HET DERDE BOEK VANMOZES,GENAAMDLEVITICUS

HOOFDSTUK 1.

Wetten aangaande de manier van het vrijwillig brandoffer in den tabernakel te slachten, vs. 1, enz. Hetwelk moest zijn óf van grootvee, als van runderen, 2. Of van kleinvee, als van schapen en geiten, 10. Of van vogels, als van tortelduiven en jonge duiven, 14.


Het brandoffer

1EN de HEERE riep Mozes, en sprak tot hem uit 1de tent der samenkomst, zeggende:

1Versta den tabernakel, waarin God kwam om Zijn volk toe te spreken, Ex. 29:42, en zij komen moesten om Hem te vragen en te horen spreken, Ex. 33:7.

2Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Als een mens uit u den HEERE een offerande zal 2offeren, gij zult uw offeranden offeren van het vee, van runderen en 3van schapen.

2Anders: aan- of toebrengen. Alzo vss. 3, 5, enz. Versta dit offeren van het werk des volks, en niet des priesters.

3Dit woord begrijpt niet alleen schapen, maar ook geiten, gelijk te zien is vers 10. Zie ook Gen. 12 op vers 16.

3Indien zijn offerande een 4brandoffer van runderen is, zo zal hij een 5volkomen mannetje offeren; 6aaan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, 7naar zijn welgevallen, 8voor het aangezicht des HEEREN.

4Zie Gen. 8 op vers 20.

5Dat geen gebrek aan het lichaam heeft. Zie Lev. 22:20, 21, 22.

6Alwaar het brandofferaltaar stond, gelijk te zien is vers 5.

7Uit deze woorden blijkt, dat hier gesproken wordt van vrijwillige offers, dewelke niet geschiedden naar de gewoonlijke en gezette orde, maar naar het goedvinden van iemand in zijn bijzonder, om God te bidden of te danken.

8Voor de tent der samenkomst, in welker binnenste deel was de ark des verbonds, het teken van Gods tegenwoordige bijwoning, Ex. 25:22, waarom ook de tent genoemd wordt Gods huis, 1 Sam. 3:15, gelijk God ook gezegd wordt daarin te zijn, Lev. 4:7.

a Ex. 29:10.

4En hij zal 9zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen, opdat 10het voor hem aangenaam zij om 11hem te verzoenen.

9Hebr. met zijn hand steunen, te weten, om daarmede te betuigen, dat hij dit offer Gode toeheiligde, overgaf, en voorstelde, als in de plaats van zichzelven, om voor zich genade bij den HEERE te vinden, door de toekomende offerande van den Messias, die door deze afgebeeld was. Zie Ex. 29:10.

10Dat is, opdat het hem die het offert, voor een wettig en Gode aangenaam offer verstrekke.

11Dat is, om hem te betekenen en te verzegelen de verzoening die door den Messias in de volheid des tijds geschieden zou, Rom. 3:25. 2 Kor. 5:19. Ef. 1:7. Kol. 1:14, 19, 20.

5Daarna zal 12hij het jonge rund 13slachten voor het aangezicht des HEEREN; en de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed offeren en dat bloed sprengen rondom dat altaar hetwelk voor de deur van de tent der samenkomst is.

12Namelijk de priester; of: die het offert, door den priester, gelijk God bevolen had, Ex. 29:11, en ook geschied is, Lev. 8:15. Of: Daarna zal men het jonge rund slachten, te weten door den priester.

13Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk de keel afsteken.

6Dan zal 14hij het brandoffer de huid aftrekken en het in zijn stukken delen.

14Te weten een der priesters. Zie 2 Kron. 29:34.

7En de zonen van Aäron, den priester, zullen 15vuur maken op het altaar, en zullen het hout op het vuur schikken.

15Hebr. vuur geven, te weten van het vuur hetwelk van den hemel vallen zou, als men eerst op dit altaar zou offeren, Lev. 9:24, en daarom geduriglijk bewaard moest worden. Zie Lev. 6:12.

8Ook zullen de zonen van Aäron, de priesters, de stukken, het hoofd en 16het smeer schikken op het hout dat op het vuur is, hetwelk op het altaar is.

16Anders: ingewand; anders: romp, waarvan het hoofd en de schenkels af zijn, en het ingewand uitgedaan.

9Doch zijn 17ingewand en zijn schenkels zal men met water wassen; en de priester zal dat alles aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een 18vuuroffer 19tot een lieflijken reuk den HEERE.

17Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk het naaste van enig ding, hetwelk is het binnenste of het midden daarvan; zodanig is het ingewand der beesten.

18Dat is, dat van het vuur gans verteerd en verslonden moest worden. Zie Ex. 29:18. Zodanig was het brandoffer.

19Dat is, den HEERE zeer aangenaam en welgevallig, en waarmede Hij wel tevreden is. Hetwelk van de offeranden der beesten gezegd wordt, ten aanzien niet van henzelven, maar van de offerande van Christus, die zij betekenden, Dewelke eigenlijk het Slachtoffer is, Gode tot een welriekenden reuk, Ef. 5:2. Zie ook Gen. 8 op vers 21.

10En indien zijn offerande is van kleinvee, van schapen of van geiten ten brandoffer, zal hij een volkomen mannetje offeren.

11En 20hij zal dat slachten aan de zijde van het altaar 21noordwaarts, 22voor het aangezicht des HEEREN; en de zonen van Aäron, de priesters, zullen zijn bloed rondom op het altaar sprengen.

20De priester, als vers 5.

21Dat is, in het voorhof ter rechterzijde van het altaar des brandoffers, alzo men kwam in de tent der samenkomst.

22Zie op vers 3.

12Daarna zal hij het in zijn stukken delen, mitsgaders zijn hoofd en zijn smeer; en de priester zal die schikken op het hout dat op het vuur is, hetwelk op het altaar is.

13Doch het ingewand en de schenkels zal men met water wassen; en de priester zal dat alles offeren en aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE.

14En indien zijn offerande voor den HEERE een brandoffer van gevogelte is, zo zal hij zijn offerande van tortelduiven of van 23jonge duiven offeren.

23Hebr. zonen der duif. Alzo Lev. 12:6. Alzo wordt ook genoemd een jonge os de zoon van een rund, Gen. 18:7 en boven, vers 5, een jonge ezel de zoon ener ezelin, Gen. 49:11, een jonge eenhoorn de zoon der eenhoorns, Ps. 29:6.

15En de priester zal 24die tot het altaar brengen en deszelfs hoofd 25met zijn nagel splijten en op het altaar aansteken; en zijn bloed zal aan den wand des altaars uitgeduwd worden.

24Te weten offerande van gevogelte, als vers 17.

25Of: omdraaien, omwringen, afwringen.

16En zijn krop met zijn 26vederen zal hij wegdoen, en zal het werpen bij het altaar, 27oostwaarts, 28aan de plaats van de as.

26Anders: drek, vuiligheid, te weten, die in de krop en de darmen is.

27Dat is, tot eerbied jegens de Goddelijke majesteit, zeer ver van de ark des verbonds, die westwaarts was, in het heilige der heiligen.

28In dewelke de as der offeranden eerst gedragen werd, om daarna met andere vuiligheid buiten het leger gevoerd te worden. Zie Lev. 4:12; 6:10, 11; 8:17.

17Verder zal hij 29die 30met zijn vleugelen klieven, 31niet afscheiden; en de priester zal die aansteken op het altaar, op het hout dat op het vuur is; het is een brandoffer, een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE.

29Te weten offerande, als vers 15.

30Of: tussen zijn vleugelen.

31Dat is, niet ontleden, noch in stukken verdelen, gelijk men de andere beesten deed, maar men moest de vogels alleen in het midden tussen de vleugelen klieven.