan, en voegde aan den eborstlap 11de Urim en de Thummim.

11Zie van dezen Ex. 28:30. De woorden betekenen lichten en volmaaktheden, dingen die niet door enige kunst der mensen zijn gemaakt geweest, maar van God aan Mozes gegeven, om die aan den heiligen borstlap in te voegen.

e Ex. 28:30.

9En hij zette den hoed op zijn hoofd; en aan den hoed 12boven zijn aangezicht zette hij de gouden 13plaat, 14de kroon der heiligheid, fgelijk als de HEERE Mozes geboden had.

12Hebr. tegenover. Vgl. Ex. 28:37, 38; 29:6.

13Of: blad. Hebr. de bloem van het goud.

14Zo genoemd omdat zij (zo enigen schrijven) bijna als een kroon gemaakt was. Zie wijders Ex. 29 op vers 6.

f Ex. 28:36; 29:6.

10Toen nam Mozes de zalfolie en zalfde den 15tabernakel en al wat daarin was, en 16heiligde ze.

15De tent der samenkomst.

16Dat is, heeft ze afgezonderd tot een heilig gebruik. Alzo in de twee volgende verzen. Insgelijks Gen. 2:3. Ex. 28:41; 29:1. 2 Kron. 7:7. Joël 1:14.

11En hij sprengde daarvan op het altaar zevenmaal, en hij zalfde het altaar en al zijn gereedschap, mitsgaders het 17wasvat en zijn voet, om die te heiligen.

17Dat is, een vat in hetwelk de priesters, als zij in den tabernakel gingen, hun handen en voeten, mitsgaders het vlees der offeranden, en het gereedschap behorende tot den godsdienst, wiesen. Zie Ex. 30:18, 19, 20; 40:7, 30. Lev. 6:28.

12Daarna ggoot hij van de zalfolie op Aärons hoofd, en hij zalfde hem, om hem te heiligen.

g Ps. 133:2.

13Ook deed Mozes de zonen van Aäron naderen, en trok hun rokken aan en gordde hen met een gordel en bond hun mutsen op, hgelijk als de HEERE Mozes geboden had.

h Ex. 29:9.

14iToen deed hij den var des zondoffers bijkomen; en Aäron en zijn zonen 18legden hun handen op het hoofd van den var des zondoffers;

18Anders: steunden of leunden met hun handen op het hoofd, enz. Alzo vers 18. Zie Lev. 1 op vers 4.

i Ex. 29:1.

15En men slachtte hem; en Mozes nam het bloed en deed het met zijn vinger rondom op de hoornen des altaars en 19ontzondigde het altaar; daarna goot hij 20het bloed uit aan den bodem des altaars en heiligde het, om voor 21hetzelve verzoening te doen.

19Dat is, zonderde het af van het gemeen en onheilig gebruik. Alzo Ex. 29:36. Lev. 14:49.

20Te weten het andere of overige van het bloed. Zie Ex. 29 op vers 12.

21Dat is, om het door deze offerande tot een heilig gebruik bekwaam te maken, of: om op hetzelve verzoening te doen, dat is, om op hetzelve de offeranden der verzoening voor de mensen te offeren. Alzo ook Ex. 29:36.

16Voorts nam hij al het vet dat 22aan het ingewand is, en het net der lever en de twee nieren en haar vet; en Mozes stak het aan op het altaar.

22Anders: op, over.

17Maar den var met zijn huid en zijn vlees en zijn mest heeft hij buiten het leger met vuur verbrand, kgelijk als de HEERE Mozes geboden had.

k Ex. 29:14. Lev. 4:11.

18Daarna deed hij den ram des brandoffers bijbrengen; en Aäron en zijn zonen legden hun handen op het hoofd van den ram.

19En men slachtte hem; en Mozes sprengde het bloed op het altaar rondom.

2023Hij deelde ook den ram in zijn delen; en Mozes stak het hoofd aan, en die delen en het smeer;

23Zie Lev. 1:6.

21Doch het ingewand en de schenkels wies hij 24met water; en Mozes stak dien gehelen ram aan op het altaar; het was een brandoffer 25des lieflijken reuks, een vuuroffer was het den HEERE, lgelijk als de HEERE Mozes geboden had.

24Zie op vers 11.

25Zie Lev. 1 op vers 9 en Gen. 8:21.

l Ex. 29:18.

22Daarna deed hij den anderen ram, den ram 26des vuloffers bijbrengen; en Aäron met zijn zonen legden hun handen op het hoofd van den ram.

26Hebr. der vervullingen, dat is, met de offerande van welken ram zij in hun priesterambt bevestigd werden. Zie Lev. 7 op vers 37.

23En men slachtte hem; en Mozes nam van zijn bloed en deed het op het 27lapje van Aärons rechteroor, en op den duim zijner rechterhand en op den groten teen van zijn rechtervoet.

27Versta het tere en weke van het onderste deel van het oor, anders genoemd het oorlapje of oortipje.

24Hij deed ook de zonen van Aäron naderen; en Mozes deed van dat bloed op het lapje van hun rechteroor en op den duim van hun rechterhand en op den groten teen van hun rechtervoet; daarna sprengde Mozes 28dat bloed rondom op het altaar.

28Te weten het andere of overige bloed. Alzo vers 15.

25mEn hij nam het vet en den staart en al het vet dat aan het ingewand is en het net der lever, en beide de nieren en haar vet, daartoe den rechterschouder.

m Ex. 29:22.

26Ook nam hij uit den korf van de ongezuurde broden, die 29voor het aangezicht des HEEREN was, één ongezuurden koek en 30één geolieden broodkoek en één vlade, en hij legde ze op dat vet en op den rechterschouder.

29Zie Lev. 1 op vers 3.

30Hebr. een koek van het brood der olie.

27nEn hij gaf dat alles in de 31handen van Aäron en in de handen zijner zonen; en bewoog die ten 32beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN.

31Hebr. palmen, en zo in het volgende.

32Zie Lev. 7 op vers 30.

n Ex. 29:24.

28Daarna nam Mozes ze uit hun handen en stak ze aan op het altaar, op het brandoffer; dat waren 33vuloffers des lieflijken reuks; het was een vuuroffer den HEERE.

33Hebr. vervullingen, en zo in het volgende. Zie Lev. 7 op vers 37.

29Voorts nam Mozes de borst en bewoog ze ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN; zij werd Mozes ten 34deel van den ram des vuloffers, ogelijk als de HEERE Mozes geboden had.

34Welverstaande, ten aanzien van dien tijd, als het priesterdom eerst ingesteld werd, en Mozes het ambt eens priesters extraordinairlijk bediende. Want daarna heeft hij dat niet meer gedaan, zich houdende bij de bediening van het politieke en profetische ambt, en zijn kinderen onder de gemene Levieten stellende.

o Ex. 29:26. Lev. 7:33.

30pMozes nam ook van de zalfolie en van het bloed hetwelk op het altaar was, en sprengde het op Aäron, op zijn klederen en op zijn zonen en op de klederen zijner zonen met hem; en 35hij heiligde Aäron, zijn klederen en zijn zonen en de klederen zijner zonen met hem.

35Zie op vers 10.

p Ex. 29:21.

31En Mozes zeide tot Aäron en tot zijn zonen: Ziedt dat vlees voor de deur van de tent der samenkomst qen eet hetzelve daar, mitsgaders het brood dat in den korf des vuloffers is; gelijk als ik geboden heb, zeggende: Aäron en zijn zonen zullen 36dat eten.

36Te weten het overige van het vlees en het brood dat in den korf is.

q Ex. 29:32. Lev. 24:9.

32Maar het overige van het vlees en van het brood zult gij met vuur verbranden.

33Ook zult gij uit de deur van de tent der samenkomst zeven dagen niet uitgaan, tot aan den dag dat vervuld worden de dagen uws vuloffers; want zeven dagen zal men 37uw handen vullen.

37Dat is, door zekere ceremoniën in uw priesterambt bevestigen. Zie Lev. 7 op vers 37.

34Gelijk als men gedaan heeft op dezen dag, heeft de HEERE te doen geboden, om voor u verzoening te doen.

35Gij zult dan aan de deur van de tent der samenkomst dag en nacht zeven dagen blijven, en zult de 38wacht des HEEREN waarnemen, 39opdat gij niet sterft; want alzo is het mij geboden.

38Of: deze ordinantie des Heeren onderhouden. Versta den schuldigen plicht van de priesters in het waarnemen en onderhouden van al wat hun in den tabernakel te doen bevolen was, en bijzonderlijk wat deze hun wijding aanging. Vgl. Num. 3:7, 8; 9:19. 2 Kon. 11:5.

39Gelijk Nadab en Abihu naderhand wedervaren is, als zij, tegen de ordinantie, vreemd vuur den Heere geofferd hebben.

36Aäron nu en zijn zonen deden al de dingen die de HEERE 40door den dienst van Mozes geboden had.

40Hebr. door de hand van Mozes, dat is, door zijn dienst en beleid. Zie Ex. 4 op vers 13. Alzo Lev. 10:11. Num. 16:40. Joz. 14:2.