DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 53.

Vooreerst wordt in dit hoofdstuk gesproken van de ongelovigheid der Joden ten tijde der verschijning van Christus in het vlees, vs. 1. Daarna van de vernedering, van het lijden en sterven van Christus, alsook van Zijn verhoging en heerlijkheid, en van de vruchten die de kerk daarvan ontvangt en geniet.


1WIE1a heeft 2onze prediking geloofd? En 3aan wien is de arm des HEEREN geopenbaard?

1Te weten onder de Joden. Het is zoveel alsof de profeet zeide: Daar zijn er zeer weinig, schier niemand. In de plaatsen Joh. 12:38. Rom. 10:16 wordt het woord o Heere in het begin bijgevoegd, om te tonen dat het is een klacht tot God.

2Hebr. ons gehoor, dat is, onze predicatiën, als Rom. 10:16. Het zijn de woorden van de leraars des Nieuwen Testaments, te weten van Christus en Zijn apostelen, gelijk af te leiden is uit de woorden van Christus, Joh. 12:37, 38.

3Dat is, hoe weinig Joden zijn er in welker harten de Heilige Geest door de predicatie van het Heilig Evangelie krachtiglijk werkt, alzo namelijk dat Hij hen begiftigt met het ware geloof aan Jezus Christus.

a Joh. 12:38. Rom. 10:16.

24Want Hij is als een rijsje 5voor Zijn aangezicht 6opgeschoten, en 7als een wortel 8uit een dorre aarde; 9Hij had geen gedaante noch heerlijkheid; als 10wij Hem aanzagen, zo was er geen 11gestalte 12dat wij Hem zouden begeerd hebben.

4Alsof hij zeide: Uit de nederigheid en uit den verachtzamen staat in welken Christus verschenen is, nemen zij gelegenheid om Christus te verachten. Want de Joden hadden zichzelven ingebeeld een messias die in koninklijke pracht verschijnen zou; maar deze Christus komt slecht en gering, als een spruitje of rijsje. Zie Jes. 4:2; 11:1.

5Te weten voor het aangezicht van God Zijn Vader. Sommigen verstaan het voor het aangezicht van dit ongelovige Joodse volk, hetwelk niet dacht dat dit Rijsje mettertijd tot een hogen Boom opwassen zou.

6Te weten naar Zijn menselijke natuur.

7Dit kan men duiden op den nederigen verachten staat van het huis Davids, als Christus daaruit voortkwam, of op de kleine beginselen van Zijn Koninkrijk, ten aanzien van dewelke men niet zou geloofd hebben dat Hij tot een groten vruchtbaren Boom zou opwassen, maar veelmeer dat Hij ten onder blijven zou, als het zaad hetwelk in een dor, droog land geworpen wordt, verdroogt bij gebrek van vochtigheid; of gelijk de wortel van een boom die in dorre aarde geplant is, niet kan opschieten, de boom afgehouwen zijnde.

8Hebr. uit een land der droogte.

9Vanwege Zijn nederigen staat, en de wonden en striemen, het bloed en de zweetdroppen, alsook andere menigvuldige ellenden, die Zijn gelaat hebben mismaakt.

10Te weten wij Joden.

11Of: aanzien.

12Te weten naar de ogen van het vlees en van het menselijke vernuft.

313Hij was bveracht en 14de onwaardigste onder de mensen, 15een Man van smarten en 16verzocht in krankheid; en een iegelijk was 17als verbergende het aangezicht voor Hem; 18Hij was veracht, en 19wij hebben Hem niet geacht.

13Of: Hij was verachtzaam en verworpen van de mannen, te weten van zulke mannen, die in hoogheid en waardigheid verheven waren.

14Zo onwaard, dat Hij van de mensen steeds verworpen werd.

15Dat is, een Man vol smarten.

16Hebr. een Bekende der krankheid, dat is, Die wel verzocht had wat krankheid is, Hebr. 4:15. Of: Die vermaard was door Zijn ellende en zwarigheid, zijnde gans mat en zwak geworden vanwege de pijnigingen Hem aangedaan. Het Hebreeuwse woord dat hier met krankheid is overgezet, betekent ook in het generaal smart of ellende, als Pred. 6:2. Jer. 10:19. En alzo kan het doorgaans in dit hoofdstuk genomen worden.

17Anders: en als het aangezicht voor ons verbergende.

18De zin is: Vanwege Zijn ellendigen en verachtzamen staat heeft men Hem niet alleen Zijn behoorlijke eer niet gegeven, maar men heeft Hem geheel veracht.

19Wij Joden, wij hebben Hem bespot, of: niet gerekend. Zie Matth. 27:39, enz.

b Ps. 22:7, 8. Jes. 49:7; 52:14. Mark. 9:12.

420Waarlijk, cHij heeft onze krankheden 21op Zich genomen, en onze smarten, die heeft Hij 22gedragen; doch 23wij achtten Hem dat Hij geplaagd, van God 24geslagen en verdrukt was.

20Of: Nochtans, alsof hij zeide: Maar om de waarheid te zeggen, wij hebben Hem ongelijk gedaan, en wij steken in groot misverstand; want aldus is de Messias onzenthalve gesteld, Hij heeft al onze geestelijke ziekten, dat is, zonden, op Zich genomen om voor dezelve te betalen, waarvan de lichamelijke gezondmaking een afbeelding was, Matth. 8:17.

21Als Borg betalende de schuld die wij gemaakt hadden.

22Of: op Zich geladen, en als een zwaren last gedragen.

23Te weten wij Joden, stekende in groot misverstand en oordelende naar ons verkeerd oordeel, zo meenden wij dat Hij dit alles leed omdat Hij het met Zijn eigen zonden en overtredingen verdiend had. Maar het is daarmede heel anders gelegen, gelijk vers 5 gezegd wordt. Hebr. wij achtten Hem een geplaagde, geslagene Gods en verdrukte.

24Of: geraakt was. Zie Job 19 op vers 21.

c Matth. 8:17.

5Maar dHij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; 25de straf die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen 26eis ons genezing geworden.

25Hebr. de straf van onzen vrede, dat is, Hij werd gestraft opdat wij door Hem volkomen vrede krijgen zouden bij God, Die met ons in onvrede was vanwege onze zonden. Versta hierbij: en de kastijding is op Hem blijven liggen, totdat Hij volkomenlijk voor ons betaald had.

26Zodat wij van zonde en straf bevrijd zijn.

d Rom. 4:25. 1 Kor. 15:3. e 1 Petr. 2:24.

627Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk 28naar zijn weg; doch de HEERE heeft ons aller ongerechtigheid 29op Hem doen aanlopen.

27Dat is, wij zijn allen afgedwaald van den weg dien ons God in Zijn wet heeft voorgeschreven om daarin te wandelen.

28Niet naar den weg dien de HEERE ons had voorgeschreven; maar wandelende op den weg dien zich eenieder verkoren had. Zie 1 Petr. 2:25.

29Of: Hem doen ontmoeten. Of: Hij, te weten de Vader, dreef op Hem, te weten Christus, ons aller ongerechtigheid, dewijl Hij Zich in onze stede vrijwillig tot Borg gesteld had.

7Als 30dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch 31fHij deed Zijn mond niet open; als geen lam werd Hij ter slachting geleid, en als een 32schaap dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open.

30Te weten onze ongerechtigheid, dat is, de straf onzer ongerechtigheid, van Christus geëist werd.

31Met Zijn stilzwijgen betuigende dat Hij gewilliglijk alles voor ons geleden heeft, Zijn mond niet openende om de valse aanklachten Zijner vijanden te wederleggen; ook niet sprekende tot nadeel dergenen die Hem doodden, maar wel tot voordeel van ons; en biddende voor degenen die Hem kruisigden, Luk. 23:34.

32Eigenlijk een ooilam, of zijlam. Een lam bijt of stoot dengene niet die het kelen zal, maar het volgt zachtkens zijn slachter, die het ter slachtbank leidt.

f Matth. 26:63; 27:12, 14. Mark. 14:61; 15:5. g Hand. 8:32.

8Hij is 33uit den angst en 34uit het gericht weggenomen; en wie zal 35Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is 36afgesneden 37uit het land der levenden; 38om de overtreding 39mijns volks 40is de plaag op Hem geweest.

33Of: uit den kerker, of: uit dit geweldige benauwen. Hebr. uit de besluiting; te weten uit de helse benauwdheid die Christus in den hof te Gethsemane (waar Hij bloed gezweet heeft), doch inzonderheid aan het kruis gevoeld heeft, toen Hij riep: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Versta dit ook van Zijn opwekking uit de doden, en als Hij tot Zijn hemelsen Vader ten hemel is opgevaren.

34Te weten uit het gericht Gods, dat is, uit de verdoemenis, die Hij een tijdlang voor ons geleden heeft, zijnde voor ons een vloek geworden, Gal. 3:13. Doch enigen verstaan hier door het gericht den dood des kruises, waartoe Hij van de Joden en Pilatus veroordeeld was, in dezen zin: Ofschoon de Messias tot een schandelijken, ja, vervloekten dood verwezen wordt, zo zal Hij nochtans, wil de profeet zeggen, eindelijk ten hemel opgenomen worden, nadat Hij voor onze zonden zal genoeggedaan hebben.

35Of: de gedurigheid Zijns levens, of: Zijn eeuw. Versta hier, behalve de eeuwigheid van Zijn Goddelijk Wezen, ook de eeuwigdurendheid van Zijn Rijk, dewijl God Hem opgewekt en aan Zijn rechterhand gesteld heeft in de hemelse plaatsen, zo leeft en regeert Hij in eeuwigheid, en de dood heeft geen geweld meer over Hem, Luk. 1:33. Rom. 6:9. Of: Zijn generatie, dat is, Zijn kinderen, die geestelijk uit Hem zullen geboren worden.

36Dat is, Hij is door een geweldigen dood weggerukt, gelijk men een boom met geweld afhouwt.

37Dat is, dergenen die in de wereld leven. Zie de aantt. Job 28:13. Ps. 27:13. Jes. 38:11. De zin is: Hij is gedood en in het graf gelegd.

38Dat is, vanwege de zonden, zo der Joden als der heidenen, is Hij aldus geslagen en gemarteld, welke anderszins met recht de straf had moeten treffen.

39Dit zijn woorden van den profeet.

40Hebr. was Hem de plaag, te weten die straf, dat Hij aan het kruis is genageld geworden; alzo wordt het Hebreeuwse bijvoegsel mo ook in het enkelvoud genomen, Gen. 9:26, 27. Job 20:23; 22:2. Ps. 11:7. Jes. 44:15.

9En 41men heeft Zijn 42graf 43bij de goddelozen 44gesteld, en Hij is bij den rijke 45in Zijn dood geweest, omdat Hij 46geen onrecht gedaan heeft, hnoch bedrog in Zijn mond geweest is.

41Of: Hetwelk wel Zijn graf, enz. Hetwelk, te weten volk van Jeruzalem.

42Of: begrafenis.

43Of: met.

44Of: verordineerd, dat is, men heeft Zijn graf met goddelozen besteld, die het bewaken en bewaren zouden. Zie Matth. 27:63, 64, 65, 66. Anderen nemen het in dezen zin: De boze Joden meenden wel dat men het lichaam van Christus bij of met de lichamen der moordenaars zou wegdoen, om zulke en andere oorzaken zodanigen dood van Pilatus vorderende; maar de voorzienigheid Gods had dit anders geordineerd, want Christus is begraven geworden in het graf van Jozef van Arimathea, een eerlijk en rijk raadsheer, Matth. 27:60.

45Hebr. in Zijn doden, in het meervoud, dat is, na Zijn gewelddadigen dood. Vgl. Ez. 28:10 met de aant. Of: doden, omdat Christus niet één, maar als vele doden voor ons geleden heeft.

46Of: geen geweld; maar integendeel oprechtelijk, rechtvaardiglijk en eenvoudiglijk gehandeld en gewandeld heeft, zo in woorden als in werken.

h 1 Petr. 2:22. 1 Joh. 3:5.

10Doch het behaagde den HEERE 47Hem 48te verbrijzelen, Hij heeft Hem 49krank gemaakt; 50als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, 51Hij zal de dagen verlengen; en 52het welbehagen des HEEREN zal 53door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan.

47Te weten Jezus Christus onzen Verlosser.

48Te weten vanwege onze zonden, die op Hem lagen en in Hem moesten gestraft worden.

49Dat is, Hij heeft Hem velerlei grote smarten aangedaan en als velerlei krankheden opgelegd. Zie op vers 3.

50De zin is: Als Christus Zijn ziel (dat is, Zijn Persoon) tot een schuldoffer ter dood overgegeven zal hebben (2 Kor. 5:21), zo zal Hij Zijn zaad zien vermenigvuldigen, dat is, Hij zal zien dat de gelovigen door de predicatie van het Heilig Evangelie grotelijks zullen aanwassen, namelijk alsdan inzonderheid, nadat Hij ten hemel opgevaren zijnde, den Heiligen Geest op Zijn apostelen en andere leraars van het Heilig Evangelie zal gezonden hebben. Anders: wanneer Gij Zijn ziel tot een schuldoffer zult gesteld hebben, zo zal Hij zaad zien, dat is, een groot getal gelovige kinderen, geboren uit het onvergankelijke zaad van het Woord Gods, Ps. 110:3. 1 Petr. 1:23.

51Alsof hij zeide: De vrucht die de Heere Christus uit het voorverhaalde scheppen zal, zal niet kort noch haast voorbijgaande zijn, maar zij zal eeuwiglijk duren. Zie Ps. 23:6.

52Te weten het werk onzer verlossing en het vergaderen der uitverkorenen uit alle volken door de predicatie van het Heilig Evangelie, hetwelk alsdan voornamelijk is aangegaan, nadat Christus ten hemel was opgevaren, Matth. 28:19.

53Dat is, door Zijn dienst, of door Zijn macht. Zie Ef. 4:11, 12, enz.

11Om den arbeid Zijner ziel zal 54Hij het zien en 55verzadigd worden; door 56Zijn kennis zal 57Mijn Knecht, 58de Rechtvaardige, 59velen 60rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden 61dragen.

54Of: Hij het, te weten zaad, zien. De zin is: Christus zal zaad, dat is, kinderen, te weten geestelijke kinderen zien, dat is, verkrijgen, en met lust en vreugd aanschouwen, om Zijn arbeid en moeite. Versta daardoor die pijnen en smarten die Hij aan de ziel en aan het lichaam gevoeld heeft toen de zware toorn Gods vanwege de zonden van het menselijk geslacht op Hem lag. Anders: Van den arbeid Zijner ziel zal Hij [vrucht, of Zijn lust] zien. Zie Ps. 22 op vers 18.

55Dat is, Hij zal Zijn arbeid ten hoogste en tot Zijn genoegen volkomenlijk genieten, want het is billijk dat een getrouwe arbeider geniet de vruchten van zijn arbeid. Dit zal alsdan geschieden in Zijn eigen Persoon, als Christus in de heerlijkheid Zijns Vaders zal opgenomen en aan de rechterhand Zijns Vaders zal verhoogd worden. Het zal ook Zijn lidmaten wedervaren, als Hij denzelven Zijn heerlijkheid zal deelachtig maken.

56Versta die kennis door dewelke Hij zou bekend en aangenomen worden als Heiland en Middelaar tussen God en de mensen.

57Dit spreekt God de Vader. Vgl. dit met Jes. 42:1; 52:13.

58Te weten Hij rechtvaardig, lijdende voor de onrechtvaardigen, 1 Petr. 3:18.

59Te weten die altegader die in Hem geloven. Zie Rom. 5:19.

60Hun teweegbrengende de vergeving der zonden en de gerechtigheid die voor God bestaat.

61Te weten op het hout des kruises, 1 Petr. 2:24, als zijnde het Lam Gods, Hetwelk de zonden der wereld draagt, Joh. 1:29.

1262Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen, en 63Hij zal de machtigen als een roof delen, 64omdat Hij Zijn ziel uitgestort heeft in den dood, ien 65met de overtreders is geteld geweest; 66en Hij veler zonde gedragen heeft, en k67voor de overtreders gebeden heeft.

62Alsof God de Vader zeide: Dewijl Hij voor de mensen zoveel gedaan en geleden heeft (als boven verhaald is), zo zal Ik Hem van velen (dat is, velen) mededelen, dat is, Ik zal Hem vele geestelijke kinderen en gaven geven. Anders: Daarom zal Ik Hem een deel geven onder de groten, zodat Hij met de groten en machtigen zal mogen vergeleken worden. Anders: Daarom zal Ik Hem de geweldigen ten deel geven, namelijk de boze geesten. Zie Kol. 2:15.

63Te weten den dood, de zonde, den duivel en de hel, die tevoren de overhand over de mensen hadden, zal Hij als een roof delen, dat is, overwinnen en Zijn uitverkorenen uit hun hand verlossen. Anderen nemen het van de heerschappij van Christus over de machtigen dezer wereld, die zich zullen bekeren en Hem dienen. Vgl. Jes. 52:15.

64Dat is, omdat Hij Zich vrijwillig heeft laten vangen, martelen en doden.

65Zodat Hij niet alleen tussen twee moordenaars is gekruisigd geworden, maar Barabbas, die vanwege een moord en oproer gevangenzat, is waardiger gehouden dan Jezus Christus, de Zone Gods.

66Zie vers 11.

67Zeggende: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen, Luk. 23:34.

i Mark. 15:28. Luk. 22:37. k Luk. 23:34.