HET DERDE BOEK VANMOZES,GENAAMDLEVITICUS

HOOFDSTUK 20.

Verhaal van straffen tegen enige grove zonden; als tegen het offeren van zijn kinderen aan den Molech, vs. 1, enz. Tegen het lopen naar de waarzeggers en duivelskunstenaars, 6. Tegen het vloeken van vader of moeder, 9. Tegen overspel, 10. Tegen enige bloedschanden, onnatuurlijke gruwelen en onwettige bijslapingen en huwelijken, 11. Met een vermaning tot de onderhouding der geboden Gods, 22. En onder andere van de gewoonte der heidenen te vlieden, 23. Van reine en onreine beesten te onderscheiden, 25. Van de waarzeggers en de duivelskunstenaars te stenigen, 27.


Straffen voor grove zonden

1VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2Gij zult ook tot de kinderen Israëls zeggen: a1Eenieder uit de kinderen Israëls of uit de vreemdelingen die in Israël als vreemdelingen verkeren, die van zijn zaad 2den Molech gegeven zal hebben, zal 3zekerlijk gedood worden; het volk des lands zal hem met stenen stenigen.

1Hebr. Man man. Alzo vers 9.

2Zie Lev. 18 op vers 21.

3Hebr. stervende gedood worden, dat is, zonder enige verschoning. Alzo vss. 9, 10, 11, 12, 15, enz.

a Lev. 18:21.

3En Ik zal 4Mijn aangezicht tegen dien man zetten en 5zal hem uit het midden zijns volks uitroeien; want hij heeft van zijn zaad den 6Molech gegeven, opdat hij 7Mijn heiligdom ontreinigen en 8Mijn heiligen Naam ontheiligen zou.

4Zie Lev. 17 op vers 10. Alzo onder, vers 5, enz.

5Te weten door een bijzondere straf, die Ik over hem ook in dit leven zal laten komen, zo hij van de overheid niet gestraft wordt. Alzo in het volgende.

6Vers 2.

7Te weten, als hij daarin zou komen, zijnde met zulke gruwelijke zonden besmet. Vgl. Lev. 15:31.

8Hebr. den Naam Mijner heiligheid. Zie Lev. 18 op vers 21.

4En indien het volk des lands hun ogen 9enigszins verbergen zal van dien man, als hij van zijn zaad den Molech zal gegeven hebben, dat het hem niet dode,

9Hebr. verbergende verborgen zal hebben. Dat is, zal met opzet zulke misdaad hebben ongemerkt laten heengaan, zonder die te straffen.

5Zo zal Ik Mijn aangezicht tegen dien man en tegen zijn 10huisgezin zetten, en Ik zal hem en al degenen die hem 11nahoereren om den Molech na te hoereren, uit het midden huns volks uitroeien.

10Of: geslacht; dat is, kinderen en nakomelingen, die de voetstappen zijner afgoderij navolgen; gelijk uit de volgende woorden verstaan kan worden. Vgl. Ex. 20:5.

11Dat is, afgoderij bedrijven, wijkende van den Heere (Die de rechte Man Zijns volks is, Hos. 2:18, 19. 2 Kor. 11:2) om de afgoden aan te hangen; hetwelk als het geschiedt, wordt God gezegd jaloers te zijn, Ex. 20:5. Deut. 5:9. Zie Lev. 17 op vers 7.

6Wanneer er een ziel is die zich tot de 12bwaarzeggers en tot de duivelskunstenaars zal gekeerd hebben, om die na te hoereren, zo zal Ik Mijn aangezicht tegen die ziel zetten en zal haar uit het midden haars volks uitroeien.

12Zie van dezen Lev. 19 op vers 31.

b Lev. 19:31.

7cDaarom, 13heiligt u en weest heilig; want Ik ben de HEERE uw God.

13Zie Lev. 11 op vers 44.

c Lev. 11:44; 19:2. 1 Petr. 1:16.

8En onderhoudt Mijn inzettingen en doet dezelve; Ik ben de HEERE, Die u 14heiligt.

14Te weten door u af te zonderen van de wereld, uit genade, door de verdiensten van den Messias te rechtvaardigen, en tot een heilig leven door Mijn Geest te vernieuwen. Alzo is dit woord ook te nemen Ez. 37:28.

9dAls er 15iemand is die zijn vader of zijn moeder zal gevloekt hebben, die zal zekerlijk gedood worden; hij heeft zijn vader of zijn moeder gevloekt; 16zijn bloed 17is op hem.

15Hebr. Man man.

16Hebr. zijn bloeden; dat is, hij is oorzaak en heeft de schuld dat zijn bloed moet vergoten worden. Zie gelijke manier van spreken Joz. 2:19. 2 Sam. 1:16. Alzo ook in het volgende 11de vers. Insgelijks Matth. 27:25. Hand. 18:6.

17Anders: zij op hem.

d Ex. 21:17. Spr. 20:20. Matth. 15:4.

10eEen man ook die met iemands huisvrouw zal overspel gedaan hebben, dewijl hij met zijns naasten vrouw overspel gedaan heeft, zal zekerlijk gedood worden, de overspeler en de overspeelster.

e Lev. 18:20. Deut. 22:22. Joh. 8:5.

11fEn een man die bij zijns vaders huisvrouw zal gelegen hebben, heeft zijns vaders schaamte ontdekt; zij beiden zullen zekerlijk gedood worden; hun bloed is op hen.

f Lev. 18:8.

12gInsgelijks als een man bij zijns zoons vrouw zal gelegen hebben, zij zullen beiden zekerlijk gedood worden; zij hebben een 18gruwelijke vermenging gedaan; hun bloed is op hen.

18Zie Lev. 18:23, mitsgaders de aant.

g Lev. 18:15.

13hWanneer ook een man bij een manspersoon zal gelegen hebben met 19vrouwelijke bijligging, zij beiden hebben een gruwel gedaan; 20zij zullen zekerlijk gedood worden; hun bloed is op hen.

19Zie Lev. 18:22.

20Te weten zij beiden, tenware dat den een geweld geschied was. Zie Deut. 22:25.

h Lev. 18:22.

14iEn wanneer een man een vrouw en haar moeder zal genomen hebben, het is een schandelijke daad; men zal hem en 21diezelve met vuur verbranden, opdat geen schandelijke daad in het midden van u zij.

21Te weten, zo zij beiden wetenschap van zulke gruwelijke daad hadden. Ten minste moesten de schuldigen sterven.

i Lev. 18:17.

15kDaartoe als een man bij enig vee zal gelegen hebben, hij zal zekerlijk gedood worden; ook zult gijlieden het beest doden.

k Lev. 18:23.

16Alzo wanneer een vrouw tot enig beest genaderd zal zijn, om daarmede te doen te hebben, zo zult gij die vrouw en 22dat beest doden; zij zullen zekerlijk gedood worden; hun bloed is op hen.

22Te weten, om de gedachtenis van zulke gruwelijke zonde weg te nemen, en tegen derzelver navolging bij alle mensen een afschrikking te maken.

17lEn als een man zijn zuster, de dochter zijns vaders of de dochter zijner moeder, zal genomen hebben, en hij haar schaamte gezien en zij zijn schaamte zal gezien hebben, het is een 23schandvlek; daarom zullen zij voor de ogen der kinderen huns volks uitgeroeid worden; hij heeft de schaamte zijner zuster ontdekt, hij zal 24zijn ongerechtigheid dragen.

23Het Hebreeuwse woord betekent gewoonlijk een goede daad of weldadigheid, maar hier en Spr. 14:34 gans het tegendeel, dat is, een kwade, schandelijke, ijselijke daad, waarmede een mens God ten hoogste vertoornt, zijn naaste ontsticht en zichzelven in schande brengt. Alzo is ook het woord zegenen voor zijn tegendeel genomen, dat is, vloeken, 1 Kon. 21:10.

24Alzo vss. 19, 20. Zie Lev. 5 op vers 1.

l Lev. 18:9.

18mEn als een man bij een vrouw die haar krankheid heeft, 25zal gelegen en haar schaamte ontdekt, haar fontein ontbloot en zij zelve de fontein haars bloeds ontdekt zal hebben, zo zullen zij beiden uit het midden huns volks uitgeroeid worden.

25Namelijk tevoren dat wel wetende. Vgl. Lev. 15 de aant. op vers 24.

m Lev. 18:19.

19nDaartoe zult gij de schaamte van de zuster uwer moeder en van de zuster uws vaders niet ontdekken; dewijl hij zijn nabestaande ontbloot heeft, zullen zij hun ongerechtigheid dragen.

n Lev. 18:12, 13.

20oAls ook een man bij zijn 26moei zal gelegen hebben, hij heeft de schaamte zijns ooms ontdekt; zij zullen hun zonde dragen; 27zonder kinderen zullen zij sterven.

26Dat is, de huisvrouw van zijn oom, die door huwelijk hem een moei geworden is.

27Dat is (zoals enigen uitleggen), men zal hen doden, of: God zal hun bijslaping vervloeken, dat er geen kinderen van zullen geworden of overblijven, zo zij van de overheid niet gestraft worden.

o Lev. 18:14.

21pEn wanneer een man zijns broeders huisvrouw zal genomen hebben, het is 28onreinheid; hij heeft de schaamte zijns broeders ontdekt; zij zullen 29zonder kinderen zijn.

28Hebr. afzondering, dat is, een zaak die behoort uit het midden der mensen vanwege haar onreinheid weggedaan en geweerd te worden. Het Hebreeuwse woord wordt ook gebruikt van de onreinheid ener vrouw die haar krankheid heeft, om dewelke zij van de gemeenschap der mensen moest afgezonderd zijn, Lev. 15:19, 20, enz. Van deze wet moest uitgenomen zijn de wet verhaald Deut. 25:5.

29Zie de aant. op het voorgaande vers.

p Lev. 18:16.

Opwekking tot een heilig leven

22qOnderhoudt dan al Mijn inzettingen en al Mijn rechten en doet dezelve, opdat u dat land waarheen Ik u breng om daarin te wonen, 30niet uitspuwe.

30Zie Lev. 18 op vers 25.

q Lev. 18:26.

23rEn wandelt niet in de inzettingen des volks hetwelk Ik voor uw aangezicht uitwerp; want al deze dingen hebben zij gedaan; daarom ben Ik van hen verdrietig geworden.

r Lev. 18:3, 30.

24En Ik heb u gezegd: Gij zult hun land erfelijk bezitten en Ik zal u dat geven, opdat gij hetzelve erfelijk bezit, seen land 31vloeiende van melk en honing; Ik ben de HEERE uw God, Die u van de volken 32afgezonderd heb.

31Zie van deze manier van spreken Ex. 3:8.

32Te weten, opdat gij Mijn volk en eigendom zoudt wezen, om Mij hier te kennen en te dienen, en hierna in eeuwigheid met Mij te leven. Zie vers 26. Ex. 19:5. Deut. 7:6.

s Ex. 3:8.

25tDaarom zult gij onderscheid maken tussen reine en onreine beesten, en tussen het onreine en het reine gevogelte; en gij zult 33uw zielen niet verfoeilijk maken aan de beesten en aan het gevogelte en aan al wat op den aardbodem kruipt, hetwelk Ik voor u afgezonderd heb, opdat gij het onrein houdt.

33Zie Lev. 11 op vers 43.

t Lev. 11:2. Deut. 14:4.

26En gij zult Mij heilig zijn, want Ik, de HEERE, ben heilig; en Ik heb u van de volken afgezonderd, opdat gij Mijne zoudt zijn.

27vAls nu een man of vrouw in zich een 34waarzeggenden geest zal hebben of een duivelskunstenaar zal zijn, zij zullen zekerlijk gedood worden; men zal dezelve met stenen stenigen; hun bloed is op hen.

34Zie Lev. 19 op vers 31, alsook in dit hoofdstuk, vers 6, alwaar verboden wordt den waarzeggers raad te vragen. Maar hier wordt straf gesteld tegen de waarzeggers en dergelijke duivelse kunstenaars zelven.

v Deut. 18:10. 1 Sam. 28:7.