DE PROFEETJESAJA

HOOFDSTUK 12.

Een dankzegging, die de Christenen doen zouden voor de verlossing hun in Christus bewezen, zich over dezelve hartelijk verblijdende.


Danklied

1EN 1te dienzelven dage zult 2gij zeggen: Ik dank U, HEERE, 3dat Gij toornig op mij geweest zijt, maar Uw toorn is afgekeerd, en Gij troost mij.

1Te weten ten tijde van het Rijk van Christus, als het Evangelie in de ganse wereld zal gepredikt worden.

2Te weten, gij Mijn uitverkoren volk, gij Christgelovigen.

3Dat Gij Die op ons toornig waart, Uw toorn hebt laten vallen. Alzo staat er Rom. 6:17: Gode zij dank, dat gij wel dienstknechten der zonde waart, enz. Anders: dat Gij toornig op mij geweest zijnde, Uw toorn zich afgewend heeft, en dat Gij mij troost.

2Zie, God is 4mijn Heil, ik zal vertrouwen en niet vrezen; want de HEERE HEERE 5is mijn Sterkte en 6Psalm, en Hij is mij tot Heil geworden.

4Of: mijn Heiland, of: mijn Zaligheid, dat is, Hij is de Auteur mijner zaligheid.

5Dat is, Die mij sterkte geeft. Zie Ex. 15:2. Ps. 118:14.

6Dat is, het is God Dien ik psalmen en lofzangen ter ere dicht en zing.

3En gijlieden 7zult awater scheppen met vreugde 8uit de fonteinen des heils,

7Dat is, u verheugen, gelijk die doen die groten dorst hebbende, water vinden om hun dorst te lessen. Versta hier door het water allerlei geestelijke gaven en weldaden, die God Zijn welbeminden geeft, inzonderheid de zaligheid door Jezus Christus. Vgl. hiermede Matth. 5:6. Joh. 6:54; 7:37.

8Dat is, uit de predicatiën van het Heilig Evangelie, in dewelke de zaligheid door Christus verworven, verkondigd wordt.

a Joh. 7:37, 38.

4En 9zult te dienzelven dage zeggen: 10Dankt den HEERE, 11roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken; 12bvermeldt dat Zijn Naam verhoogd is.

9Te weten gijlieden die tot Christus zult bekeerd zijn.

10Zie 1 Kron. 16:8. Ps. 105:1.

11Of: roept Zijn Naam uit, of: verkondigt Zijn Naam overluid.

12Dat is, maakt dat het bij de nakomelingen gedacht worde, dat Zijn Naam hogelijk is te loven en te prijzen.

b Joh. 17:1, 4, 6, 26.

513Psalmzingt 14den HEERE, want Hij heeft 15heerlijke dingen gedaan; zulks zij bekend op den gansen aardbodem.

13Het Hebreeuwse woord betekent zowel met de stem zingen, als op instrumenten spelen.

14Dat is, ter ere Gods.

15Hebr. heerlijkheid, of hoogheid, of voortreffelijkheid gedaan.

6Juich en zing vrolijk, 16gij inwoneres van Sion, 17want 18de Heilige Israëls 19is groot in het midden van u.

16Dat is, gij volk Gods, te huis behorende in Zijn kerk, die hier Sion genoemd wordt.

17Hier wordt aangewezen de oorzaak of materiën van de lofzangen der godzaligen.

18Dat is, de ware God, Die heiliglijk geëerd en gediend wordt van Zijn volk van Israël. Zie Ps. 71 op vers 22.

19Dat is, Hij heeft Zijn macht betoond en doen blijken door Zijn heerlijke daden, die Hij onder ulieden gedaan heeft.