HET BOEKJOZUA

HOOFDSTUK 14.

Als men het land aan deze zijde van de Jordaan zou uitdelen, vs. 1, enz. Zo gaf Kaleb voor, dat hem het land van Hebron beloofd was door Mozes, 6. Toen hij was wedergekomen van het bespieden des lands, het volk goeden moed gevende, 7. Jozua geeft Kaleb het land hetwelk hij begeerde, 13.


De verdeling van Kanaän

1DIT 1is nu hetgeen dat de kinderen Israëls geërfd hebben in het land Kanaän; ahetwelk de priester Eleázar en Jozua, de zoon van Nun, en 2de hoofden der vaderen van de stammen der kinderen Israëls hen hebben doen erven,

1Te weten, wat verhaald wordt in dit en de vijf volgende hoofdstukken.

2Dat is, de overste vaders van de stammen Israëls. Deze mannen die over deze uitdeling van het land zouden staan, zijn tevoren van God Zelven gesteld, en met namen uitgedrukt ten tijde van Mozes, Num. 34:16.

a Num. 34:17.

2Door het lot hunner erfenis; gelijk als de HEERE door den 3dienst van Mozes geboden had baangaande de negen stammen en den 4halven stam.

3Hebr. de hand.

4Te weten den halven stam van Manasse.

b Num. 26:55.

3Want den twee stammen en den halven stam had Mozes een erfdeel gegeven op gene zijde van de Jordaan, maar den Levieten had hij geen erfdeel 5onder hen gegeven.

5Hebr. in het midden van hen.

4Want de kinderen van Jozef 6waren twee stammen, Manasse en Efraïm; en aan de Levieten gaven zij geen deel in het land, maar steden om te bewonen en 7derzelver voorsteden voor hun vee en voor hun bezitting.

6Dit had Jakob alzo op zijn doodsbed verordineerd, Gen. 48:5.

7Te weten steden.

5Gelijk als de HEERE Mozes geboden had, alzo deden de kinderen Israëls, en 8zij deelden het land.

8Niet metterdaad, maar naar de orde die zij in hun zin of bij zichzelven maakten. Alzo staat er Gen. 37:21 hij verloste hem, dat is, hij meende, of poogde hem te verlossen. Alzo ook Ex. 12:48 en het pascha houdt, dat is, houden wil.

Het erfdeel van Kaleb

69Toen naderden de kinderen van Juda tot Jozua te 10Gilgal, en Kaleb, de zoon van Jefunne, de Keniziet, zeide tot hem: Gij weet chet woord dat de HEERE tot Mozes, 11den man Gods, gesproken heeft te Kades-Barnéa ter oorzake van mij en ter oorzake van u.

9Te weten, om Kaleb, die van hun stam was, bij te staan, in het bevorderen van zijn recht en erfdeel hetwelk hem beloofd was.

10Het schijnt dat deze deling is geschied als het leger en de tent nog te Gilgal was. De andere delingen zijn te Silo geschied, waar de tent heengebracht is van Gilgal, gelijk Jozua 18 verhaald wordt.

11Zie Richt. 13 op vers 6.

c Num. 14:24. Deut. 1:36.

7Ik was 12veertig jaar oud, toen Mozes, de knecht des HEEREN, mij uitgezonden heeft van Kades-Barnéa om het land te verspieden, en ik hem antwoord bracht, 13gelijk als het in mijn hart was.

12Hebr. een zoon van veertig jaar, alzo ook vers 10.

13Dat is, gelijk ik in mijn hart wist waar te zijn, te weten, dat God ons in het land Kanaän brengen zou.

8Maar 14mijn broederen die met mij opgegaan waren, 15deden het hart des volks smelten; ddoch 16ik volhardde den HEERE mijn God na te volgen.

14Dat is, mijn landslieden, verstaande de tien verspieders die met hem uitgezonden waren.

15Dat is, zij maakten het hart des volks versaagd en moedeloos.

16Hebr. vervulde achter den Heere; alzo ook vss. 9, 14. Zie Num. 14:24.

d Num. 14:24.

917Toen zwoer Mozes te dienzelven dage, zeggende: 18Indien niet het land waarop uw voet getreden heeft, u en uw kinderen ten erfdeel zal zijn in eeuwigheid! Dewijl gij volhard hebt den HEERE mijn God na te volgen.

17Zonder twijfel door Gods last en ingeven. Vgl. den eed Gods Num. 14:21, 24.

18Zie Gen. 14 op vers 23 en de volkomen rede Joz. 22:22. 1 Sam. 24:22; 25:22.

10En 19nu, zie, de HEERE heeft mij in het leven behouden, gelijk als Hij gesproken heeft; het zijn nu vijf en veertig jaar sedert dat de HEERE dit woord tot Mozes gesproken heeft, toen Israël in de woestijn wandelde; en nu, zie, ik ben heden 20vijf en tachtig jaar oud.

19Dit was het zevende jaar nadat de Israëlieten in het land Kanaän gekomen waren.

20Hebr. een zoon van vijf en tachtig jaar.

11Ik ben nog heden zo sterk gelijk als ik was ten dage toen Mozes mij uitzond; gelijk mijn kracht toen was, alzo is nu mijn kracht, tot den oorlog, en 21om euit te gaan en om in te gaan.

21Zie Deut. 31:2.

e Num. 27:17. Deut. 31:2.

12En nu, geef mij 22dit gebergte, waarvan de HEERE te dien dage gesproken heeft; want 23gij hebt het te dienzelven dage gehoord, dat de Enakieten aldaar waren en dat er grote vaste steden waren; of de HEERE met mij ware, dat ik hen verdreef, gelijk als de HEERE gesproken heeft.

22Dat is, dit bergland, te weten het gebergte van Juda, waar de stad Hebron op lag.

23Hieruit is af te leiden, dat Kaleb deze bede aan Jozua gedaan heeft eer het land Kanaän geheel ingenomen was, onaangemerkt wat Joz. 10:36, 37 verhaald is dat Jozua Hebron heeft ingenomen en verstoord.

13Toen 24zegende hem Jozua, en hij gaf Kaleb, den zoon van Jefunne, Hebron ten erfdeel.

24Dat is, hij bewilligde hem zijn begeerte, en hij wenste hem geluk en alle goeds daarmede.

14Daarom werd 25Hebron aan Kaleb, den zoon van Jefunne, den Keniziet, ten erfdeel tot op dezen dag, omdat hij volhard had den HEERE, den God Israëls, na te volgen.

25Versta dit niet zozeer van de stad Hebron (want zij was een vrijstad, en kwam aan de Levieten toe) als van het land, dorpen, en vlekken daar rondom gelegen. Zie Joz. 21:11, 12. 1 Kron. 6:56.

15De naam nu van 26Hebron was eertijds Kirjath-Arba, 27die 28een groot mens geweest is onder de Enakieten. En 29het land rustte van den krijg.

26Velen houden het daarvoor, dat Kirjath-Arba is genoemd geworden Hebron naar Hebron, den zoon van Kaleb, die 1 Kron. 2:42 genoemd wordt de vader van Hebron.

27Arba is de naam van een man, van denwelken de stad haar naam heeft.

28Zo ten aanzien van zijn macht en autoriteit, als van de grootte zijns lichaams; en groot onder de Enakieten, dat is, de grootste onder hen, alzo ook Luk. 1:28.

29Te weten, nadat Jozua aan Kaleb de stad Hebron gegeven, en Kaleb dezelve had ingenomen; maar niet te dien tijde toen Kaleb haar van Jozua begeerde, vers 12, want toen was Hebron en nog veel land te winnen.