HET BOEKJOZUA

HOOFDSTUK 16.

Het lot van den stam van Jozef, namelijk dat van Efraïm en Manasse in het gemeen, vs. 1, enz. Daarna een bijzondere beschrijving van de landpalen van Efraïm, 5. De Efraïmieten verdrijven sommige Kanaänieten niet, maar zij maken hen alleen cijnsbaar, 10.


Het erfdeel van Efraïm

1DAARNA 1kwam het lot der kinderen van Jozef uit: van de Jordaan bij Jericho, aan het water van Jericho, oostwaarts, de woestijn opgaande van Jericho, door het gebergte van Bethel.

1Te weten, uit het vat waar de loten ingeworpen waren.

2En het komt van Bethel uit naar 2Luz, en het gaat door tot de landpale des Archiets, tot Atarôth toe.

2Dit is dat Luz niet van hetwelk Gen. 28:19 gesproken wordt, maar een ander Luz, waarvan Richt. 1:26 mentie gemaakt wordt.

3En het gaat af tegen het westen naar de landpale van Jafléti, tot aan de landpale van het benedenste Beth-Hóron en tot Gezer; en haar uitgangen zijn aan de zee.

4Alzo hebben hun erfdeel bekomen de kinderen van Jozef, Manasse en Efraïm.

5De landpale nu der kinderen van Efraïm naar hun huisgezinnen is deze: te weten, de landpale huns erfdeels was oostwaarts Atrôth-Addar tot aan het bovenste Beth-Hóron.

6En deze landpale gaat uit tegen het westen bij Michmetath, van het noorden, en deze landpale keert zich om tegen het oosten naar Tháänat-Silo, en gaat door dezelve van het oosten naar Janóach;

7En komt af van Janóach naar Atarôth en Náharath, en stoot aan Jericho, en gaat uit aan de Jordaan.

8Van Tappûah gaat deze landpale westwaarts 3naar de beek Kana, en haar uitgangen zijn aan de zee. Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Efraïm naar hun huisgezinnen.

3Anders: in het dal van Kana.

9En de steden die afgezonderd waren voor de kinderen van Efraïm, waren in het midden van het erfdeel der kinderen van Manasse, al die steden en haar dorpen.

10En zij verdreven de Kanaänieten niet die te Gezer woonden; alzo woonden die Kanaänieten in het midden der Efraïmieten 4tot op dezen dag, 5maar zij waren onder tribuut dienende.

4Te weten, in welken de schrijver van dit boek leefde. Ten tijde van Salomo heeft de koning van Egypte de Kanaänieten overwonnen, en hij heeft de stad Gezer aan zijn dochter, Salomo's vrouw, ten huwelijk medegegeven, 1 Kon. 9:16.

5Dat is, zij hebben hen overheerst en dienstbaar gemaakt, en hebben hen onder tribuut gehouden.