HET BOEK VANJOB

HOOFDSTUK 35.

Job wordt weder berispt dat hij zich te rechtvaardig hield, vs. 1, enz. En wordt gewezen op de grootheid der Goddelijke majesteit, 4. Hem wordt ook geleerd, waarom God enige mensen in grote ellende laat blijven, 9. Wordt vermaand op God te hopen, 14. Die hem beneden zijn verdienste strafte, 15. En zich te vernederen, 16.


Elihu bestraft Job

1ELIHU 1antwoordde verder en zeide:

1Zie Job 34 op vers 1.

2Houdt gij dat 2voor recht, dat gij gezegd hebt: 3Mijn gerechtigheid is meerder dan Gods?

2Dat is, voor een goede en billijke zaak, die in het gericht verdedigd kan worden. Zie Job 34 de aant. op vers 4.

3Dit had Job in dezen vorm niet alzo gesproken, maar Elihu wil het uit zijn woorden besluiten, die hij daarom in het volgende vers voorbrengt.

3Want agij 4hebt gezegd: Wat zou 5zij 6u baten? Wat meer profijt zal ik 7daarmede doen dan met mijn zonde?

4Vgl. Job 9:20; 10:15.

5Te weten uw gerechtigheid.

6Namelijk uw persoon, o Job.

7Dat is, met mijn gerechtigheid en vroomheid. Job had zulks geklaagd uit onverduldigheid, omdat hij vroom zijnde, schrikkelijk geplaagd en wredelijk veroordeeld werd.

a Job 34:9.

4Ik zal u 8antwoord geven, en 9uw vrienden met u.

8Te weten, met dewelke ik u wederleggen zal.

9Te weten die tegen u gehandeld, doch u ten volle niet beantwoord hebben. Evenwel, Elifaz had bijna hetzelfde dat hier nu van Elihu voorgebracht wordt vss. 6, 7, tevoren gezegd, Job 22:2, 3. Sommigen duiden het op degenen die het met Job hielden. Vgl. Job 18:2.

5Bemerk den hemel en zie; en aanschouw de 10bovenste wolken, zij 11zijn hoger dan gij.

10Zie Deut. 33 op vers 26.

11De zin is: Zijn de wolken hoger, hoeveel te meer God? Is God hoger, wat kunt gij Hem helpen met uw vroomheid, of schaden met uw zonde?

6Indien gij zondigt, 12wat bedrijft gij tegen Hem? Indien uw overtredingen menigvuldig zijn, 13wat doet gij Hem?

12Te weten, waarmede gij Hem, dat is, God, zoudt mogen beschadigen.

13Te weten wat kwaad, schande of nadeel.

7bIndien gij rechtvaardig zijt, wat geeft gij 14Hem? Of wat ontvangt Hij uit uw hand?

14Versta niet met al; dat is, Hij heeft geen profijt noch baat van uw gerechtigheid. Vgl. Ps. 16:2; 50:10, 11, 12.

b Job 22:2. Ps. 16:2. Rom. 11:35.

8Uw goddeloosheid zou zijn 15tegen een man gelijk gij zijt, en uw gerechtigheid 16voor eens 17mensen kind.

15Te weten om hem te beschadigen.

16Te weten om hem voordelig te zijn en enige weldaad te bewijzen.

17Zie 1 Kon. 8 op vers 39.

918Vanwege hun 19grootheid doen 20zij de onderdrukten roepen; 21zij schreeuwen vanwege 22den arm der 23groten.

18Elihu schijnt hier te zien op de woorden van Job, Job 24:12, dewelke hij ten onrechte alzo zou duiden alsof Job daarmede God van ongerechtigheid beschuldigd had. Want Job had God Zijn eer gegeven, vers 12, en den verdrukten de schuld opgelegd, vers 13.

19Dat is, groot geweld.

20Te weten de goddelozen.

21Te weten de verdrukten.

22Dat is, het geweld en den overlast. Vgl. en zie Job 22 op vers 8.

23Dat is, der machtigen en geweldigen.

1024Maar 25niemand zegt: Waar is God, 26mijn Maker, 27Die de psalmen geeft in den nacht?

24Elihu geeft reden waarom de verdrukten in hun nood niet geholpen worden.

25Te weten dergenen die onderdrukt worden. Hebr. Maar hij zegt niet.

26Hebr. mijn Makers, in het meervoud. Vgl. Gen. 20 op vers 13; insgelijks zie Job 32 op vers 22.

27Dat is, Die in den nacht zelven, als men ligt om te rusten, den mensen door Zijn weldaden oorzaak geeft van zingen. Vgl. Ps. 42:9.

1128Die ons geleerder maakt dan de beesten der aarde, en ons wijzer maakt dan het gevogelte des hemels?

28Dat is, Die ons met rede, verstand en wijsheid begiftigt boven de onredelijke dieren, zodat wij Hem recht behoren te kennen en in den nood aan te zoeken.

1229Daar 30roepen zij, cmaar Hij antwoordt niet, vanwege den 31hoogmoed der bozen.

29Te weten in hun nood, als zij verdrukt worden.

30Te weten tot God.

31Dat is, het trots geweld dergenen van dewelke zij verdrukt worden. Hoewel hun roepen niet vergezelschapt was met godvruchtigheid, als het volgende verklaart. Zie ook vss. 9, 10.

c Job 27:9. Spr. 1:28; 15:29. Jes. 1:15. Jer. 11:11. Joh. 9:31.

13Gewisselijk zal God de 32ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen.

32Dat is, de ijdele mensen, die ledig zijn van het rechte geloof en de ware godvruchtigheid. Alzo snoodheden voor snode mensen, Ps. 12:9, bedrog voor bedriegers, Spr. 12:24, valsheid voor valsaard, Spr. 17:4, begeerte voor begerige, Spr. 21:26. Zie ook Job 24:20, en de aant. op het woord onrecht.

1433Dat gij ook gezegd hebt: Gij zult Hem niet aanschouwen; 34er is nochtans gericht voor Zijn aangezicht, wacht gij dan op Hem.

33Elihu keert zich tot Job, verhalende hetgeen hij gezegd had Job 23:8, 9. De zin is: Zo God de gebeden der ijdele mensen niet verhoort, zal Hij ook niet aanzien degenen die voorgeven dat zij God niet zien en Hem niet vinden kunnen, als zij in hun nood door het gebed tot Hem vlieden.

34Dat is, hoewel gij meent dat u ongelijk geschiedt, daar is nochtans oordeel en gerechtigheid bij God, om met eenieder te handelen naar behoren. Hierom, werp uw vertrouwen op den Heere, en wacht op een zalige uitkomst, Ps. 37:5, 6, 7; 55:23.

15dMaar nu, dewijl 35het niets is dat 36Zijn toorn Job 37bezocht heeft, en hij 38Hem niet zeer in overvloed doorkend heeft;

35Dat is, een zeer geringe straf, ten aanzien van hetgeen Job verdiend had. Elihu dit sprekende, keert zich tot de omstanders.

36Dat is, Gods toorn.

37Zie Gen. 21 op vers 1.

38Te weten God. Sommigen zetten dit vers aldus: Maar nu, omdat Zijn toorn Job niet bezocht had, en hij in groten overvloed dien niet gekend had, enz. Verstaande dit van Jobs voorgaanden voorspoedigen staat, en dat hij derhalve uit ongewoonte van tegenspoed onverduldig gesproken had.

d Job 11:6.

16Zo heeft Job 39in ijdelheid zijn mond geopend, en zonder wetenschap woorden vermenigvuldigd.

39Dat is, met onverstandigheid. Vgl. Job 27 op vers 12.