HET DERDE BOEK VANMOZES,GENAAMDLEVITICUS

HOOFDSTUK 15.

Wetten rakende de zaadvloeiende mannen, óf door zwakheid en ziekte, vs. 1, enz. Of in den slaap, 16, 17, 18. En van de vrouwen die de maandstonden hebben, óf gewoonlijk, 19. Of buitengewoon, 25. Met haar reiniging, 29. En een vermaning tot reinheid, 31. Waarop volgt het besluit van het hoofdstuk, 32.


Onreinheid bij mannen

1VERDER sprak de HEERE tot Mozes en tot Aäron, zeggende:

2Spreekt tot de kinderen Israëls en zegt tot hen: 1Een ieder man als hij vloeiende zal zijn uit zijn 2vlees, zal om zijn vloed onrein zijn.

1Hebr. Man man. Welke herhaling betekent alle, of een ieder man. Alzo Ex. 36:4. Lev. 17:3, 8, 10, enz.

2Zo wordt eerbaarlijk genaamd de schamelheid van den man; gelijk ook Lev. 12:3. Ez. 16:26; 23:20 en hier in het volgende vers.

3Dit nu zal zijn onreinheid om zijn vloed zijn: zo zijn vlees zijn vloed 3uitzevert, of zijn vlees van zijn vloed zich verstopt, dat is zijn onreinheid.

3Te weten door zwakheid en natuurlijke ziekte, die de medicijnmeesters gonorroe noemen.

4Alle leger waarop hij die den vloed heeft, zal liggen, zal onrein zijn, en alle 4tuig waarop hij zal zitten, zal onrein zijn.

4Of: vat. Het Hebreeuwse woord betekent hier allerlei huisraad, gereedschap, vaten, klederen, werktuig, roerend goed. Alzo vss. 6, 22.

5Eenieder ook die zijn leger zal aanroeren, zal zijn klederen wassen en zich met water baden en zal onrein zijn tot aan den avond.

6En wie op dat tuig zit waarop hij die den vloed heeft, gezeten zal hebben, zal zijn klederen wassen en zich met water baden en zal onrein zijn tot aan den avond.

7En wie 5het vlees desgenen die den vloed heeft, aanroert, zal zijn klederen wassen en zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond.

5Dat is, het lichaam desgenen die den vloed heeft, uitgenomen zijn handen die gewassen zijn. Zie vers 11.

8Als ook hij die den vloed heeft, op een reine zal gespogen hebben, dan zal 6hij zijn klederen wassen en zal zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond.

6Te weten die bespogen is.

9Insgelijks alle 7zadel waarop hij die den vloed heeft, zal 8gereden hebben, zal onrein zijn.

7Versta allerlei tuig, gereedschap of maaksel, en kussenwerk, bekwaam om op te zitten.

8Of: gevaren hebben. Want het Hebreeuwse woord betekent niet alleen rijden op een beest, Gen. 24:61. Num. 22:22, maar ook varen op een wagen, 2 Kron. 35:24. Jer. 17:25.

10En al wie iets aanroert dat onder hem zal geweest zijn, zal onrein zijn tot aan den avond; en die hetzelve draagt, zal zijn klederen wassen en zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond.

11Daartoe eenieder dien hij die den vloed heeft, zal aangeroerd hebben, zonder zijn handen met water gespoeld te hebben, die zal zijn klederen wassen en zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond.

12aOok het aarden vat hetwelk hij die den vloed heeft, zal aangeroerd hebben, zal gebroken worden; maar alle houten vat zal met water gespoeld worden.

a Lev. 6:28; 11:33.

13Als hij nu die den vloed heeft, van zijn vloed 9gereinigd zal zijn, zo zal hij tot 10zijn reiniging 11zeven dagen voor zich tellen en zijn klederen wassen; en hij zal zijn vlees met 12levend water baden, zo zal hij rein zijn.

9Dat is, als zijn vloed zal ophouden.

10Versta de onderhouding der ceremoniën die naar de wet vereist waren, opdat hij voor rein gehouden mocht worden.

11Zie Num. 19:11, enz.

12Zie Lev. 14 op vers 5.

14En ten achtsten dage zal hij voor zich twee tortelduiven of 13twee jonge duiven nemen; en zal voor het aangezicht des HEEREN, aan de deur van de tent der samenkomst, komen en zal ze den priester geven.

13Hebr. twee zonen ener duif, en zo vers 29.

15En de priester zal die bereiden, een ten zondoffer en een ten brandoffer; zo zal de priester over hem voor het aangezicht des HEEREN vanwege zijn vloed verzoening doen.

16Verder, een man, als van hem het zaad des bijliggens 14zal uitgegaan zijn, die zal zijn ganse vlees met water baden en onrein zijn tot aan den avond.

14Te weten in den slaap. Want dit is een andere soort van onreinheid dan de voormelde, die uit lichamelijke zwakheid veroorzaakt werd.

17Ook alle kleed en alle vel aan hetwelk het zaad des bijliggens wezen zal, dat zal met water gewassen worden en onrein zijn tot aan den avond;

18Mitsgaders 15de vrouw, 16als een man met het zaad des bijliggens bij haar gelegen zal hebben; daarom zullen zij zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond.

15Te weten, zal onrein zijn.

16Versta hier een zodanig man die de voormelde ziekte had, of die anderszins in den slaap verontreinigd was.

Onreinheid bij vrouwen

19Maar als een vrouw vloeiende zijn zal, zijnde haar vloed van bloed in haar vlees, zo zal zij zeven dagen in haar 17afzondering zijn; en al wie haar aanroert, zal onrein zijn tot aan den avond.

17Zie Lev. 12 op vers 2.

20En al hetgeen waarop zij in haar afzondering zal gelegen hebben, zal onrein zijn; mitsgaders alles waarop zij zal gezeten hebben, zal onrein zijn.

21En al wie haar leger aanroert, zal zijn klederen wassen en zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond.

22Ook al wie enig 18tuig waarop zij gezeten zal hebben, aanroert, zal zijn klederen wassen en zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond.

18Zie op vers 4.

23Zelfs indien 19het op het leger geweest zal zijn of op het tuig waarop zij zat, als hij dat aanroerde, hij zal onrein zijn tot aan den avond.

19Te weten tuig of vat of roerend goed, liggende op haar leger of op enig ding dat daarop is.

24bInsgelijks zo iemand 20zekerlijk bij 21haar gelegen heeft, dat haar 22afzondering 23op hem zij, zo zal hij zeven dagen onrein zijn; daartoe alle leger waarop hij zal gelegen hebben, zal onrein zijn.

20Hebr. liggende gelegen heeft.

21Hebbende haar vloed, doch buiten weten van den bijligger. Want wetens en willens bij een maandstondige te slapen, was op lijfstraf verboden, Lev. 20:18.

22Dat is, haar maandstonden; zo genoemd omdat zij gedurende dezelve van het gezelschap der mensen afgezonderd werd.

23Dat is, dat hij met haar maandstonden besmet werd.

b Lev. 18:19.

25cWanneer ook een vrouw vele dagen buiten den 24tijd harer afzondering, van den vloed haars bloeds vloeien zal, of wanneer zij vloeien zal 25boven haar afzondering, zij zal al de dagen van den vloed harer onreinheid als in de dagen harer afzondering onrein zijn.

24Versta den gewonen tijd van haar maandstonden.

25Dat is, langer dan zij gewoon was.

c Matth. 9:20.

26Alle leger waarop zij al de dagen haars vloeds gelegen zal hebben, zal haar zijn als het leger harer afzondering; en alle tuig waarop zij zal gezeten hebben, zal onrein zijn, naar de onreinheid harer afzondering.

27En zo wie die dingen aanroert, zal onrein zijn; daarom zal hij zijn klederen wassen en zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond.

28Maar 26als zij van haar vloed rein wordt, dan zal zij voor zich zeven dagen tellen en daarna zal zij rein zijn.

26Dat is, als de vloed ophoudt.

29En op den achtsten dag zal zij voor zich twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, en zij zal die tot den priester brengen, aan de deur van de tent der samenkomst.

30Dan zal de priester een ten zondoffer en een ten brandoffer bereiden; en de priester zal voor haar van den vloed harer onreinheid verzoening doen voor het aangezicht des HEEREN.

31Alzo zult gij de kinderen Israëls afzonderen van hun onreinheid, opdat zij 27in hun onreinheid niet sterven, als zij Mijn tabernakel, die in het midden van hen is, verontreinigen zouden.

27Dat is, om hun onreinheid.

32Dit is de wet desgenen die den vloed heeft, en van denwelken het zaad der bijligging uitgaat, zodat hij daardoor onrein wordt;

33Mitsgaders van een zwakke vrouw in haar afzondering, en van dengene die van zijn vloed is vloeiende, voor een man en voor een vrouw, en voor een man die bij een onreine zal gelegen hebben.