DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 55.

Christus nodigt alle verslagenen van hart tot de genieting Zijner weldaden, vs. 1. God de Vader betuigt waartoe Hij Christus gezonden heeft, 4. Namelijk om de heidenen te roepen, 5. Wat het ambt aller bekeerden is, 6. God belooft dat Hij denzelven Zijn genade en zegen rijkelijk geven wil, 10. Tot verheuging aller creaturen, 12.


Nodiging tot het heil

1O1 a2alle gij dorstigen, komt 3tot de wateren, en gij 4die geen geld hebt, komt, koopt en 5eet, ja, 6komt, koopt zonder geld en zonder prijs, 7wijn en melk.

1Het Hebreeuwse woordje hoi, hetwelk elders zoveel is als wee, is hier een woordje van opwekking.

2Gij allen die naar de gerechtigheid zeer verlangt, gevoelende uw zonden en ellenden, Ps. 42:3. Matth. 5:6. Joh. 7:37.

3Dat is, tot Mij, of tot de hemelse goederen, die Ik u door het Evangelie aanbied, namelijk vergeving der zonden en de gerechtigheid, die ons om niet en zonder enige verdiensten onzerzijds van God in Christus gegeven worden. Insgelijks de gaven des Heiligen Geestes, en eindelijk het eeuwige leven; waartoe wij door het geloof moeten komen, Joh. 7:37.

4Hebr. die geen geld heeft, dat is, die in of bij uzelven geen waardigheid noch verdiensten hebt.

5Dat is, geniet. Alzo ook vers 2. Eten voor genieten is zeer gemeen bij de Hebreeën. Zie Job 21, de aant. op vers 25.

6Dat is, ontvangt om niet.

7Wijn en melk betekent hier hetzelfde dat straks door water is te kennen gegeven, te weten alles wat tot het geestelijke leven van node is.

a Joh. 7:37, 38.

28Waarom weegt gijlieden geld uit 9voor hetgeen dat geen brood is, en 10uw arbeid 11voor hetgeen dat niet verzadigen kan? 12Hoort aandachtiglijk naar Mij en 13eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen.

8Dat is, waarom doet gij veel vergeefse kosten en moeite, drijvende uw afgoderij en bijgeloof, daar toch door zulke middelen geen leven noch vaste troost te verkrijgen is?

9Hebr. voor niet-brood. Aldus noemt hij de valse leer en bijgelovigheden, die het hart der mensen niet kunnen spijzen noch verzadigen. Als daar was de leer der schriftgeleerden en der farizeeën van eigengerechtigheid, buiten Christus en Zijn gerechtigheid.

10Dat is, het geld dat gijlieden met uw arbeid gewonnen hebt.

11Hebr. om niet ter verzadiging.

12Hebr. Hoort horende, dat is, hoort aandachtiglijk, naarstiglijk, of ernstiglijk naar Mij.

13Dit is ook al van een geestelijk eten te verstaan, als ook wat er volgt.

314Neigt uw oor en komt tot Mij, hoort en 15uw ziel zal leven; want Ik zal met u een eeuwig verbond 16maken 17en bu geven de gewisse weldadigheden 18Davids.

14Dit spreekt God de Vader.

15Dat is, zij zal troost en vreugd hebben, als zij Mij hoort.

16Zie Gen. 15 op vers 18. Jer. 34:18, 19.

17Deze woorden zijn hierbij gevoegd uit de woorden van Paulus, Hand. 13:34, waar aldus staat: Ik zal ulieden die heilige en trouwe beloften Davids geven.

18Dat is, die Ik David heb beloofd. Zie 2 Sam. 7:13. Ps. 89:29. Tot voltrekking dezer weldadigheden was het van node dat Christus van de doden zou opstaan en alzo tot Zijn eeuwig Rijk ingaan. Tot zulk einde haalt de apostel Paulus deze spreuk aan, Hand. 13:34, om de opstanding van Christus te bewijzen. Enigen verstaan hier door David den Heere Christus, zodat door de weldadigheden Davids te verstaan zouden zijn de weldadigheden die Christus het volk Gods verwerven en geven zou. Alzo ook Jer. 30:9. Ez. 34:23, enz.

b Hand. 13:34.

4Zie, 19Ik heb 20Hem 21tot een Getuige der volken gegeven, een Vorst en 22Gebieder der volken.

19Te weten God de Vader.

20Te weten Christus, den Zone Davids, Die ook Davids Heere en Verlosser is.

21Dat is, tot een Profeet en Leraar, Die de hemelse waarheid betuigt; of Die van Mijn wil getuigenis geeft.

22Om te gebieden en te bevelen wat Hem belieft.

5Zie, 23Gij zult een volk roepen 24dat Gij niet kendet, en 25het volk dat U niet kende, 26zal tot U lopen, om des HEEREN Uws Gods wil en 27om des Heiligen Israëls wil, 28want Hij heeft U verheerlijkt.

23O Jezus Christus.

24Dat is, naar dewelke Gij niet vraagdet, maar liet ze op hun wegen wandelen. Zie Hand. 14:16. Of die Gij voor Uw volk niet kendet.

25Hebr. een volk die U niet kenden, zullen tot U lopen, dat is, die naar U niet vraagden, noch U voor hun Zaligmaker kenden.

26Dat is, met groten ijver en begeerte Uw leer aannemen.

27Of: en tot den Heilige Israëls. Zie Ps. 71 op vers 22.

28Of: als Hij U, o Christus, zal verheerlijkt hebben, namelijk door de opstanding uit de doden, Rom. 1:4, en door de verhoging aan Zijn rechterhand in de hemelen, vanwaar Hij den Heiligen Geest op de apostelen zenden zou, Handelingen 2, doende grote wonderen door Deszelfs kracht, Hand. 3:13; 4:10.

6Zoekt den HEERE 29terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan terwijl Hij nabij is.

29Dat is, terwijl Hij Zijn goedertierenheid den armen zondaren aanbiedt, dezelve tot boete en bekering nodigende. Zie Ps. 32:6. Het zijn de woorden van den profeet.

7De goddeloze verlate zijn weg, en de 30ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekere zich tot den HEERE, zo zal Hij Zich zijner ontfermen, en tot onzen God, want Hij 31vergeeft menigvuldiglijk.

30Hebr. de man der boosheid, of der ongerechtigheid.

31Hebr. Hij vermeerdert te vergeven, of met vergeven.

832Want Mijn gedachten zijn niet ulieder gedachten, en uw wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt de HEERE.

32Hier spreekt God de Heere wederom, en het is zoveel alsof Hij zeide: Gij mensen zijt van zulken aard, dat gij het niet lichtelijk vergeeft noch vergeet als u iemand vertoornd heeft, inzonderheid als hij het te grof maakt; maar Ik vergeef weldra al dengenen dien het leed is dat zij Mij vertoornd hebben, en die Mij om vergeving bidden. Ik ben ook niet wankelmoedig noch ontrouw, gelijk de mensen, maar al wat Ik beloof, doe Ik gewisselijk.

9Want 33gelijk de hemelen hoger zijn dan de aarde, alzo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen, en Mijn gedachten dan ulieder gedachten.

33Of: zoveel . Vgl. hiermede Ps. 103:11.

10Want gelijk de regen en de sneeuw van den hemel nederdaalt en derwaarts niet wederkeert, maar doorvochtigt de aarde en maakt dat 34zij voortbrenge en uitspruite, en zaad geve den zaaier en brood den eter;

34Te weten de aarde.

11Alzo zal 35Mijn woord, dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn, het zal 36niet ledig tot Mij wederkeren; maar het zal doen hetgeen dat Mij behaagt, en het zal 37voorspoedig zijn 38in hetgeen waartoe Ik het zend.

35Dat is, het woord Mijner belofte.

36Dat is, niet zonder iets uit te richten.

37Of: geluk hebben, wel gedijen.

38Of: tot welk, of: werwaarts.

12Want in blijdschap zult gijlieden 39uittrekken en met vrede voortgeleid worden; 40de bergen en heuvelen zullen geschal maken met vrolijk gezang voor uw aangezicht, en calle bomen des velds zullen de handen samenklappen.

39Te weten uit de geestelijke gevangenis des duivels, nadat gij door Christus zult verlost zijn, waarvan de Babylonische gevangenis een beeld was.

40Zie Jes. 35:1. De zin is, dat alle creaturen, al is het dat zij ongevoelig zijn, nochtans het werk des Heeren met vreugd zullen helpen bevorderen. Zie de aant. Ps. 98 op vers 8.

c 1 Kron. 16:33.

1341Voor een doorn zal een dennenboom opgaan, voor een distel zal een mirtenboom opgaan; en 42het zal den HEERE wezen tot een naam, tot 43een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden.

41Dat is, die tevoren als distelen en doornen waren, dat is, onvruchtbaar en tot alle goed onbekwaam, zullen vruchtbaar worden, en als schone bomen opwassen, nadat zij door den Heiligen Geest zullen vernieuwd en wedergeboren zijn. Zie dergelijke manieren van spreken Jes. 41:19.

42De zin is: Door de verlossing en heiliging der kerk zal God Zijn oneindige goedheid en almogendheid inzonderheid doen blijken, waarom Hij in der eeuwigheid zal geloofd en geprezen worden.

43Te weten een gedenkteken.