HET BOEKJOZUA

HOOFDSTUK 1.

God beveelt Jozua het volk te leiden naar het land Kanaän, vs. 1, enz. Welks grenzen verhaald worden, 4. God versterkt Jozua met bijzondere beloften, 5. En vermaant hem tot vlijtige betrachting van Zijn wet, 7. Jozua beveelt het volk dat het zich tot de reis over de Jordaan bereidt, 10. En hij vermaant de Rubenieten, de Gadieten, en den halven stam van Manasse op te trekken, vanwege de belofte die zij Mozes gedaan hadden, 12. Hetwelk zij bereid zijn te doen, 16. Al de stammen beloven Jozua te gehoorzamen, 17.


God beveelt Jozua Israël naar Kanaän te leiden

1HET geschiedde nu na aden dood van Mozes, den knecht des HEEREN, dat de HEERE tot Jozua, den zoon van Nun, bMozes' dienaar, sprak, zeggende:

a Deut. 34:5. b Deut. 1:38.

2Mijn knecht Mozes is gestorven; zo maak u nu op, trek over deze 1Jordaan, gij en al dit volk, tot het land dat Ik hun, den kinderen Israëls, 2geef.

1Dit is de grootste rivier van het land Kanaän; zij vloeit langs het beloofde land, en eindigt in de Dode Zee of Lacus Asphaltites. In en aan deze rivier heeft Johannes de Doper eerst den doop bediend, Mark. 1:5, en onze Zaligmaker Jezus Christus is in dezelve gedoopt, Matth. 3:13.

2Dat is, al voorlang te geven beloofd heb, maar nu metterdaad in de volle bezitting stel.

3cAlle plaats waarop ulieder voetzool treden zal, heb Ik u gegeven, gelijk als Ik tot Mozes gesproken heb.

c Deut. 11:24. Joz. 14:9.

4Van 3de woestijn en dezen 4Libanon af tot aan de grote rivier, 5de rivier Frath, het ganse land der Hethieten, en tot aan de Grote Zee, tegen den ondergang der zon, zal ulieder landpale zijn.

3Te weten de woestijn Sin, Exodus 16.

4Dit is de hoogste en grootste berg die in Syrië is, beginnende van omtrent Sidon, en strekkende tot bij Damascus.

5Deze was de landpale tegen het oosten.

5Niemand zal voor uw aangezicht bestaan al de dagen uws levens; gelijk als Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn; dIk zal u niet begeven en zal u niet verlaten.

d Deut. 31:6, 8. Hebr. 13:5, 6.

6eZijt sterk en heb goeden moed, want gij zult dit volk het land erfelijk doen bezitten, dat Ik hun vaderen heb gezworen hun te geven.

e Deut. 31:23.

7Alleenlijk wees sterk en heb zeer goeden moed, dat gij waarneemt te doen naar de ganse wet welke Mozes, Mijn knecht, u geboden heeft; fwijk daarvan niet, ter rechter- noch ter linkerhand, opdat gij verstandiglijk handelt alom waar gij zult gaan.

f Deut. 5:32; 28:14.

8Dat het boek dezer wet niet wijke 6van uw mond, gmaar overleg het dag en nacht, opdat gij waarneemt te doen naar alles wat daarin geschreven is; want alsdan zult gij uw wegen voorspoedig maken en alsdan zult gij verstandiglijk handelen.

6Dat is, laat uw hart alzo vervuld zijn met Gods woord en kennis, dat uw mond daarvan overvloeit. Zie Matth. 12:34.

g Ps. 1:2.

9Heb Ik het u niet bevolen? Wees sterk en heb goeden moed, verschrik niet en ontzet u niet; want de HEERE uw God is met u alom waar gij heen gaat.

10Toen gebood Jozua den ambtlieden des volks, zeggende:

11Gaat door het midden des legers en beveelt het volk, zeggende: Bereidt teerkost voor ulieden; want binnen nog drie dagen zult gijlieden over deze Jordaan gaan, dat gij ingaat om te erven het land hetwelk de HEERE uw God ulieden geeft om te beërven.

12En Jozua sprak tot de Rubenieten en Gadieten en den halven stam van Manasse, zeggende:

13Gedenkt aan het woord hetwelk Mozes, de knecht des HEEREN, ulieden geboden heeft, zeggende: De HEERE uw God geeft ulieden rust en Hij geeft u 7dit land.

7Te weten, waar zij te dezen tijde waren, aan deze zijde van de Jordaan. Zie Num. 32:33.

14Laat uw vrouwen, uw kleine kinderen en uw vee blijven in het land dat Mozes ulieden aan deze zijde van de Jordaan gegeven heeft; maar gijlieden zult 8gewapend trekken voor het aangezicht uwer broederen, 9allen strijdbare helden, en zult hen helpen,

8Zie Ex. 13 op vers 18.

9Hij wil zeggen, dat allen die uit deze stammen dezen tocht zouden doen, moesten zijn uitgelezen mannen, helden, welgewapend.

15Totdat de HEERE uw broederen rust geve als ulieden, en dat zij ook erfelijk bezitten het land dat de HEERE uw God hun geeft; alsdan zult gijlieden wederkeren tot het land uwer erfenis en zult het erfelijk bezitten, dat Mozes, de knecht des HEEREN, ulieden gegeven heeft aan deze zijde van de Jordaan, tegen den opgang der zon.

16Toen antwoordden 10zij Jozua, zeggende: Al wat gij ons geboden hebt, zullen wij doen, en alom waar gij ons zenden zult, zullen wij gaan.

10Te weten al de stammen, of de ambtlieden in hun naam, zich alzo aan de regering van Jozua onderwerpende.

17Gelijk wij in alles naar Mozes hebben gehoord, alzo zullen wij naar u horen; 11alleenlijk dat de HEERE uw God met u zij, gelijk als Hij met Mozes geweest is.

11Dit is een wens waarmede deze stammen Jozua gelukwensen, in de aangevangen bediening van zijn ambt, ziende op hetgeen dat God hem belooft, vers 5. Doch anderen nemen het alsof het een beding of conditie was, belovende hem te gehoorzamen indien de HEERE met hem zou zijn, gelijk Hij met Mozes geweest was.

18Alle man die uw 12mond wederspannig wezen zal en uw woorden niet horen zal in alles wat gij hem gebieden zult, die zal gedood worden; alleenlijk wees sterk en heb goeden moed.

12Dat is, bevel.