DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 15.

Voorzegging van de gruwelijke verwoesting en ellenden die het land der Moabieten zouden aangedaan worden van de Assyriërs, door Gods rechtvaardig oordeel, hetwelk de profeet in het gemeen en in het bijzonder, met vele omstandigheden beschrijft.


Profetie tegen Moab

1DEa1 last van Moab.
Zekerlijk, in den nacht 2is 3Ar-Moabs 4verwoest, zij is uitgeroeid; zekerlijk, 5in den nacht is 6Kir-Moabs verwoest, zij is uitgeroeid.

1Dat is, de zware straf die over de Moabieten komen zal, namelijk door de Assyriërs, ten tijde van den koning Salmaneser. Zie Jes. 16 op vers 14.

2Anders: als Ar-Moabs verwoest is, is hij, te weten Moab, uitgeroeid, want in den nacht als Kir-Moabs verwoest is, is hij uitgeroeid. De zin is: De Moabieten zijn ten enenmale vervallen in dien nacht als hun beide voornaamste steden, met andere sterkten huns lands, door hun vijanden zijn ingenomen en verwoest.

3Dat is, Ar in der Moabieten land gelegen. Dit was de hoofdstad der Moabieten, Num. 21:28. Deut. 2:18, 29.

4Dat is, zij zal gewisselijk verwoest worden, te weten door den koning van Assyrië. Zie Jes. 16:14. Van hetgeen dat geschieden zou, wordt gesproken alsof het alreeds geschied was, zo hier als doorgaans bij de profeten; en dat vanwege de zekerheid der voorzeggingen.

5Dat is, onvoorziens en onverhoeds. Anders zoals noot 2 is aangetekend.

6Anders genoemd: Kir-Heres, Jes. 16:11. Jer. 48:31, 36. Ook Kir-Hareseth, Jes. 16:7. Een van de voornaamste steden der Moabieten. Er was ook in Medië een stad of landschap Kir genoemd, als te zien is 2 Kon. 16:9.

a Jer. 48:1. Ez. 25:8. Amos 2:1.

27Hij 8gaat op naar 9Baïth en 10Dibon en naar 11Bamoth om te wenen; over 12Nebo en over 13Médeba zal Moab 14huilen; 15op bal haar hoofden is kaalheid, aller baard is afgesneden.

7Te weten Moab.

8Anders: Baïth en Dibon zijn opgegaan, te weten naar Bamoth, of naar de hoogten, om aldaar te wenen.

9Deze stad wordt anders genoemd Behon, Baäl-Meon en Beth-Baäl-Meon, Num. 32:3, 38. Joz. 13:17. Zij was vermaard vanwege de afgoderij die daar bedreven werd. Tot een afgod aldaar, en tot andere steden waar afgoden waren, namen de beangstigde Moabieten hun toevlucht, om hulp en raad te zoeken, klagende denzelven hun nood.

10Een stad den Rubenieten toegewezen. Zie Joz. 13:17. Vers 9 wordt zij, naar sommiger gevoelen, Dimon genoemd.

11Anders genaamd: Bamoth-Baäl, Joz. 13:17. Anders: tot de hoogten, of: op de hoogten, om aldaar voor de beelden hunner goden te wenen en die met tranen tot hun hulp te bewegen.

12Deze stad was den Rubenieten toegedeeld, Num. 32:38.

13Een stad in der Moabieten land, Num. 21:30. Joz. 13:16.

14Te weten omdat die steden verstoord zijn, of haast zullen verstoord worden.

15De zin is: Daar zal droefenis zijn door het ganse land der Moabieten. Dit, en wat er volgt, moet men verstaan naar de manieren van doen van de Moabieten en van enige andere natiën, die tot een teken van droefenis hun vlees doorsneden en doorkerfden; zij trokken het haar uit het hoofd en zij sneden den baard kaal af. Maar Lev. 19:27 en Deut. 14:1 heeft God Zijn volk verboden zulks te doen.

b Jer. 48:37. Ez. 7:18.

3Op haar wijken hebben zij 16zakken aangegord; 17op haar daken en op haar straten huilen zij altemaal, 18afgaande met geween.

16Dat is, treurklederen.

17Hij wil zeggen, dat als zij baden, zij dat deden op de daken, Zef. 1:5.

18Gelijk zij al wenende waren op de daken geklommen, alzo komen zij er ook al wenende wederom af, geen troost ontvangen hebbende.

419Zo 20Hesbon als Eleále 21schreeuwt, hun stem wordt gehoord tot 22Jahaz toe; daarom 23maken 24de toegerusten van Moab een geschrei, 25eens iegelijks ziel 26in hem is kwalijk gesteld.

19Hebr. En Chesbon en Elale.

20Van Hesbon en Eleale zie Num. 32:37. Joz. 13:17.

21Te weten van angst en vrees.

22Zie Num. 21:23.

23Of: zullen geschrei maken.

24Of: de gewapenden. De zin is: Het geschreeuw der burgers zal de gewapende soldaten verschrikken en vervaard maken.

25Dat is, zij zijn altemaal kwalijk tevreden. Anders: hun leven is kwalijk gesteld, of: is hun verdrietig.

26Dat is, in zichzelven, en versta hier Moab, mitsgaders allen die het met hem houden.

527Mijn hart schreeuwt over Moab, haar 28grendels zijn naar 29Zoar toe, de 30driejarige vaars; want hij gaat op 31met geween naar den opgang van Luhith, want op den weg naar Horonáïm verwekken zij 32een jammergeschrei.

27Alsof de profeet zeide: De jammer die den Moabieten zal overkomen, zal zo groot zijn, dat ik mij niet kan onthouden van hartelijk te schreien als ik eraan gedenk. Zie Jes. 16:9; 21:3. Jer. 48:5, 31, 34, 38. Sommigen nemen het alzo, dat de profeet hier afbeeldt in zijn persoon hetgeen dat Moab in zijn lijden doen zou.

28Dat is, de oversten en machtigen van Moab, die bij grendels worden vergeleken, omdat zij de vastigheid des lands zijn. Anders: haar vluchtenden vlieden, enz. Anders: Mijn hart schreeuwt over Moab en over zijn grendels tot Zoar toe, als een driejarige koe. Tot Zoar toe, dat is, dat men het tot Zoar toe horen kan, ofschoon het aan de uiterste palen van het Moabitische land, naar Judea aan, gelegen is.

29Zie Gen. 19:22.

30Dat is, sterk, wulps en dartel. Dit kan men verstaan van Zoar of van Moab. In Jeremia wordt het gezegd van Horonaïm. Zie Jer. 48:34 met de aant.

31Of: al wenende.

32Of: verheffen zij een gebroken geschrei. Anders: een verderfelijk geschrei. Hebr. een geroep der breking of der verbreking, dat is (gelijk het sommigen nemen), zodanig een geroep als die van zich geven die van hun vijanden wredelijk worden verbroken en vernield.

6Want 33de wateren van 34Nimrim zullen enkel verwoesting wezen, want het gras is verdord, het tedere gras is vergaan, er is geen groente.

33Dat is, de lage en waterige landen te Nimrim, of omtrent Nimrim, zullen dor, woest en desolaat liggen. De zin is: Het gehele land van Moab zal tot de uiterste ruïnering gebracht worden, zodat zelfs in die plaatsen waar overvloed van wateren placht te zijn, grote droogte wezen zal.

34Nimra en Beth-Nimra genoemd, Num. 32:3, 36. Deze plaats is den zonen van Gad gegeven, Joz. 13:27, 28.

7Daarom zullen 35zij den overvloed dien zij 36vergaderd hebben, 37en hetgeen dat zij weggelegd hebben, 38aan de beek der wilgen voeren.

35Te weten de Moabieten. Hebr. hij, te weten Moab.

36Hebr. gemaakt hebben.

37Het Hebreeuwse woord komt van bezoeken of wegleggen.

38Of: naar de beek der wilgen, te weten om hetzelve aldaar te verbergen. Anders: in het dal der Arabieren. En dan is dit de zin: De Arabieren, die zich bij de Assyriërs zullen voegen, zullen de schatten der Moabieten helpen roven en zullen ze wegvoeren.

8Want 39dat geschreeuw 40zal omgaan door de landpale van Moab, haar gehuil 41tot Eglaïm toe, ja, 42tot Beër-Elim toe zal haar gehuil zijn.

39Dat is, dat geschreeuw en gehuil der vluchtende Moabieten, van hetwelk gesproken is vss. 1, 2, 3, 4, zal door al de landpalen der Moabieten gaan, van het ene einde tot aan het andere.

40Of: gaat om, of: is omgegaan, en alzo in het volgende.

41Of: tot aan de twee samenvlietende beken, te weten tot de beek of bornput Arnon (waarvan Num. 21:14 gesproken wordt) en tot Beër-Elim.

42Anders: tot den bornput Elim toe; of: tot den bornput der machtigen, aldus genoemd omdat de vorsten der Israëlieten denzelven hebben gegraven of laten graven, Numeri 21.

943Want de wateren van Dimon 44zijn vol bloed, want 45Ik zal Dimon nog meer toeschikken: te weten 46leeuwen 47over de ontkomenen van Moab, mitsgaders over het overblijfsel 48des lands.

43Of: Zelfs zijn de wateren, enz.

44Te weten van de verslagen en verwonde Moabieten, welke de Assyriërs zouden verslaan.

45Hebr. Ik zal over Dimon toevoegsels voegen of zetten, dat is, Ik zal ze nog meer straffen.

46Versta hierbij: en andere wrede verscheurende dieren, om hen te verscheuren. Hebr. een leeuw, waardoor de koning Nebukadnezar (die ook elders bij een leeuw wordt vergeleken) kan verstaan worden. Van verscheurende leeuwen onder het ongehoorzame volk, van God gezonden, zie ook 2 Kon. 17:25.

47De zin is: De Moabieten die hun vijanden ontlopen zullen, die zullen van de leeuwen verscheurd worden, en alles wat er zal overgebleven zijn in het ganse land, dat zal te schande gemaakt worden. Kortom, God de Heere dreigt hier dat de vijanden Zijner kerk geenszins zullen ongestraft blijven.

48Te weten der Moabieten.