DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 66.

De Heere bestraft de Joden die zich op den uiterlijken tempel verlieten, vs. 1. En wijst aan wie Hem behagen, 2. Dreigement over de wederspannigen, 4. Daarna troost Hij de godzaligen, 5. De Heere belooft dat Hij Zijn kerk vermeerderen en zegenen zal, 7. Tot vreugd en vermaak harer liefhebbers, 10. Maar haar vijanden zal Hij verdelgen, 15. Van de beroeping der heidenen, 18. En helse straf der goddelozen, 24.


De ondergang der goddelozen

1ALZO zegt de HEERE: a1De hemel is Mijn troon en de aarde is de voetbank Mijner voeten; 2waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij zoudt bouwen? En 3waar is de plaats Mijner rust?

1Zie de aant. 1 Kon. 8:27 en 2 Kron. 6:18. Hand. 7:48, 49; 17:24.

2Alsof Hij zeide: Gij moet niet menen dat Ik in een tempel kan besloten worden. Vele Joden te dien tijde meenden dat zij genoeg deden als zij God in den tempel, aan welken zij Hem specialijk verbonden hielden, dienden met den uiterlijken godsdienst van Hem bevolen, al leefden zij niet naar al Zijn geboden, maar hun leven goddelooslijk aanstelden. Doch deze bestraffing van den uiterlijken godsdienst der Joden moet men alzo verstaan, dat daaronder mede geprofeteerd is van de afschaffing der ceremoniën van het Oude Testament.

3Of: welke is de plaats Mijner rust, als Hand. 7:49. De tabernakel en de tempel worden genoemd de rust des Heeren, 1 Kron. 28:2. 2 Kron. 6:41. Ps. 132:8. Zie de aantt. aldaar. Maar van het nieuwe of hemelse Jeruzalem wordt er gezegd, Openb. 21:22: Ik zag geen tempel daarin, want de Heere, de almachtige God, is haar Tempel, en het Lam, en nu is de tijd, dat de waarachtige aanbidders den Vader zullen aanbidden in den geest en in der waarheid, aan geen zeker huis of plaats gebonden zijnde, Joh. 4:21, 23.

a 1 Kon. 8:27. 2 Kron. 6:18. Hand. 7:48, 49; 17:24.

24Want Mijn 5hand heeft al deze dingen gemaakt, 6en al deze dingen 7zijn geweest, spreekt de HEERE; 8maar op dezen zal Ik zien, op den 9arme en 10verslagene van geest en 11die voor Mijn woord beeft.

4Dit wordt Hand. 7:50 vraagswijze gesteld: Heeft niet Mijn hand dit alles gemaakt?

5Dat is, macht.

6Of: alzo, dies, daarom.

7Dat is, bestaan, te weten door Mijn kracht. Zie Job 41:2. Ps. 119:91. Of zijn is te zeggen: blijven, als Ex. 24:12. Ruth 1:2. Ps. 64:8. Dan. 1:21. Zie Ps. 37 op vers 18.

8Of: maar wien zal Ik aanschouwen? Dat is, wien zal Ik genadig zijn? Dat is, Mijn gunst en hulp laten genieten?

9En die zijn armoede bekent, namelijk zijn geestelijke armoede, dat is, de ontbering van gerechtigheid.

10Vanwege het gevoelen of de kennis zijner zonden. Zie Ps. 34 op vers 19; 35 op vers 15; 51:19. Jes. 57:15, 18. Vgl. Matth. 5:3. 1 Petr. 3:4.

11Dat is, die Mijn majesteit en hoogheid in zulke achting heeft, dat hij vreest en beeft voor Mijn geboden, dezelve met kinderlijke vreze en eerbied ontvangende en zich onderwerpende. Vgl. vers 5. Ezra 9:4; 10:3. Hos. 11:10, 11. Zie ook Ex. 19:16. Job 37:1.

3Wie een os 12slacht, 13slaat een man; wie een lam offert, 14breekt een hond den hals; wie spijsoffer offert, is als die 15zwijnenbloed offert; wie 16wierook brandt ten gedenkoffer, is als die 17een afgod 18zegent. 19Dezen verkiezen ook hun wegen, en hun ziel heeft lust 20aan hun verfoeiselen.

12Hebr. keelt, te weten ter offerande, te weten zonder erkentenis zijner zonden en zonder geloof. Of ook die het uiterlijk doet ten tijde des Nieuwen Testaments. Zie Jes. 1:11. Hebr. 10:1, 4, 11.

13Of: verslaat, dat is, doodt een man. De zin is: Dat is Mij zo onaangenaam, ja, men vertoornt er Mij zozeer mede, alsof hij een man versloeg.

14Dat is, hij is als een die een hond den hals breekt, of onthalst, of den nek afsnijdt, te weten om Mij dien te offeren, als Deut. 21:4. En versta hier onder den naam van hond alle onreine dieren, die te offeren in de wet verboden waren.

15Zie Lev. 11:7, 8, 26. Deut. 14:8, alwaar niet alleen verboden wordt zwijnenvlees te eten, maar de Joden mochten het niet aanroeren zonder zich te ontreinigen.

16Te weten ter gedachtenis. Zie de aant. Lev. 2 op vers 2. Hebr. die een gedachtenis van wierook of reukwerk maakt.

17Zie van het Hebreeuwse woord 1 Sam. 15 op vers 23.

18Of: looft, dat is, dankt, alsof hij een ware God ware.

19De zin is: Zij treden niet op de wegen die Ik hun heb voorgeschreven, maar zij verkiezen zichzelven wegen, dat is, wijzen en manieren van godsdienst, of hun boze lusten en kwade begeerlijkheden.

20Dat is, aan hun afgoderijen en ceremoniën die Mij een gruwel zijn. Zie 2 Kron. 15:8. Ez. 20:7 met de aantt.

421Ik zal ook verkiezen 22het loon hunner handelingen, en 23hun vrezen zal Ik over hen doen komen, bomdat 24Ik heb geroepen en niemand antwoordde; Ik gesproken heb en zij niet hoorden, maar cdeden wat kwaad is in Mijn ogen, en verkoren hetgeen waartoe Ik geen lust had.

21Alsof God zeide: Hebben zij hun wegen gekozen en ingegaan, Ik zal ook kiezen wat Ik doen zal.

22Anders: Ik zal ook hun veranderlijkheden kiezen, dat is, Ik zal hen ook straffen vanwege hun hypocrisie, en zal hen hier en daar doen draven en in de gevangenis doen gaan. Anders: om hunner bespottingen wil, dat is, Ik zal hun boosheid en hypocrisie ontdekken, met dewelke zij Mij de ogen menen te verblinden.

23Te weten de macht der Chaldeeën en andere vijanden, waarvoor zij vrezen. Zie Job 39 op vers 25.

24Zie Spr. 1:24. Jes. 50:2; 65:12. Jer. 7:13.

b Spr. 1:24. Jer. 7:13. c Jes. 65:12.

525Hoort des HEEREN woord, gij die voor Zijn woord beeft: 26Uw broeders, die u haten, die u verre 27afzonderen 28om Mijns Naams wil, 29zeggen: d30Dat de HEERE heerlijk worde. 31Doch Hij zal verschijnen tot ulieder vreugde, zij daarentegen zullen beschaamd worden.

25Hier spreekt nu God, of de profeet, de godzalige Israëlieten aan die ten tijde der profeten geweest zijn, en die daarna ten tijde van Christus in Hem zouden geloven, en derhalve van hun broederen naar het vlees zouden gehaat en vervolgd worden.

26Te weten valse broeders, hypocrieten.

27Of: afscheiden, afkerig van u zijn, u hun gezelschap onwaardig achtende. Zie Jes. 65:5.

28Dat is, omdat gijlieden de ware religie belijdt, die Ik ulieden te onderhouden gegeven heb ter ere Mijns Naams.

29Te weten spottende met de dreigementen die de Heere door Zijn profeten laat verkondigen.

30Alsof zij zeiden: Dat de Heere Zijn macht aan ons bewijze met Zijn straffen, waarmede gij ons dreigt. Dit spreken die goddeloze mensen spotswijze, verwerpende onheiliglijk al de dreigementen en beloften die de Heere door Zijn profeten deed. Vgl. Jes. 5:19.

31Of: Voorwaar, Hij [te weten de Heere] zal verschijnen, dat is, Hij zal gewisselijk komen, tot ulieder [te weten der godzaligen] vreugde, maar zij [te weten de goddelozen] zullen beschaamd worden, dat is, Ik zal hen straffen en te schande maken, zonder dat de valse goden, op dewelke zij hun vertrouwen zetten, hen zullen kunnen verlossen.

d Jes. 5:19.

6Er zal 32een stem van een groot rumoer 33uit de stad 34zijn, een stem uit den tempel, de stem des HEEREN, Die Zijn vijanden de verdienste vergeldt.

32Anders: het geluid van een gekraak.

33Te weten Jeruzalem.

34Dat is, gehoord worden. Enigen verstaan de woorden van dit vers aldus: Er zal een alarm en weeklage gehoord worden, als de Chaldeeën zullen komen om de stad van Jeruzalem en den tempel te verstoren. Dit zal zijn de stem des Heeren, Die de Chaldeeën roepen of verwekken zal om de boze Joden te straffen. Anderen nemen deze woorden aldus: De stem der leraren van het Heilig Evangelie, die hun stem als een bazuin verheffen zullen, zal uit Jeruzalem voortgaan en uit den tempel gehoord worden, Jes. 2:3, zijnde een genaderijke stem voor de uitverkorenen, maar onaangenaam voor de vijanden Gods, 2 Kor. 2:15, 16.

De wonderlijke geboorte van de kinderen Sions

7Eer 35zij barensnood had, heeft zij gebaard; eer haar smart overkwam, zo is zij 36van een knechtje verlost.

35Te weten Sion, vers 8, dat is, de kerke Gods. En: Eer zij barensnood of weeën had, heeft zij gebaard, dat is, de kerk van Christus zal snellijk en onverhoeds aanwassen, doordien haastelijk, boven verwachting, velen uit de heidenen het Evangelie zullen aannemen, die haar tot kinderen Gods zullen geboren worden. Zie Hand. 2:41, 47; 12:24. De heidenen zijn bij grote menigten, in plaats der goddeloze en ongelovige Joden, tot de gemeente van Christus gekomen. Zie Hand. 11:18, 23.

36Dat is, van een groot en machtig volk, hetwelk vers 8 haar zonen genoemd wordt; en Ex. 4:22 wordt Gods volk genaamd Gods zoon en de eerstgeborene. Vergelijk hiermede Openb. 12:5.

8Wie heeft ooit zulks gehoord? Wie heeft dergelijke gezien? Zou 37een land kunnen geboren worden 38op een enigen dag? Zou een volk kunnen geboren worden op een enige reize? Maar 39Sion heeft weeën gekregen, en zij heeft 40haar zonen gebaard.

37Dat is, de inwoners van een land, een land vol volk.

38Dat is, subiet, in een korten tijd.

39Dat is, Sion heeft haar kinderen gebaard zo haast als haar de weeën of barensnood is aangekomen; zulks is geschied, als de predicatie van het Heilig Evangelie haastelijk is aangenomen geworden.

40Versta dit van een groot getal der heidenen, die door het geloof voor Christus aangewonnen zijn. Zie vers 7.

941Zou Ik de baarmoeder openbreken, en niet genereren? zegt de HEERE; zou Ik, Die genereer, voortaan 42toesluiten? zegt uw God.

41Of aldus: Zou Ik anderen de baarmoeder openbreken, en niet maken dat Sion zou baren? Of aldus: Zou Ik tot de geboorte brengen en niet doen baren? Dat is, zou Ik een volk ten Evangelie bereiden, en geen genade geven om hetzelve te ontvangen, belijden en beleven? Vgl. Jes. 37:3.

42Dat is, onvruchtbaar blijven of laten blijven. Zie Gen. 16:2; 20:17, 18.

10Verblijdt 43u 44met Jeruzalem en verheugt u 45over haar, al haar liefhebbers; 46weest vrolijk over haar met vreugde, gij allen die over haar 47zijt treurig geweest;

43O gij gelovige kinderen Gods, gij nieuwgeboren Christenen, van welker geboorte gesproken is vers 8.

44Dat is, met de kerke Gods, het geestelijke Jeruzalem, hetwelk de Heere weder herbouwd en zeer vermeerderd heeft, door de beroeping der heidenen.

45Of: met haar, of: in haar, dat is, harenthalve.

46Dat is, weest hartelijk verblijd, als Matth. 2:10.

47Te weten niet alleen om de destructie van het aardse Jeruzalem, maar veelmeer omdat de kerke Gods door haar vijanden bijna geheel is onderdrukt geworden.

1148Opdat gij moogt zuigen en verzadigd worden van de borsten 49harer vertroostingen; opdat gij moogt uitzuigen en u verlustigen 50met den glans harer heerlijkheid.

48Opdat gijlieden moogt deelachtig worden de gaven die de Heere over Zijn kerk rijkelijk zal uitstorten. Zie de aant. Ps. 36 op vers 9.

49Dat is, van haar veelvoudigen troost, waarmede zij de verslagen consciënties vertroost. Zie 2 Kor. 1:3, 4.

50Of: met den overvloed harer glorie of heerlijkheid.

12Want alzo zegt de HEERE: Zie, Ik zal 51den vrede 52over haar uitstrekken 53als een rivier, en 54de heerlijkheid der heidenen als een overlopende beek; dan zult 55gijlieden 56zuigen, gij zult e57op de zijden gedragen worden, en op de knieën zeer vriendelijk 58getroeteld worden.

51Het woord vrede wordt verscheidenlijk genomen in de Heilige Schrift: I. voor een geestelijken vrede, rijzende uit het geloof aan Christus, Rom. 5:1; II. voor een broederlijken vrede, dien de ene mens met den anderen heeft, als Mark. 9:50. Joh. 14:27; III. betekent het ook benevens rust van oorlog alle heil en welvaart, zo aan de ziel als aan het lichaam. Zie Ps. 37 op vers 11.

52Of: tot haar neigen of buigen, te weten tot Sion, dat is, tot Mijn kerk.

53Zie Jes. 48 op vers 18.

54Dat is, rijkdom. Zie Jes. 61 op vers 6. Openb. 21:26.

55Te weten gij godzalige Joden.

56Te weten de onvervalste melk van het Goddelijk Woord.

57Dat is, op de armen. De zin is: De christelijke kerk en leraars derzelve zullen met u in alle beleefdheid en vriendelijkheid omgaan, gelijk een moeder met haar teder kindeken doet, niets nalatende van alles wat tot uw onderrichting en godzaligheid zou mogen strekken. Zie Num. 11:12. Jes. 49:22; 60:4, 16. Rom. 15:1, 2. Gal. 6:1, 2. 1 Thess. 2:7.

58Of: geliefkoosd worden.

e Jes. 49:22; 60:4.

13Als een dien zijn moeder troost, alzo 59zal Ik u troosten; ja, gij zult 60te Jeruzalem getroost worden.

59Dat is, Ik zal ulieden alle vaderlijke en moederlijke affectie bewijzen, en Ik zal ulieden met goedertierenheid omhelzen. Zie Jes. 40:11.

60Dat is, in de gemeente der gelovigen.

14En gij zult het zien, en 61uw hart zal vrolijk zijn, en 62uw beenderen zullen groenen 63als het tedere gras; dan zal 64de hand des HEEREN bekend worden 65aan Zijn knechten, en Hij zal Zijn vijanden 66gram worden.

61Dat is, ulieder innerlijk gemoed, of inwendige mens. Ps. 22:27; 69:33.

62Dat is, gijlieden zult lustig en levendig gemaakt worden door de kracht van des Heeren Geest, in plaats dat gij tevoren als verdroogd en van droefenis verwelkt waart. Het woord beenderen betekent somtijds al de ledematen van het lichaam. Zie Ps. 35, de aant. op vers 10; 51 op vers 10. Zie het tegendeel van dit lid Spr. 17:22.

63Hetwelk in den kouden winter schijnt dood te wezen, maar met de lente verkwikt het weder.

64Dat is, de sterkte en kracht of de hulp des Heeren.

65Dat is, aan alle godzaligen.

66Of gramschap betonen. Het Hebreeuwse woord betekent ook verfoeien, als Num. 23:7, 8.

15Want zie, de HEERE zal 67met vuur komen, en Zijn 68wagens als een wervelwind; om met grimmigheid 69Zijn toorn hiertoe 70te wenden, en 71Zijn schelding met vuurvlammen.

67Of: in of als vuur komen. Dit is een beschrijving van de wraak die God oefenen zal; en het kan verstaan worden van de lichamelijke straf die God over Zijn vijanden brengen zal hier in hun leven, alsook van het jongste gericht, 2 Thess. 1:8, 9. Zie ook Jer. 5:14.

68Versta hier krijgswagens. Vergelijk dit met Ps. 68:18.

69Dat is, Zijn straffen.

70Of: aan te leggen.

71Dat is, Zijn toorn, Zijn straffen. Zie Ps. 9 op vers 6.

16Want met 72vuur 73en met 74Zijn zwaard zal de HEERE in het recht treden 75met alle vlees; en de verslagenen des HEEREN zullen vermenigvuldigd zijn.

72Versta hier het vuur der Goddelijke gramschap en wraak. Zie Job 22 op vers 20.

73Enigen aldus: dat is met het zwaard.

74Hier verstaan enigen het zwaard van de Chaldeeën en van andere vijanden, die de Heere tegen de Joden zenden zou; daarom noemt hij hen Zijn zwaard. Doch anderen verstaan hier door het zwaard het Woord des Heeren, als Ef. 6:17. Hebr. 4:12.

75Dat is, met alle goddeloze mensen, die Hem ongehoorzaam en wederspannig zullen geweest zijn.

1776Die 77zichzelven heiligen en zichzelven reinigen 78in de hoven, 79achtereen 80in het midden derzelve, 81die zwijnenvlees eten, en verfoeisel en muizen; tezamen zullen zij 82verteerd worden, spreekt de HEERE.

76Een verklaring hoedanigen die vijanden waren die de Heere verslaan zou, te weten die de afgoden eren en hun leven naar de wet Gods niet aanstellen.

77Te weten naar de wijze der afgodendienaars, om hun valse goden te behagen.

78Of: tot de hoven; dat is, om in de hoven der afgoden te gaan offeren. Zie Jes. 1:29; 65:3.

79Dat is, de een achter den ander, of na elkander. Enigen verstaan hier bij een een put of poel in de hoven gelegen, bij of achter denwelken zij zich met deszelfs water wiesen, om alzo zichzelven te reinigen. Anderen: achter een boom, dat is, achter een gehucht bomen, enigen afgod toegeëigend. Anderen: achter den tempel van den Enen, te weten God, Die Eén genoemd wordt, Deut. 6:4; ook noemen sommigen onder de heidenen God den Enen. Anderen: achter den tempel des afgods Achad, welken Achad zij menen te zijn een afgod bij de Assyriërs, representerende de zon.

80Dat is, openlijk.

81Zie vers 3. Lev. 11:7, enz.

82Dat is, uitgeroeid worden.

De roeping der heidenen

1883Hun werken en hun gedachten! 84Het komt, 85dat Ik vergaderen zal alle heidenen en 86tongen; en zij zullen komen en zij zullen 87Mijn heerlijkheid 88zien.

83Anders: Maar Mij aangaande, o hun werken, enz. Alsof God, nadat Hij in het voorgaande vers de gruwelijke afgoderij der goddeloze Joden bestraft had, een dreigement hierbij voegde, sprekende als de Vertoornde, met kort afgebroken woorden. Of men kan deze woorden aldus stellen: Zou Ik hun werken en hun gedachten verdragen? Alsof Hij zeide: Ik zal ze geenszins verdragen, maar spoedig zal Ik alle heidenen vergaderen, enz.

84Dat is, de tijd komt.

85Dat is, in de plaats der boze en goddeloze Joden zal Ik de heidenen roepen, en Ik zal denzelven Mijn heerlijkheid openbaren.

86Dat is, allerlei volken, die verscheidene spraken spreken.

87Die God de Heere in het Evangelie openbaart, verlossende het menselijk geslacht door Jezus Christus.

88Dat is, deelachtig worden.

19En Ik zal 89een teken aan hen zetten, en uit hen 90die het ontkomen zullen zijn, zal Ik zenden tot de heidenen, 91naar Tarsis, 92Pul, en 93Lud, 94de boogschutters, naar 95Tubal en 96Javan, tot de vergelegen eilanden, die 97Mijn gerucht niet gehoord, noch Mijn heerlijkheid gezien hebben; en 98zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenen verkondigen.

89Waaraan men de bekeerde Joden voor Mijn kinderen en dienaren moge kennen. Dit teken is de belijdenis der leer van het christelijk geloof en het gebruik der heilige sacramenten; en innerlijk de Heilige Geest, door Denwelken zij verzegeld worden, Ef. 1:13.

90Te weten uit de verwerping van den groten hoop, uit het gemene verderf en den ondergang der Joden; gelijk vervuld is in de apostelen en anderen die het Evangelie onder de heidenen hebben verkondigd.

91Te weten tot die die in Tarsis wonen, en zo in het volgende. Van Tarsis zie de aant. 1 Kon. 10 op vers 22.

92Dit meent men dat de Afrikanen betekent. Pul was ook een naam van den koning van Assyrië. Zie 2 Kon. 15:19, 20. 1 Kron. 5:26.

93Zie Gen. 10 op vss. 13, 22.

94Hebr. de boogtrekkers, of de boogspanners, dat is, die met den boog schieten. Vgl. Jer. 46:9.

95Zie Gen. 10 op vers 2.

96Dat is, de Grieken. Zie Gen. 10:2.

97Hebr. Mijn gehoor, of horing, dat is, die van Mij niet gehoord hebben, die de predicatie van het Heilig Evangelie nog niet gehoord hadden. Zie Rom. 10:16, 17. Anderen: die het gerucht, belangende Mijn grote macht, nog niet gehoord hadden.

98Of: dezelve, te weten die Ik tot de heidenen zal zenden, namelijk de apostelen en andere leraars, als Barnabas, Silas, Timotheüs, Titus, Lukas, enz.

20En zij zullen 99al uw broeders uit alle heidenen den HEERE 100ten spijsoffer brengen, 1op paarden en op wagens, en 2op rosbaren, en op muildieren, en 3op snelle lopers, 4naar Mijn heiligen berg toe, 5naar Jeruzalem, zegt de HEERE, gelijk als de kinderen Israëls het spijsoffer in een rein vat brengen ten huize des HEEREN.

99Te weten uw broeders in Christus, of geloofsgenoten, de uitverkoren heidenen, die bekeerd zijnde door de predicatie van het Heilig Evangelie, tot Abrahams kinderen zullen gemaakt worden, en dienvolgens der Joden broederen zijn zullen.

100Of: tot een offerande, om den Heere geofferd te worden. Anders: tot een geschenk. Zie Rom. 15:16. Alzo ook in dit vers.

1Dat is, met alle vlijt, en bevorderlijke middelen.

2Of: op bedekte wagens, op koetsen.

3Of: op snelle beesten, of: op postpaarden.

4Dat is, tot de gemeenschap der heiligen. Zie Jes. 2:2.

5Uit vers 23 is wel af te leiden dat dit niet is te verstaan van het materiële Jeruzalem, want het is onmogelijk dat alle vlees alle maanden, of alle weken, daar komen zou om te aanbidden.

21En ook zal Ik 6uit dezelve enigen 7tot priesters en tot Levieten nemen, zegt de HEERE.

6Te weten uit de bekeerde heidenen.

7Dat is, tot leraars en tot predikanten van het Heilig Evangelie. Zie Rom. 15:16. Filipp. 2:17.

22Want gelijk als 8de fnieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor Mijn aangezicht zullen staan, spreekt de HEERE, alzo zal ook 9ulieder zaad en ulieder naam staan.

8Zie Jes. 65 op vers 17. 2 Petr. 3:13. Openb. 21:1.

9Dat is, daar zal altijd op de wereld een kerk en hoopje der gelovigen zijn en blijven. Het Rijk van Christus wordt Hebr. 12:28 genoemd een onbeweeglijk Koninkrijk.

f Jes. 65:17. 2 Petr. 3:13. Openb. 21:1.

23En het zal geschieden dat 10van de ene nieuwe maan tot de andere en van den enen sabbat 11tot den anderen, 12alle vlees komen zal om aan te bidden voor Mijn aangezicht, zegt de HEERE.

10Hebr. van den tijd der nieuwe maan tot zijn nieuwe maan; dat is, steeds aan een ander, zonder onderscheid van de dagen die in het Oude Testament verordineerd waren. Vgl. Kol. 2:16.

11Hebr. tot zijn sabbat.

12Dat is, allerlei volken op aarde, zo heidenen als Joden. Zie Joël 2:28. Hand. 2:17. Zie ook boven, op vers 20.

24En 13zij zullen henen uitgaan en zij zullen 14de dode lichamen der lieden 15zien die tegen Mij overtreden hebben; want g16hun worm zal niet sterven en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen 17allen vlees 18een afgrijzing wezen.

13Te weten de ware lidmaten der gemeente, de gelovigen.

14Dit kan wel naar de letter genomen worden, als Jes. 34:3 en elders; doch hier kan het ook genomen worden voor zodanigen die in zonden dood zijn, ofschoon zij leven naar het lichaam, als 1 Tim. 5:6. Openb. 20:5.

15En zich verblijden vanwege de rechtvaardige straf des Heeren over de goddelozen, zowel in dit als in het toekomstige leven. Vgl. Openb. 12:10, enz.; 19:1, 2, enz.

16Christus past deze woorden op de vervloekten in de hel, waar de worm van de consciëntie niet sterft, maar altijd knaagt, en het vuur van den toorn Gods nimmermeer uitgeblust wordt, Mark. 9:44.

17Te weten allen uitverkoren kinderen Gods, of allen anderen creaturen.

18Of: gruwel, of vloek zijn. Het Hebreeuwse woord wordt alleen hier en Dan. 12:2 gevonden. In beide plaatsen wordt er gesproken van hardnekkige zondaars, van dewelke alle vromen en alle godzalige personen de walg hebben.

g Mark. 9:44.