DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 38.

Hizkia zeer krank zijnde, wordt door den profeet Jesaja de dood aangezegd, vs. 1. Maar op zijn klaaglijk gebed verkrijgt hij verlenging van vijftien jaren, hetwelk God door een bijzonder wonderteken bevestigt, 4, enz. Hizkia's gebed en lofzang tot God, 9, enz. Vgl. 2 Koningen 20. 2 Kron. 32:24.


Hizkía's leven verlengd

1IN1 die dagen werd Hizkía krank tot stervens toe; en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam tot hem en zeide tot hem: Alzo zegt de HEERE: Geef bevel aan uw huis, want gij zult sterven, en niet leven.

1Wat hier verhaald wordt, is geschied kort nadat het leger der Assyriërs van God door den engel verslagen was.

2Toen keerde Hizkía zijn aangezicht om naar den wand, en 2hij bad tot den HEERE.

2Zijn gebed volgt hier straks, van vers 3. Zie 2 Kon. 20:1, enz.

3En hij zeide: Och HEERE, gedenk toch dat ik voor Uw aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld en 3wat goed in Uw ogen is, 4gedaan heb. En Hizkía 5weende gans zeer.

3Dit is als een getuigenis van een goede consciëntie, berustende alleen op de barmhartigheid Gods, zonder enige presumptie van eigengerechtigheid. Zie vers 17, en Jezus Sirach 48:25, 26.

4Zie 2 Kon. 18:3, enz.

5Hebr. weende een groot geween.

4Toen geschiedde het woord des HEEREN tot Jesaja, zeggende:

5Ga heen en zeg tot Hizkía: Zo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uw tranen gezien; zie, Ik zal vijftien jaar 6tot uw dagen toedoen.

6Dat is, tot de dagen uws levens.

6En 7Ik zal u uit de hand des konings van Assyrië verlossen, mitsgaders deze stad; en Ik zal deze stad beschermen.

7God de Heere belooft dezen koning, boven de verlenging zijns levens, ook rust en vrede in zijn koninkrijk en bescherming tegen de machtige Assyriërs, die wederom een heirleger op de been zouden hebben kunnen brengen om hem te bekrijgen en Jeruzalem te belegeren.

7En dit zal u een teken zijn van den HEERE, dat de HEERE 8het woord dat Hij gesproken heeft, doen zal:

8Of: deze zaak.

89Zie, Ik zal de schaduw der graden, die met de zon in de graden van Achaz' zonnewijzer nederwaarts gegaan is, tien graden achterwaarts doen keren. Dies is de zon tien graden teruggekeerd in de graden die zij nederwaarts gegaan was.

9Zie de aantt. op dit 8ste vers passende, 2 Kon. 20:9, 10, 11.

Hizkía's gebed en lofzang

9Dit is het schrift van Hizkía, koning van Juda, toen hij ziek geweest en van zijn ziekte 10genezen was.

10Hebr. levend geworden was, als vers 21.

1011Ik zeide: 12Vanwege de afsnijding mijner dagen 13zal ik tot de poorten des grafs heen gaan, 14ik word beroofd van het overige mijner jaren.

11Dat is, ik dacht en overlegde bij mijzelven aldus.

12Of: In de afsnijding mijner dagen, dat is, toen mijn dagen afgesneden of verkort werden; of: toen mij verkondigd werd dat mijn dagen haast zouden afgesneden worden, dat is, dat ik haast sterven zou. Het is een gelijkenis genomen van de wevers, die hun web afgeweven hebbende, zo snijden zij hetzelve af.

13Dat is, ik moet haast sterven.

14Dat is, het overschot mijner jaren wordt mij benomen, of: men doet mij ontberen het overschot of het resterende mijner dagen, dat is, wat er tekortkomt aan mijn jaren, te weten dier jaren die ik naar den loop der natuur nog kon leven, of nog behoorde te leven, gelijk ik mijzelven had ingebeeld.

11Ik zeide: Ik zal 15den HEERE niet meer zien, den HEERE, 16in het land der levenden; ik zal de mensen niet meer aanschouwen 17met de inwoners der wereld.

15Dat is, voor den Heere verschijnen in het heiligdom en bij den gansen godsdienst, die gedaan werd als de godzaligen in den tempel samenkwamen.

16Dat is, in deze wereld, of in dit leven. Zie deze manier van spreken ook Job 28:13. Ps. 27:13, met de aantt. Alsook Ps. 142:6. Jes. 53:8.

17Dat is, bij degenen die in de wereld wonen, bij de mensen die nu leven. Zie Ps. 27:13; 116:9.

1218Mijn levenstijd is 19weggetogen en van mij weggevoerd gelijk 20eens herders hut; ik heb mijn leven 21afgesneden gelijk een wever 22zijn web; 23Hij zal mij afsnijden als van 24den drom; 25van den dag tot den nacht zult 26Gij mij 27ten einde gebracht hebben.

18Of: Mijn leeftijd. Anders: Mijn woning, mijn verblijftijd. Hebr. dor. Zie Ps. 12 op vers 8.

19Of: weggerukt.

20Die niet vast noch bestendig op één plaats blijft, maar van de ene plaats op de andere gebracht wordt, naar gelegenheid van zaken. Zie Job 27:18.

21Of: afgeknipt, afgescheurd, afgebroken. De zin is: Ik heb den Heere door mijn zonden daartoe oorzaak gegeven, dat Hij mijn leven vóór den natuurlijken tijd wil afsnijden.

22Te weten als hij het afgeweven heeft.

23Te weten de Heere. Hier is verandering van persoon, want hij spreekt van God somwijlen in den derden persoon, somwijlen tot God in den tweeden persoon.

24Dit woord betekent ook bij de Hebreeën een haarband, Hoogl. 7:5. Zie de aant. aldaar. Anders: als een dunnen draad.

25Dat is, haast, in korten tijd, eer de dag passeert en het avond wordt. Alzo ook vers 13.

26O Heere.

27Of: afweven, en dan afsnijden. Alzo ook vers 13.

13Ik stelde 28mij voor 29tot den morgenstond toe: Gelijk een leeuw, alzo zal 30Hij al mijn 31beenderen breken; 32van den dag tot den nacht zult Gij 33mij ten einde gebracht hebben.

28Te weten in mijn gedachten, dat is, ik dacht. Anders: Ik rekende tot den morgen, dat Hij als een leeuw al mijn beenderen zou breken. Of aldus: Ik stelde mij Hem voor tot den morgen toe, als een leeuw, dat Hij alzo al mijn beenderen zou breken, enz.

29Te weten, mag ik leven, of mocht ik toch tot morgen leven! Het volgende nemen anderen aldus: doch Hij brak gelijk een leeuw al mijn beenderen.

30Te weten God, of: zij, te weten de ziekte of de ellende. Zie Job 10:16.

31Zie Job 7 op vers 15.

32Dat is, nog heden, eer de nacht komt.

33Dat is, mijn leven, mijn jaren.

14Gelijk een kraan of zwaluw, alzo piepte ik, aik 34kirde als een duif; mijn ogen 35verhieven zich omhoog; o HEERE, 36ik word onderdrukt, 37wees Gij mijn Borg.

34Of: korde, steende.

35Te weten naar den hemel, of tot God, Dien ik aanriep. Anders: werden uitgemergeld of uitgeschept, dat is, de krachten mijner ogen werden verdorven. Of: zij bezweken, te weten van opwaarts ten hemel te zien.

36Hebr. mij is onderdrukking, te weten door deze mijn krankheid, die mij met geweld zo onderdrukt dat ik mijn loop niet zal kunnen eindigen, tenzij dat Gij, Heere, U over mij ontfermt.

37Dat is, stel U tussen mij en mijn krankheid, gelijk zich een borg stelt tussen den schuldheer en den schuldenaar, om hem te bevrijden dat hij niet in de gevangenis geworpen worde. Zie Ps. 119:122. Anders: wees mij lieflijk. Anders: weef mij af, dat is, strek mijn leven uit totdat ik oud en krachteloos word en door natuurlijke zwakheid sterf, en snijd den draad mijns levens niet af eer hij ten einde gelopen is. Een manier van spreken van de wevers ontleend.

a Jes. 59:11.

1538Wat zal ik spreken? Gelijk Hij het mij heeft toegezegd, alzo heeft Hij het gedaan; ik zal nu 39al zoetkens voorttreden 40al mijn jaren, 41vanwege de bitterheid mijner ziel.

38Dat is, hoe zal ik God genoegzaam kunnen danken voor Zijn grote genade? Hij heeft mij wel den dood laten aanzeggen; maar als ik Hem bad, heeft Hij mij het leven wederom genadiglijk geschonken. Anders: Wat ik sprak, dat zeide Hij mij toe, te weten door den profeet Jesaja, vers 5. De zin is: Als ik den Heere bad dat Hij mijn Borg wilde blijven, of dat Hij mij wilde afweven (vers 14), dat is, dat Hij mij nog meer jaren wilde laten leven, Hij heeft het mij terstond toegezegd.

39Of: al zachtkens. Zie Ps. 42 op vers 5. Enigen menen dat het betekent een zachten voortgang, gelijk wanneer een moeder haar kindeken voortleidt, en dat dit hier de zin is: Mijn voorgaande benauwdheid zal mij hierna bedachtzamer doen wandelen. Alzo wordt daarentegen rasheid gesteld voor onbedachtzaamheid of onvoorzichtigheid Jes. 32:4.

40Dat is, mijn leven lang.

41Dewijl ik die dodelijke en bittere smarten dier pijnlijke ziekte heb uitgestaan.

16Heere, 42bij deze dingen leeft men, en in dit alles is het leven 43van mijn geest, want Gij hebt mij 44gezond gemaakt en mij genezen.

42Of: in of door deze dingen, of, als enigen, woorden, dat is, door Uw goedertierenheid, beloften en verzegeling Uwer beloften en weldaden.

43Dat is, mijner ziel; en het leven mijner ziel, dat is, een vrolijk en gerust leven.

44Of: verkwikt en levend gemaakt. Hebr. mij levend maken of in het leven behouden; hetwelk naar den aard van de Hebreeuwse taal zoveel is als: Gij hebt mij in het leven behouden, of genezen, dat is, Gij hebt mij mijn vorige sterkte wedergegeven, die ik geheel verloren had in die zware ziekte. Anderen zetten dit duistere vers aldus over: Die zullen leven, voor dewelke (of over dewelke) de Heere is, dat is, welker Beschermer de Heere is, en allen die daarin zijn (of: en allen die in die zaken zijn, dat is, die in zulk een staat leven dat zij God met zich hebben) die zullen hetzelfde leven verkrijgen dat nu mijn geest heeft. Opdat dit blijke, maak mij gezond en genees mij.

17Zie, 45in vrede is mij de bitterheid bitter geweest; 46maar Gij hebt mijn ziel lieflijk omhelsd, dat zij in 47de groeve der vertering niet kwame; want Gij hebt 48al mijn zonden 49achter Uw rug geworpen.

45Te weten nadat Gij mij vrede gegeven hadt, namelijk door het verdelgen der Assyriërs, zo kwam mij een bitterheid, te weten deze zware ziekte. Anders: op den vrede, dat is, terstond na den vrede. Anders: tot vrede, dat is, opdat het ten beste dienen zou, kwam mij een bittere bitterheid over, te weten die zware krankheid.

46Anders: maar het heeft U behaagd, mijn ziel, dat is, mij, te verlossen uit de groeve der vertering.

47Dat is, het graf, waarin het dode lichaam van de wormen opgegeten en verteerd wordt.

48Door dewelke ik deze krankheid en andere straffen verdiend heb. Had hij niet gezondigd, zo zou hij geen krankte hebben gehad, noch gestorven zijn. Want de dood met alle aanklevende ellenden hebben hun oorsprong uit de zonde. Daarom spreekt Christus: Zoon, uw zonden zijn u vergeven, sta op, enz.

49Dat is, Gij hebt ze mij vergeven, zodat zij niet meer voor Uw ogen komen zullen.

18Want 50het graf zal U niet loven, 51de dood zal U niet prijzen; die in den kuil nederdalen, zullen op Uw waarheid niet 52hopen.

50Dat is, de doden in het graf kunnen Uw lof niet verkondigen hier in deze wereld bij de levenden. Zie Ps. 6:6; 30:10; 88:11; 115:17.

51Dat is, de doden. Anders: de hel, dat is, die in de hel of in het graf zijn.

52Of: wachten, of: vertrouwen.

19De levende, de levende, die zal U loven, gelijk ik heden doe; de vader zal den kinderen 53Uw waarheid bekendmaken.

53Of: van Uw waarheid kennis doen hebben. Het Hebreeuwse woordje el wordt ook voor eth gevonden. En Uw waarheid, dat is, dat Gij mij hebt gezond gemaakt, gelijk Gij mij beloofd hebt.

20De HEERE 54was gereed om mij te verlossen; daarom zullen wij op mijn snarenspel spelen, al de dagen onzes levens, in het huis des HEEREN.

54Of: is gekomen om mij te verlossen, of: zal mij verlossen, of: heeft mij verlost.

21Jesaja nu had gezegd: bLaat hen nemen een klomp vijgen, en tot een pleister 55op het gezwel maken, en hij zal genezen.

55Of: op de zweer, te weten van den koning Hizkia.

b 2 Kon. 20:7.

22En Hizkía had gezegd: 56Welk zal het teken zijn, 57dat ik ten huize des HEEREN zal opgaan?

56Dit verzocht hij niet door ongeloof of mistrouwen op de beloften Gods, maar opdat zijn geloof daardoor mocht versterkt worden, alzo die belofte geheel scheen te strijden met Gods dreigement, vers 1.

57Dat is, dat ik gezond zal worden en in het huis des Heeren gaan, om Hem in het midden Zijner gemeente voor mijn gezondheid te loven en te danken. Dit is geschied ten derden dage, naar de belofte Gods door Jesaja, 2 Kon. 20:5.