HET BOEK VANJOB

HOOFDSTUK 25.

Bildad draagt Job Gods schrikkelijke majesteit voor, vs. 1, enz. Opdat hij zich niet rechtvaardige voor God, dewijl hij als anderen mensen onrein was, 4. En zelfs de hemelse lichten voor God hun schijnsel verliezen moeten, 5.


Bildad predikt Gods majesteit

1TOEN antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide:

21Heerschappij en vreze zijn 2bij Hem; Hij 3maakt vrede in 4Zijn hoogten.

1Dat is, het opperste regiment, verenigd met een oneindige macht en onbegrijpelijke majesteit, die van allen te vrezen is.

2Namelijk bij God; met Denwelken nochtans gij, o Job, hebt willen rechten, Job 23:3, 4, daar het u beter betamen zou u onder Zijn almogende hand met vreze en aanbidding te verootmoedigen.

3Of: Hij houdt. De zin is, dat God in gehoorzaamheid en goede orde onderhoudt al de hemelse schepselen, niet alleen de redelijke, als de engelen, maar ook de onredelijke, als zon, maan, sterren, enz., waaruit Bildad besluit dat het dwaasheid voor Job was, enigen twist tegen zulken Almogende aan te vangen; aangezien Hij hem zowel als de voorgemelde schepselen in orde en bedwang zou weten te houden.

4Dat is, in de hemelen, onder Zijn engelen. Vgl. Job 16 op vers 19.

3Is er een getal Zijner 5benden? En over wien staat Zijn 6licht niet op?

5Versta de engelen, mitsgaders alle andere creaturen, die Gode als grote heirlegers ten dienste staan moeten, wanneer Hij de bozen straffen wil; zodat niemand Hem wederstaan kan. Zie 1 Kon. 18 op vers 15.

6Dat is, de zon, waardoor God niet alleen den mens, maar ook de gehele natuur goeddoet. Alzo Job 31:26; 37:21. Of versta Gods almacht en de overaltegenwoordige regering, waardoor Hij alle dingen in het gemeen en in het bijzonder onderhoudt en regeert, gelijk het licht der zon over alle schepselen uitgebreid is, om omtrent dezelve te werken, Matth. 5:45. Joh. 1:4. Hand. 17:28. Hebr. 1:3.

4Hoe zou dan een mens arechtvaardig zijn bij God, en bhoe zou hij zuiver zijn die van een vrouw geboren is?

a Job 4:17, 18, 19; 15:14, 15, 16. b Job 15:14.

5Zie, 7tot de maan toe, cen zij zal geen schijnsel geven; en de sterren zijn niet zuiver in Zijn ogen.

7Dat is, men hebbe zijn beschouwing van den oppersten hemel nederwaarts, tot den omloop der maan; en gij zult nergens enigen glans, klaarheid, zuiverheid of heerlijkheid vinden, die met de majesteit Gods te vergelijken is. Van de maan maakt hij gewag, en niet van de zon, omdat hij die, als het naast aan ons gezicht zijnde, tot een voorbeeld heeft willen stellen, daaronder begrijpende al de andere hemelse lichten.

c Job 15:15.

6dHoeveel te min de 8mens, die een made is, en des mensen kind, dat een eworm is!

8Deze naam en de volgende, des mensen kind, raken in het gemeen alle mensen, en daarom ook hetgeen dat van dezelve hier gezegd wordt. Zie Job 5 op vers 17. 1 Kon. 8 op vers 39.

d Job 4:19. e Ps. 22:7.