DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 13.

De profeet voorzegt de verstoring der Babylonische monarchie, door de Perzen en Meden, vs. 1. Welke God hier aanspreekt, en daartoe vermaant, 2. Daarna keert Hij Zich tot het volk, en geeft hun te kennen dat Hij de Perzen en Meden tegen Babel opgemaakt heeft, 3. Aankomst der Perzen en Meden, 4, enz. Daarna voorzegt hij dat den Babyloniërs zeer grote bangheid zou overkomen, 7. Ja, dat Babel zo zou verdelgd worden, dat geen mensen, maar allerlei schrikkelijke monsterdieren daarin wonen zouden, 21.


Babels ondergang

1DE1 last van Babel, 2dien Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft.

1Dit is de titel van alle bezwaarlijke dreigprofetieën; het is als een oordeelsbrief, denwelken de Heere door Zijn profeet is zendende. Zie de aant. 2 Kon. 9 op vers 25. En dit dreigement gaat niet alleen den koning te Babel aan, maar ook de stad Babel en het gehele koninkrijk.

2Dat is, dien God hem in een gezicht geopenbaard heeft.

23Heft op 4een banier op een hogen berg, 5verheft een stem tot hen; 6beweegt de hand omhoog, dat 7zij 8intrekken door de deuren 9der prinsen.

3Hier spreekt God den koning der Perzen en der Meden aan, hem vermanende dat hij zich ten oorlog zou bereiden tegen de Babyloniërs.

4Te weten tot een teken dat zich het krijgsvolk verzamele.

5Dat is, roept met luider stem de krijgslieden die nabij wonen.

6Te weten om een leger uit verre landen aan te lokken en te verzamelen.

7Te weten de verzamelde krijgslieden der Perzen en Meden.

8Te weten in de stad Babel.

9Te weten der prinsen of vorsten te Babel. Aldus noemt de profeet de Babyloniërs, omdat velen hunner van den roof hunner naburen en der treffelijke neringen machtig en rijk geworden waren, ja, als prinsen en vorsten; alsook omdat zij te dien tijde over vele koninkrijken en landen heersten. Zie Jes. 10:8.

310Ik heb 11aan Mijn geheiligden 12bevel gegeven; ook heb Ik 13tot Mijn toorn geroepen 14Mijn helden, 15de vrolijken Mijner hoogheid.

10Te weten Ik, de Heere.

11Versta hier de Perzen en Meden, die God had geheiligd, dat is, tot een heilig werk geordineerd, namelijk tot verdelging der goddeloze Babyloniërs. Zie Jer. 22 op vers 7.

12Niet door een uiterlijke stem, maar door een inwendige beweging, in de harten der Perzen en Meden, door Mijn regering de zaak tot Mijn eer stierende. Zie 2 Sam. 16:11. Jes. 23:11.

13Dat is, tot uitvoering van Mijn toorn.

14Dat is, de Perzen en Meden, dien Ik sterkte en kloekmoedigheid gegeven heb en nog verder geven zal.

15Dat is, denwelken Ik een dapperen en vrolijken moed en courage gegeven heb, om de Babyloniërs aan te tasten. Maar hoe de goddelozen dit doen, zie Jes. 10:6, 7.

416Er is een ruisende stem 17op de bergen, 18gelijk van een groot volk; 19een stem van gedruis der koninkrijken, der verzamelde heidenen: de HEERE der heirscharen 20monstert het krijgsheir.

16Hier spreekt de profeet wederom. Anders: Er is een stem der menigte, of der veelheid; want het Hebreeuwse woord betekent zulks beide.

17Te weten op de bergen in Medië.

18Hebr. de gelijkenis van een groot volk.

19De zin is: Er is zulk rumoer alsof al de koninkrijken der heidenen zich vergaderden en samenliepen.

20Als zijnde veldoverste of generaal.

5Zij komen 21uit verren lande, 22van het einde des hemels, de HEERE en 23de instrumenten Zijner gramschap, om dat ganse land te verderven.

21Te weten uit Perzië, hetwelk van Babel gelegen is omtrent 225 Duitse mijlen, gelijk enigen schrijven.

22Anders: van het uiterste des hemels, dat is, van wijdgelegen landen.

23Of: de wapenen die Hij in Zijn toorn gebruiken wil om het land der Chaldeeën en van Babylonië, mitsgaders die ganse monarchie te verderven. Zie Jer. 50:25.

6Huilt 24gijlieden, want 25de dag des HEEREN is nabij; 26hij komt als een verwoesting van den Almachtige.

24Te weten o gij Babyloniërs, met al uw aanhangers.

25Dat is, de dag in welken de Heere Zijn gestreng gericht over Babylon zal oefenen, als Jes. 2:12; 61:2. Joël 1:15. Zie Job 24:1. Ps. 37:13.

26Alsof hij zeide: Het zal zulk een schrikkelijke verwoesting zijn, dat het genoegzaam blijken zal dat zij van de hand des almachtigen Gods is komende.

727Daarom zullen 28alle handen slap worden, en 29aller mensen hart 30zal versmelten;

27Te weten omdat dit verderf zo schrikkelijk en zo groot is.

28Te weten aller Babyloniërs handen.

29Hebr. al het hart eens mensen.

30Te weten van angst, schrik en vrees.

8En 31zij zullen verschrikt worden, smarten en weeën zullen hen aangrijpen, zij zullen bang zijn als een barende vrouw; 32een iegelijk zal over zijn naaste verbaasd zijn, hun 33aangezichten zullen vlammende aangezichten zijn.

31Te weten de Babyloniërs en hun aanhangers.

32Of: de een zal zich over of met den anderen verwonderen.

33Dat is, hun aangezichten zullen zo rood zijn als vuur, te weten van schaamte, namelijk omdat zij die tevoren zulke helden geweest zijn, die over de gehele wereld hebben willen heersen, van de Perzen en Meden, die tevoren zozeer niet geacht waren, zouden overheerd en verslagen worden. Doch anderen verstaan dit alzo, dat de aangezichten der Perzen en der Meden als vuurvlammen zouden zijn, dat is, vol toorn en gramschap, dorstende naar het bloed der Babyloniërs, hetwelk de roodheid hunner aangezichten zou te kennen geven.

9Zie, 34de dag des HEEREN komt, gruwelijk, met verbolgenheid en 35hittigen toorn, om 36het land 37te stellen tot verwoesting, en 38deszelfs zondaars daaruit te verdelgen.

34Zie vers 6.

35Hebr. hittigheid des toorns.

36Te weten het land van Babylonië.

37Dat is, om het land te verwoesten en desolaat te maken.

38Dat is, de zondaars die daarin zijn.

10Want 39de sterren des hemels en zijn 40gesternten zullen hun licht niet laten lichten; ade zon zal verduisterd worden 41wanneer zij opgaan zal, en de maan zal haar licht niet laten schijnen.

39De zin is: Het zal den Babyloniërs alles tegen zijn, zodat zelfs de sterren des hemels hun zullen onttrekken haar schijnsel. Deze manier van spreken gebruiken de profeten om daardoor te betekenen grote ellenden. Zie Ez. 32:7. Joël 2:31; 3:15.

40Door ster wordt verstaan een enige ster, door gesternte verscheidene sterren bij elkander. Anders: Orion. Zie Job 9 op vers 9.

41Hebr. als zij uitgaat, te weten uit haar slaapkamer, Ps. 19:6.

a Ez. 32:7. Joël 2:31; 3:15. Matth. 24:29. Mark. 13:24. Luk. 21:25.

11Want 42Ik zal over de 43wereld de boosheid 44bezoeken en over de goddelozen hun ongerechtigheid, en Ik zal den hoogmoed der stouten doen ophouden en de hovaardij der tirannen zal Ik vernederen.

42Hier spreekt de Heere wederom.

43Versta hier door de wereld de landen die onder de gehoorzaamheid van den koning van Babel stonden, welker vele waren. Zie Dan. 4:17, enz.

44Dat is, straffen.

12Ik zal maken dat een man 45dierbaarder zal zijn dan 46dicht goud, en een mens dan fijn goud van 47Ofir.

45De zin is: Ik zal maken dat der Babyloniërs weinig zullen worden, want van hen zullen velen verslagen worden. Vgl. 1 Sam. 3 op vers 1.

46Zie 1 Kon. 10 op vers 18.

47Zie de aant. 1 Kon. 9 op vers 28.

1348Daarom zal Ik 49den hemel beroeren, en de aarde zal bewogen worden van haar plaats, vanwege de verbolgenheid des HEEREN der heirscharen, en vanwege 50den dag Zijns hittigen toorns.

48Te weten vanwege den hoogmoed en de goddeloosheid der Babyloniërs, vers 11.

49De zin is: Ik zal zo schrikkelijke straffen over de Chaldeeën en Babyloniërs laten komen, dat met reden hemel en aarde zich daarover ontzetten zullen; of dat de Babyloniërs zullen menen dat hemel en aarde bewogen worden.

50Zie Job 20, de aant. op vers 28.

14En een iegelijk zal zijn als een verjaagde ree, en 51als een schaap dat niemand vergadert; 52een iegelijk 53zal naar zijn volk omzien, en een iegelijk zal naar zijn land vluchten.

51Of: als een kudde schapen die niemand vergadert.

52Te weten die uit verre landen gekomen is, gehuurd zijnde tot hulp der Babyloniërs.

53Dat is, zal wensen weder in zijn vaderland te zijn, gelijk er straks volgt.

15Al wie 54gevonden wordt, die zal doorstoken worden, en al 55wie daarbij gevoegd is, zal door het zwaard vallen.

54Te weten te Babel, of van de Babyloniërs. De zin is: Wie de soldaten der Perzen en Meden vinden zullen, die zullen zij doden, ziende dat het Babyloniërs zijn.

55Hij zij burger of vreemdeling; of versta degenen die zich omtrent de stad Babel hier en daar in kastelen of vaste plaatsen begeven hebben. Anders: al wie uitgeteerd is, te weten van groten ouderdom.

16Ook zullen hun kinderkens voor hun ogen 56verpletterd worden; hun huizen zullen geplunderd en hun vrouwen geschonden worden.

56Zie Ps. 137:9. Anders: vergruisd worden.

17Zie, Ik zal 57de Meden tegen hen verwekken, 58die het zilver niet zullen achten; en aan het goud zullen zij geen lust hebben.

57Dat is, der Meden heirleger, onder het beleid van Cyrus, den koning der Perzen en Meden. Hebr. Madai. Zie Gen. 10, de aant. op vers 2.

58Of: die op geen zilver denken of passen zullen. Hij wil zeggen, dat de Meden zo bloeddorstig over de Babyloniërs zijn zullen, dat zij geen geld noch rantsoen tot derzelver verschoning nemen zullen, hoe groot het ook zou mogen wezen, maar zij zullen der Babyloniërs bloed of leven zoeken. Zie vers 12.

18Maar hun bogen zullen de jongelingen verpletteren; en zij zullen zich niet ontfermen 59over de vrucht des buiks, hun oog zal de kinderen niet 60verschonen.

59Dat is, over de kinderen in der moeders buik.

60Of: sparen.

19Alzo zal Babel, 61het sieraad der koninkrijken, de heerlijkheid, de hovaardigheid der Chaldeeën, zijn 62gelijk bals God Sódom en Gomórra omgekeerd heeft.

61Dat is, die nu de schoonste en treffelijkste is onder al de koninkrijken des aardbodems.

62Deze profetie is wel door de Perzen en Meden zo dadelijk niet voltrokken geweest toen zij deze stad hebben ingenomen, maar het is van tijd tot tijd verder en verder geschied, zodat men heden ten dage nauwelijks weet waar die machtige en prachtige stad gestaan heeft. Ten tijde van den keizer Vespasianus is daar alleen overig geweest Jupiter Bels tempel, Plinius, Naturalis historia, boek 6, hfdst. 26.

b Gen. 19:25. Jes. 1:9. Jer. 49:18; 50:40.

2063Daar 64zal geen woonplaats zijn in der eeuwigheid, en zij zal niet bewoond worden van geslacht tot geslacht; en 65de Arabier zal daar geen tent spannen en de herders zullen er niet legeren.

63Te weten in de stad Babel.

64Of: Men zal er geen zitplaats hebben. Zie Jer. 17:6. Te weten hoewel zij zich anders inbeeldt, vanwege haar grote macht, menende onoverwinnelijk te zijn. Anders: Zij zal in der eeuwigheid (dat is, nimmermeer) niet bewoond worden, dat is, zij zal nimmermeer weder in haar vorigen staat komen, te weten nadat zij eens te gronde zal afgebroken zijn.

65De Arabieren plachten geen vaste woonplaats noch blijvende stad te hebben, maar hier en daar te wandelen en in hutten te wonen, zich nederslaande waar zij het beste voeder vonden voor hun beesten. Dezen ziende en bevindende dat het land omtrent Babylon zo verwoest en zo desolaat is, dat er geen voedsel genoeg voor hun vee te vinden is, zullen het mijden.

21Maar daar zullen nederliggen 66de wilde dieren der woestijnen; en hun huizen zullen vervuld worden 67met schrikkelijke gedierten, en daar zullen 68de jonge struisen wonen, en 69de duivelen zullen er huppelen.

66Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk wildernissen, en hier zodanige dieren die in de wildernissen of in dorre woeste plaatsen zich onthouden. Zie Jer. 50:39.

67Of: schadelijke dieren. Het Hebreeuwse woord betekent zulke dieren die de mensen ach en wee doen roepen van bangheid. Anders: dieren die een droevig geluid maken.

68Hebr. de dochters der struisen. Zie Lev. 11, de aant. op vers 16. Job 30:29.

69Zie Lev. 17 op vers 7. Alsook 2 Kron. 11:15. Openb. 18:2.

22En 70wilde dieren der eilanden zullen 71in zijn 72verlaten plaatsen 73elkander toeroepen, mitsgaders de draken in de wellustige paleizen; 74haar tijd toch is nabij om te komen en haar dagen zullen niet vertogen worden.

70Het Hebreeuwse woord heeft zijn naam van eilanden, maar wat het eigenlijk voor dieren geweest zijn, is onzeker. Sommigen hebben hier vogels uit de eilanden. Anders: wilde dieren uit de eilanden. Anders: meerkatten, of wilde katten. Anders: uilen, omdat dezelve gaarne in woeste, verlaten, vervallen huizen en plaatsen zich onthouden. Dit woord is ook Jer. 50:39.

71Te weten van den koning van Babel.

72Of: weduwlijke, dat is, verlaten of ledige plaatsen, of: als enige paleizen, door verwisseling van de letter resch in de letter lamed; gelijk het is Jes. 34:13.

73Of: elkander toeschreeuwen. Hebr. antwoorden.

74Te weten de tijd van de stad Babel. En versta hier dien tijd in welken het verderf der stad en des rijks van Babylon beginnen zou, alsook het begin van den tijd der verlossing der Joden uit hun tirannie. Er zijn tot de volkomen vervulling dezer profetie verlopen omtrent tweehonderd jaren.