DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 54.

Weldaden die de Heere de kerk des Nieuwen Testaments bewijzen zou, en voorzegging dat Hij haar grotelijks zou vermeerderen, vs. 1, enz. Dezelve als Zijn lieve huisvrouw met eeuwige genade omhelzende, 5. En treffelijk met de gaven des Heiligen Geestes versierende, 11. En dat Hij haar tegen haar vijanden beschutten zou, 14. Het is God, Die het alles regeert, 16. Ten beste van Zijn uitverkorenen, 17.


Heilsbeloften voor Sion

1ZINGa1 vrolijk, 2gij onvruchtbare, die 3niet gebaard hebt, maak geschal met vrolijk gezang, en juich, die geen barensnood gehad hebt, want de kinderen 4der eenzame zijn meer 5dan de kinderen der getrouwde, zegt de HEERE.

1Hier spreekt de profeet de gemeente der gelovige Joden aan, die leven zouden ten tijde als het Evangelie zou beginnen gepredikt te worden, als af te leiden is uit Gal. 4:27, waar deze woorden geciteerd worden.

2Aldus noemt hij de kerk die in de wereld was, toen Christus in het vlees verschenen is, ten aanzien van het geringe aantal der gelovigen.

3Dat is, zeer zelden of weinig kinderen gebaard hebt, te weten kinderen Gods, uit het zaad van Gods Woord. Vgl. Joh. 1:12, 13. 1 Petr. 1:23. Het getal der gelovige heidenen is veel groter dan het getal der gelovige Joden. Zie Joh. 1:11. Rom. 9:27, enz.

4Of: der verwoeste, dat is, der Joodse kerk, die ten tijde van den Heere Christus klein was in getal, ten aanzien van de grote menigte der Joden die verworpen waren.

5Dat is, dan de oude gemeente der Joden, die God eerst beroepen en Zich als ten huwelijk genomen heeft.

a Gal. 4:27.

26Maak de plaats uwer tent wijd, en dat men de gordijnen uwer 7woningen uitbreide, 8verhinder het niet; maak uw 9koorden lang en 10steek uw 11pinnen vast in.

6Te weten opdat de bekeerden uit de heidenen plaats bij u vinden. Dit is gesproken naar de wijze der ouden in het land van Kanaän, die in tenten woonden, te kennen gevende dat de kerk des Nieuwen Testaments zeer vermeerderen en zich wijd uitbreiden zou, zich aan alle zijden vermenigvuldigende. Zie Jes. 49:19, 20.

7Of: tabernakelen.

8Of: houd ze niet terug, of: houd ze niet in.

9Of: touwen, of: zelen, met dewelke de tenten gespannen worden.

10Hebr. versterk uw pinnen.

11Of: nagelen, aan dewelke de touwen vastgemaakt worden.

3Want gij zult 12uitbreken ter rechter- en ter linkerhand; en 13uw zaad zal 14de heidenen erven, en 15zij zullen 16de verwoeste steden doen bewonen.

12Te weten met veelheid van kinderen. De zin is: Daar zullen ook onder de heidenen en aan die plaatsen waar tevoren geen kerken geweest zijn, vele gelovige en ware lidmaten der christelijke kerk gevonden worden.

13Dat is, uw nakomelingen, te weten uw geestelijke kinderen.

14Dat is, het land der heidenen; dat is, de heidenen zullen ook door het Evangelie, hetwelk van Sion uitgaan zal, kinderen Gods worden en u toegevoegd worden.

15Te weten uw nakomelingen.

16Dat is, die steden in dewelke tevoren geen kinderen Gods woonden.

417Vrees niet, want gij zult niet beschaamd worden, en word niet schaamrood, want gij zult niet te schande worden; maar gij zult 18de schaamte uwer jonkheid vergeten en den smaad uws weduwschaps zult gij niet meer gedenken.

17Te weten vanwege uw onvruchtbaarheid, die eertijds voor grote schande gehouden werd.

18Dat is, de schande die u eertijds wedervaren is, te weten toen gij vanwege uw zonden den Egyptenaars ter dienstbaarheid zijt overgegeven geworden. Anderen nemen het in dezen zin, alsof de profeet zeide: De heerlijkheid en gelukzaligheid tot dewelke gij zult verheven worden, zal maken dat gij al het leed dat gij tevoren, toen gij als een verlaten jonkvrouw of arme weduwe waart, hebt uitgestaan, zult vergeten.

5Want 19uw Maker is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser; Hij zal de God 20des gansen aardbodems 21genoemd worden.

19Hebr. uw Makers is uw Man. Vergelijk deze manier van spreken met Gen. 20 op vers 13.

20Niet alleen van de Joden, maar ook van alle andere natiën, ja, van de ganse wereld, 1 Joh. 2:2, dewijl Zijn kerk door de ganse wereld zou uitgespreid worden.

21Versta hierbij: en ook inderdaad zijn.

6Want de HEERE 22heeft u geroepen als een verlaten vrouw en bedroefde van geest; nochtans zijt gij 23de huisvrouw der jeugd, hoewel gij versmaad zijt geweest, zegt uw God.

22Vooreerst uit de Babylonische gevangenis; daarna uit het geestelijke rijk der zonde en des duivels, tot Zijn Rijk.

23Dat is, als een huisvrouw die men in zijn jeugd getrouwd heeft, als Spr. 5:18. Dat is, gij waart Mij zeer lief en dierbaar in voortijden, en zijt het nog om der voorvaderen wil.

7Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten24, maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen.

24Versta hierbij de laatste woorden van het volgende vers: zegt de Heere, uw Verlosser.

825In een kleinen toorn heb Ik 26Mijn aangezicht van u 27een ogenblik verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer ontfermen, zegt de HEERE, uw Verlosser.

25Dat is, in een toorn die niet lang geduurd heeft. Anders: Ik heb Mijn aangezicht voor u verborgen voor een kleinen tijd, op het ogenblik van Mijn toorn.

26Van deze manier van spreken zie Job 13, de aant. op vers 24.

27Zie de aant. Ps. 30 op vers 6.

9Want 28dat zal Mij zijn als de wateren Noachs, 29toen Ik bzwoer 30dat de wateren Noachs niet meer over de aarde zouden gaan; alzo heb Ik gezworen dat Ik niet meer 31op u 32toornen, noch 33u schelden zal.

28De zin is: Wat Ik nu gesproken heb van Mijn genade en barmhartigheid jegens u, zal zo zeker en bondig zijn als hetgeen dat Ik eertijds gesproken heb na den algemenen zondvloed, die ten tijde van Noach geweest is. Zie Gen. 9:11.

29Of: dien Ik zwoer.

30Dat is, dat de wateren die tot zijn tijd gekomen zijn.

31Dit is van de uitverkoren kinderen Gods te verstaan, die de rechte lidmaten der kerk zijn.

32Te weten zozeer, dat Ik u geheel zou verstoten en van Mijn genade en gunst ganselijk beroven zou.

33Te weten zo hard dat Ik u geheel zou uitroeien.

b Gen. 9:11.

10Want 34bergen 35zullen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en 36het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermer.

34Vergelijk dit met de woorden van Christus Matth. 24:35.

35Of: mogen, of kunnen wijken. Anders: Want al verzetten zich de bergen, enz. De zin is: Mijn goedertierenheid over Mijn kerk zal eeuwig duren en onveranderlijk blijven, al ware het dat in de wereld het onderste boven ging.

36Dat is, het verbond waardoor Ik u vrede, dat is, de eeuwige zaligheid, beloofd heb.

11Gij verdrukte, door 37onweder voortgedrevene, 38ongetrooste: Zie, 39Ik zal uw stenen 40gans sierlijk leggen, en Ik zal u op saffieren grondvesten.

37Versta hier door dit onweder vooreerst de Babylonische gevangenis, en daarna de grote verwoesting door Antiochus ten tijde der Makkabeeën, en wijders den geestelijken strijd, de zwarigheid en vervolging der kerk in het gemeen, Rom. 11:28, 29.

38Of: troosteloze.

39Dat is, Ik zal u herbouwen, veel heerlijker dan gij tevoren geweest zijt. Dit moet men verstaan van een geestelijke herbouwing der uitverkorenen, die in dit leven begint door de predicatie van het Heilig Evangelie en de heerlijke gaven des Heiligen Geestes, Ef. 4:11, enz., en in het toekomende leven zal volmaakt worden, Openb. 21:10, enz.

40Hebr. met of in sieraad doen legeren.

12En 41uw glasvensters zal Ik kristallijnen maken en uw poorten 42van robijnstenen, en uw ganse landpale 43van aangename stenen.

41Of: Ik zal uw vensters van kristal maken, of van agaten, of van parelen.

42Of: van karbonkelen.

43Of: van lustige of welgevallige stenen. Hebr. van stenen des lustes, of des welgevallens.

13En 44cal uw kinderen zullen van den HEERE geleerd zijn, en 45de vrede uwer kinderen zal 46groot zijn.

44Al de kinderen der kerk worden uiterlijk door het Woord, innerlijk door den Heiligen Geest geleerd, Jer. 31:34.

45Dat is, welvaart, zaligheid, als vers 10.

46Of: menigvuldig.

c Joh. 6:45.

14Gij zult 47door gerechtigheid bevestigd worden; wees verre 48van verdrukking, want gij zult niet vrezen; en verre 49van verschrikking, want 50zij zal tot u niet naken.

47Te weten door Gods gerechtigheid, door dewelke Hij Zijn kinderen beschermt. Of versta hier die gerechtigheid met dewelke God Zijn kinderen begiftigt en versiert, en die bij dezelve in zwang is.

48Dat is, gij zult niet onderdrukt worden en geen oorzaak hebben van vrees der onderdrukking, die u uw vijanden zouden mogen aandoen.

49Of: van verderf.

50Te weten de vrees of verschrikking, dat is, dingen die u verschrikken zouden.

15Zie, 51zij zullen zich zekerlijk vergaderen, doch 52niet uit Mij; 53wie zich tegen u vergaderen zal, die zal 54om uwentwil vallen.

51Anders: Maar wie zich tegen u in u (dat is, in uw land) vergadert, verstaande de verraders des lands. Anders: Zie, daar zullen zich enigen als vreemdelingen bij u onthouden.

52Dat is, buiten Mijn bevel.

53Anders: maar wie zich als een vreemdeling bij u onthouden zal tegen u, die zal moeten vallen, of: die zich met u vergadert, tegen u zijnde, zal vallen.

54Of: voor u vallen, dat is, te gronde gaan, of te schande komen.

1655Zie, Ik heb den smid geschapen, 56die de kolen in het vuur opblaast en die het instrument voortbrengt 57tot zijn werk; ook heb Ik den verderver geschapen 58om te vernielen.

55De zin is: Ik regeer het al door Mijn voorzienigheid; geen smid zou enige wapenen ten krijge kunnen maken, of geen vijand met dezelve het land verderven, tenware dat Ik het tevoren alzo verordend had.

56Of: die het kolenvuur opblaast.

57Te weten tot het werk van den verderver, die iets tegen u voorneemt. Anders: tot zijn werk, te weten van den smid.

58Te weten die die Ik hem toelaat te verderven, of zover als Ik hem toelaat te verderven of te verdelgen.

1759Alle instrument 60dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, en alle tong die in het gericht 61tegen u opstaat, zult gij 62verdoemen; dit is de erve der knechten des HEEREN, en hun 63gerechtigheid is uit Mij, spreekt de HEERE.

59Niemand zal u kunnen hinderen of schaden, maar gij zult het alles overwinnen door Christus, Die u liefheeft, Rom. 8:37.

60Te weten van de vijanden der kerk.

61Te weten om met u te twisten of te rechten.

62Dat is, overtuigen dat zij u onrecht gedaan en u valselijk aangeklaagd hebben.

63Gerechtigheid is hier zoveel te zeggen als recht, of beschutting en bescherming, die een vrucht is der gerechtigheid Gods. Zie Jes. 48:18. Anderen verstaan hier door gerechtigheid het loon der gerechtigheid, of het recht dat den knechten des Heeren toekomt, hetwelk dit is, dat Ik hen tegen alle onbillijk geweld beschut en bescherm.