DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 49.

Christus verkondigt allen volken Zijn roeping, vs. 1. Hij klaagt over der Joden ongelovigheid, 4. En spreekt van de beroeping der heidenen, 6. En troost de gevangenen en bedrukten, 9. Belooft alles wat hinderlijk is om tot Hem te komen, weg te nemen, 11. Hij troost de mismoedige Joden, 14. Met belofte van hun geestelijk zaad te zullen vermeerderen, 18. En dat de koningen deszelfs voedsterheren zouden zijn, 23. En Hij belooft dat Hij hen uit de hand zo der lichamelijke als geestelijke vijanden verlossen zou, 24.


Het Licht der heidenen

1HOORT1 naar Mij, 2gij eilanden, en luistert toe, gij volken van verre. De HEERE heeft 3Mij geroepen van den buik aan, van 4Mijner moeders ingewand af heeft Hij 5Mijn Naam 6gemeld.

1Dit spreekt Christus.

2Zie Jes. 41:1.

3Te weten tot een Middelaar en Heiland Zijns volks.

4Dat is, zo haast als Mijn moeder Mij heeft ontvangen en ter wereld gebracht. Zie Matth. 1:20, 21. Luk. 1:31; 2:21.

5Dat is, Mij.

6Te weten bij Zijn uitverkoren volk in Juda. Zie Luk. 1:70.

2En Hij heeft Mijn mond 7gemaakt als een scherp zwaard, 8onder de schaduw Zijner hand 9heeft Hij Mij bedekt; en Hij heeft Mij 10tot een zuiveren 11Pijl gesteld, in Zijn pijlkoker heeft Hij Mij verborgen.

7Hebr. gesteld, dat is, Hij heeft Mij bevolen te prediken boete en vergeving der zonden, en Hij werkt alzo door Mijn predicatiën, dat zij de toehoorders door het hart snijden. Vgl. Luk. 24:32. Hand. 2:37. Hebr. 4:12. Openb. 1:16.

8Of: met de schaduw, enz. Zie Jes. 51:16.

9Dat is, Hij heeft Mij bewaard tegen de listen der schriftgeleerden en farizeeën, dat zij Mij tegen Mijn wil, en eer het tijd was, niet hebben kunnen vangen noch doden.

10Een zuivere, gladde pijl gaat lichter ergens door dan een roestige doet.

11Pijl betekent hier zoveel als straks tevoren zwaard. Zie Ps. 45:6.

3En Hij heeft tot Mij gezegd: 12Gij zijt Mijn Knecht, Israël, 13door Welken Ik verheerlijkt zal worden.

12Zie Jes. 42:1; 51:16. De zin dezer woorden is: O Christus, Gij zijt niet alleen Mijn Knecht, maar Gij zijt ook de rechte Israël, Die met God en Zijn machtigen toorn strijdende, de victorie behouden zult, waarvan Jakob alleen een voorbeeld geweest is, als hij met den Engel des Heeren strijdende, Denzelven overwonnen heeft, waarvan hij den naam Israël gekregen heeft.

13Of: in Welken. Anders: Israël is degene van welken Ik Mij door U roemen zal. De zin is: Ik beveel U, dat Gij vooreerst Mijn heerlijk Woord zult voordragen den Israëlieten, of dat Gij onder hen allereerst Mijn heerlijkheid zult verkondigen. Zie Matth. 10:6; 15:24. Hand. 13:46; 28:25, enz.

4Doch 14Ik zeide: Ik heb 15tevergeefs gearbeid, Ik heb Mijn kracht 16onnuttelijk en ijdellijk 17toegebracht; 18gewisselijk, 19Mijn recht is bij den HEERE en Mijn werkloon is bij Mijn God.

14Te weten de Heere Christus, Die hier klaagt over het ongeloof en de boosheid van het grootste deel der Joden.

15Te weten met Mijn predicatiën bij de verstokte Joden.

16Hebr. in het woeste.

17Hebr. verteerd, dat is, gebruikt.

18Of: nochtans is Mijn recht bij den Heere.

19Dat is, Mijn loon, dat Mij met recht toekomt. Alsof Christus zeide: Hoewel Mijn arbeid zulke vruchten niet heeft voortgebracht als Ik wel wenste, zo getroost Ik Mij daarmede, dat Ik Mijn hemelsen Vader getrouwelijk heb gediend in het ambt dat Hij Mij heeft opgelegd, en het is Hem ook wel bekend. Vgl. Matth. 23:37. In het volgende werkloon. Hebr. eigenlijk: werk of arbeid, en het wordt voor arbeidsloon genomen. Zie Jer. 22 op vers 13.

5En nu zegt de HEERE, Die Mij Zich van moeders buik af tot een Knecht geformeerd heeft, dat Ik 20Jakob tot Hem wederbrengen zou, 21maar Israël zal zich 22niet verzamelen laten; 23nochtans zal Ik verheerlijkt worden in de ogen des HEEREN, en Mijn God 24zal Mijn Sterkte zijn.

20Dat is, de Joden.

21Anders: en Israël dat niet verzameld wordt, opdat Ik verheerlijkt worde in de ogen des Heeren, en dat Mijn God Mijn Sterkte zou wezen. Israël dat niet verzameld wordt, dat is, het verstrooide Israël. Zie Matth. 23:37.

22Zich tot Mij bekerende, Matth. 23:37. Joh. 1:11. Anders: Israël verzamelt zich niet. Anders: en Israël zal tot Hem vergaderd worden.

23De zin is: Ongeacht de onboetvaardigheid van het grootste deel van het volk van Israël, zal Mijn getrouwe arbeid en naarstigheid in de bediening van Mijn predikambt bij Mijn hemelsen Vader in waarde zijn en blijven.

24Of: is Mijn Sterkte geworden, dat is, God troost Mij door Zijn Heiligen Geest tegen de ondankbaarheid der Joden. Vgl. Matth. 11:25, 26. Joh. 6:36, 37; 10:26, 27.

6Verder zeide Hij: 25Het is te gering dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn om 26op te richten de stammen Jakobs en om weder te brengen 27de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven 28tot een Licht der heidenen, om 29Mijn Heil te zijn tot aan het einde der aarde.

25Hebr. Het is te licht. Alsof Hij zeide: De waardigheid van Uw Persoon, als Die daar zijt de eeuwige en enige Zoon van God den Vader, alsook het hoge ambt waartoe Ik U beroepen heb, vereist wat meer en wat treffelijkers, dan dat Gij alleen het volk van Israël zoudt oprichten en weder terechtbrengen; Ik heb U tot een Zaligmaker der ganse wereld verordineerd. Daarom, ofschoon U het grootste deel onder de Joden niet wil kennen noch aannemen, zo zullen er velen onder de heidenen gevonden worden, die het doen zullen; en de christelijke kerk zal des te minder niet zijn, maar veelmeer zal zij daardoor vermeerderd worden.

26Te weten door de predicatie van het Heilig Evangelie.

27Dat is, degenen die Ik tot nog toe met grote zorg en naarstigheid bewaard heb, als zijnde Mijn erfdeel, ja, de oogappel van Mijn oog, Deut. 32:10.

28Dit is een klare profetie van de bekering der heidenen tot Christus. Zie Jes. 42:6. Luk. 2:32. Hand. 13:46, 47; 26:17, 18.

29Dat is, een Heil der heidenen, van Mij verordineerd.

7Alzo zegt de HEERE, de Verlosser Israëls, 30zijn Heilige, tot 31de verachte Ziel, tot Dien aan Welken 32het volk een gruwel heeft, 33tot den Knecht dergenen 34die heersen: Koningen 35zullen het zien en 36opstaan, ook vorsten, en 37zij zullen zich voor U buigen; 38om des HEEREN wil, 39Die getrouw is, 40des Heiligen Israëls, 41Die U verkoren heeft.

30Dat is, Die de Heilige Israëls is, als Jes. 10:17.

31Hebr. den Verachte van ziel, dat is, tot Christus, Die in deze wereld van alle goddelozen (die te allen tijde verre de meesten zijn geweest) is veracht geweest. Anders: Dien eenieder veracht. Anders: tot Dien Welken de ziel (dat is, schier iedere man, de grootste en voornaamste hoop der Joden) veracht. Zie Jes. 53:3. Matth. 27:22, 23, 29, 40. Joh. 7:48.

32Te weten het boze Joodse volk.

33Dat is, tot Christus, Die in de gedaante van een knecht in deze wereld verschenen is.

34Te weten te Jeruzalem, als Herodes, Pontius Pilatus, enz.

35Of: zullen U zien, dat is, kennen en eren voor den Heiland en Zaligmaker der wereld. Zie Ps. 72:10, 11.

36Tot een teken van eerbied, als Lev. 19:32.

37Of: en zullen U aanbidden.

38God den Vader in den Zoon erende.

39Die Zijn belofte van de zending van Zijn Zoon Jezus Christus in het vlees getrouwelijk houden zal.

40Dat is, om Desgenen wil Die de Heilige Israëls is. Zie boven in dit vers.

41Te weten tot Zijn Knecht en Middelaar der uitverkorenen. Hier is verandering van persoon, want tevoren heeft hij van Christus gesproken in den derden persoon, hier in den tweeden.

8Alzo zegt 42de HEERE: a43In den tijd des welbehagens 44heb Ik 45U verhoord 46en ten dage des heils 47heb Ik U geholpen; en 48Ik zal U bewaren en Ik zal U geven 49tot een Verbond 50des volks, om 51het aardrijk op te richten, om 52de verwoeste erfenissen te doen beërven;

42Te weten God de Vader.

43Dat is, ten tijde als Ik Mijn genade en goedertierenheid heb willen openbaren door de predicatie van het Heilig Evangelie, en Ik U gezonden heb tot een Heiland der wereld, om te lijden voor de zonden Mijns volks, 2 Kor. 6:2.

44Dit wordt gesproken in den verleden tijd; maar het is te verstaan in den toekomenden tijd.

45O Christus.

46Dit is met andere woorden hetgeen dat straks gezegd is.

47Dat is, Ik heb U onderstut toen Gij in de pijnen der hel waart, en heb Uw lichaam voor verderf bewaard toen Gij in het graf laagt; ja, Ik heb U van de doden opgewekt en aan Mijn rechterhand gesteld. Zie 2 Kor. 6:2.

48Te weten tegen al Uw vijanden, dat Gij van geen derzelve overwonnen wordt.

49Dat is, tot een Middelaar des verbonds, als Jes. 42:6.

50Te weten van het volk Gods.

51Dat is, de inwoners der aarde, te weten de uitverkorenen. De zin is: Opdat Gij, Jezus Christus, Uw kerk, die Uw erve is, wederom opricht en daarin woont.

52Men kan hier door de verwoeste erfenissen verstaan, eerst het land Kanaän, dat ten tijde der Babylonische gevangenis verwoest was, zie vers 19, en voorts de zaligheid, waarvan de duivel de uitverkorenen poogde te onterven, te beroven, en hun dezelve woest te maken.

a 2 Kor. 6:2.

9Om te zeggen 53tot de gebondenen: Gaat uit; tot hen 54die in duisternis zijn: 55Komt tevoorschijn. 56Zij zullen 57op de wegen weiden en op alle hoge plaatsen zal hun weide wezen.

53Dat is, tot de gevangenen, als Jes. 42:7.

54Dat is, die in onwetendheid en in geestelijke treurigheid leven.

55Of: Komt hervoor, openbaart u. Hebr. eigenlijk: Wordt ontdekt of geopenbaard.

56Te weten die van U krachtiglijk zullen beroepen zijn.

57Dat is, aan alle hoeken en kanten. De zin is: Nadat zij uit de geestelijke gevangenis der zonden en des duivels verlost zijn, zullen zij rijkelijk aan de ziel en aan het lichaam gezegend worden, en zij zullen dezelve zegeningen overal genieten.

1058Zij zullen niet bhongeren, noch dorsten, en de hitte en de zon zal hen 59niet steken; want hun 60Ontfermer zal hen leiden, en 61Hij zal hen aan de springaders der wateren zachtkens leiden.

58Hetgeen dat God hier zegt, zal in den hemel vervuld worden. Zie Openb. 7:16. De mening is, dat de uitverkorenen in den hemel geen ongemak lijden zullen, maar dat zij volkomenlijk gelukzalig zijn zullen, waarvan de genieting van het manna en van het water uit den rotssteen in de woestijn een voorbeeld geweest is.

59Hebr. niet slaan.

60Dat is, de Heere Christus zal hen leiden gelijk een herder zijn schapen leidt, als Jes. 40:11.

61Dat is, Hij zal hen verkwikken door den troost des Heiligen Geestes, daartoe gebruikende de troostelijke beloftenissen die God den Zijnen is doende.

b Openb. 7:16.

11En 62Ik zal al Mijn bergen tot een weg maken, en Mijn banen zullen verhoogd 63zijn.

62Dat is, Ik zal alle hindernissen uit den weg nemen. Daarentegen zal Ik alle behulp en bevordering doen, opdat Mijn uitverkorenen uit alle hoeken en einden der ganse wereld tot de gemeenschap van het volk Gods gebracht worden. Het zijn de woorden van God den Vader.

63Of: worden.

12Zie, dezen zullen van verre komen; en zie, die van het noorden en 64van het westen, en genen uit het land 65Sinim.

64Hebr. van de zee. Zie de aant. Gen. 12:8.

65Of: der Sinieten. Aan dezen wordt ook gedacht Gen. 10:17. Enigen menen dat deze volken wel mochten zijn de Sinezen of Chinezen.

1366Juicht, gij hemelen, en verheug u, gij aarde, en 67gij bergen, maakt gedreun met gejuich; want de HEERE heeft Zijn volk vertroost, en Hij zal Zich over Zijn ellendigen ontfermen.

66Zie Rom. 8:19.

67Zie Jes. 35:1; 44:23.

Sions klacht en vertroosting

14Doch 68Sion zegt: De HEERE heeft mij verlaten, en de Heere heeft mij vergeten.

68Dat is, de gelovige Joden, die dit spreken, hard geperst zijnde door de grote en menigvuldige ellenden die hen overvielen.

15Kan ook een vrouw 69haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den 70zoon haars buiks? 71Ofschoon dezen 72vergaten, zo zal Ik toch 73u niet vergeten.

69Of: haar zuigkind, of: haar kleine kind, als Jes. 65:20.

70Zie gelijke manier van spreken Spr. 31:2.

71Of: Ja, dezelve, te weten vrouwen. Anders: Nog kunnen dezen vergeten, of: Maar of zij ze vergaten, zo zal Ik nochtans, enz.

72Te weten haar kind of kinderen. Zie Ps. 27:10.

73O Sion, o Jeruzalem, dat is, o Mijn kerk, Mijn volk. Versta dit niet zozeer van een lichamelijke als van een geestelijke verlossing, Rom. 9:6, 7.

16Zie, 74Ik heb u in de beide handpalmen 75gegraveerd; 76uw muren 77zijn steeds vóór Mij.

74Dat is, Ik zal u altijd gedachtig zijn en zorg voor u dragen.

75Of: geschreven, getekend.

76O Jeruzalem.

77Alsof de Heere zeide: Gelijk Ik de muren van Jeruzalem, van de Chaldeeën geruïneerd zijnde, zal herbouwen, alzo zal Ik het geestelijke Jeruzalem, Mijn kerk, die nu klein, ja, schier geheel vervallen is, weder opbouwen en beschermen.

17Uw 78zonen zullen zich haasten; maar 79uw verstoorders en uw verwoesters zullen 80van u uitgaan.

78Of: kinderen, dat is, de uitverkorenen, die in u door het zaad van het Woord Gods zullen geboren worden, die zullen met grote begeerte haastelijk komen tot de gemeenschap der gemeente.

79Dat is, de valse leraars en twistmakers, als schriftgeleerden en farizeeën, mitsgaders al degenen die door hun valse leer en ergerlijk leven u schadelijk zijn en afbreuk doen.

80Of: uit u.

18cHef uw ogen op rondom, en zie, 81al dezen vergaderen zich, zij komen 82tot u; zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, zekerlijk, gij zult u 83met al dezen 84als met een sieraad bekleden, en gij zult hen u aanbinden 85gelijk een bruid.

81Versta de bekeerde heidenen, die de kerk zullen vermeerderen en versieren, zich tezamen onder één Herder vervoegende.

82Of: uwenthalve.

83Te weten met al de uitverkorenen, die de Heere onder Zijn gehoorzaamheid brengen zal, zo uit de Joden als uit de heidenen.

84Het grote getal der ware Christgelovigen is het sieraad der kerk.

85Dat is, gelijk een bruid haar sieraad aandoet of om zich bindt, als zij zich oppronkt.

c Jes. 60:4.

19Want 86in uw woeste en uw eenzame plaatsen, en uw 87verstoord land, gewisselijk, 88nu zult gij 89benauwd worden van inwoners; en 90die u verslonden, zullen zich verre van u maken.

86De zin is: De menigte dergenen die zich tot de christelijke gemeente begeven zullen, zal zo groot zijn dat de kerk, die tevoren als een woeste en eenzame plaats geweest is, zal vervuld, ja, schier te eng worden om al de aankomende Christgelovigen uit de heidenen te begrijpen, want de gelovigen zullen door de ganse wereld verspreid worden.

87Het Joodse land is verstoord geworden, zo door de Babyloniërs als door de Romeinen en andere natiën.

88Dat is, dan, of haast. Zie de aant. Hos. 10 op vers 3.

89Of: geprangd, geperst worden, te weten als de uitverkoren heidenen tot u zullen inkomen en zich tot de gemeente vervoegen zullen.

90Dat is, die u tevoren schenen te willen verslinden door hun tirannieke vervolging en leer, als daar waren de schriftgeleerden, farizeeën en tirannen, enz.

20Nog zullen 91de kinderen waarvan gij beroofd waart, zeggen voor uw oren: 92De plaats is mij te nauw, 93wijk voor mij, dat ik wonen mag.

91Hebr. de kinderen uwer kinderberoving, dat is, uwer onvruchtbaarheid, namelijk de heidenen, die wel eigenlijk uw kinderen niet zijn, als van u lichamelijk niet gegenereerd zijnde, maar nu door het geloof kinderen der gemeente geworden zijn, nadat gij, Joden, vanwege de ongelovigheid en onboetvaardigheid, als kinderloos en onvruchtbaar voor het meeste deel te achten zijt. Anderen zetten dit vers aldus over: De kinderen die gij krijgen zult, toen gij van uw kinderen beroofd waart, zullen nog zeggen voor uw oren, dat is, dat gij het hoort.

92Dit betekent den groten aanwas der christelijke kerk.

93Of: geef mij plaats.

21En 94gij zult zeggen in uw hart: Wie heeft mij dezen gegenereerd, aangezien ik van kinderen beroofd en eenzaam was? Ik was 95in de gevangenis gegaan en 96weggeweken; wie heeft mij dan dezen opgevoed? Zie, ik was alleen overgelaten; waar waren dezen?

94Te weten gij, Joodse kerk, zult u bij uzelve verwonderen over de grote menigte der heidenen die zich tot de kerke Gods vervoegen zullen.

95Te weten in de Babylonische gevangenis.

96Te weten uit mijn land.

22Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, 97Ik zal Mijn hand opheffen tot de heidenen, en tot de volken zal Ik Mijn banier 98opsteken; 99dan zullen zij uw zonen in de armen brengen, en uw dochters zullen op den schouder gedragen worden.

97Dat is, Ik zal de heidenen krachtiglijk beroepen door de predicatie van het Heilig Evangelie en de innerlijke werking van den Heiligen Geest.

98Of: opwerpen, of: verheffen.

99Dat is, jongen en ouden, mannen en vrouwen zullen komen, en zich in de gemeenschap der heiligen begeven, en de een zal den ander met goede vermaningen en onderwijzingen en ook met een goed voorbeeld voorgaan, Jes. 60:4; 66:12.

23En 100koningen zullen uw voedsterheren zijn, 1hun vorstinnen uw 2zoogvrouwen; 3zij zullen zich voor u buigen met het aangezicht ter aarde en zij 4zullen het stof uwer voeten lekken; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben, dat zij niet beschaamd zullen worden die Mij verwachten.

100De zin is, dat de koningen niet alleen zich tot de gemeente van Christus zullen vervoegen, maar zij zullen ook hun macht en autoriteit gebruiken tot aanwas en bescherming derzelve.

1Dat is, der koningen huisvrouwen.

2Of: zoogammen.

3Dat is, zij zullen u burgerlijken eerbied doen, zij zullen zich voor u deemoedigen en zich aan u onderwerpen. Dit zullen zij doen om Christus' wil, Die het Hoofd Zijner kerk is.

4De zin is: Zij zullen zich zo laag voor u buigen, dat hun mond tot aan de aarde naken zal, alsof zij de aarde wilden oplekken. Zie Ps. 72:9.

24d5Zou ook een machtige de vang ontnomen worden, of zouden de gevangenen 6eens rechtvaardigen ontkomen?

5Dit spreekt de vervolgde en van de tirannen benauwde kerk ten aanzien van het geweld der vervolgers.

6Die met enig recht, hetzij van oorlog of anderszins, iemand in vaste gevangenis houdt.

d Matth. 12:29.

25Doch alzo zegt de HEERE: 7Ja, de gevangenen des machtigen zullen hem ontnomen worden, en de vang des tirans zal 8ontkomen; want 9met uw twisters zal Ik twisten en uw kinderen zal Ik 10verlossen.

7Versta dit gesproken te zijn niet alleen van de gevangen Joden in de Babylonische gevangenis, die de machtige koningen van Babel door krijgsrecht of geweld onder hun heerschappij alzo gebracht hadden dat het onmogelijk scheen dezelve daaruit te verlossen. Maar versta dit ook onder een voorbeeld gesproken te zijn van den duivel, hel, dood, onder welker heerschappij God ons door Zijn rechtvaardig oordeel had overgegeven om onze zonden; Christus heeft ons uit hun geweld verlost, aan God Zijn hemelsen Vader voor ons betalende; Hij is sterker dan al onze vijanden.

8Of: vrij- en losgemaakt worden.

9Zie Ps. 35 op vers 1.

10Of: bewaren, behouden.

26En 11Ik zal uw verdrukkers spijzen met hun eigen vlees, en evan hun eigen bloed zullen zij dronken worden als van zoeten wijn; en 12alle vlees zal gewaarworden dat Ik, de HEERE, uw Heiland ben en uw Verlosser, de Machtige Jakobs.

11Dat is, Ik zal maken dat uw vijanden en vervolgers, te weten de vijanden Mijner kerk, hun eigen vlees zullen eten, dat zij elkander zullen verscheuren en verslinden; Ik zal met hen handelen gelijk Ik eertijds met de Midianieten en Mijn andere vijanden gehandeld heb.

12Dat is, alle mensen, van wat staat of conditie dat zij zijn.

e Openb. 16:6.